Practicum 3 A Flashcards

1
Q

Welke factoren zijn van invloed op de diameter van de groeiremmingszones?

A

Concentratie van de antibiotica, gevoeligheid voor het antibioticum, aantal en groeisnelheid van de bacteriën, diffusiesnelheid van het antibioticum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Is de diameter van de remzone direct gerelateerd aan de gevoeligheid van de bacterie voor het desbetreffende antimicrobiële middel? Motiveer.

A

Nee, er zijn te veel factoren die óók van invloed zijn op de diameter van de ring. Voorbeelden hiervan zijn de gebruikte voedingsbodem, de concentratie antibioticum, de diffusiesnelheid van het antibioticum. Alleen als alle factoren gelijk worden gehouden, kun je vergelijken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Is de onderlinge afstand en verdeling van de antibioticum discs op de agarplaat van belang voor het resultaat?

A

Ja, anders kun je de kringen niet goed aflezen en anders beïnvloeden de antibiotica elkaar teveel (synergistische en antagonistische werkingen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waarom is standaardisatie van de Iso-sensitest agarplaat van belang?

A

Dit geeft betere vergelijkingen! Zo doe je elke keer exact dezelfde test.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Methode waarbij de gevoeligheid voor antibiotica kwanititatief wordt bepaald.

A

E-test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Antibiotica die samen een beter effect hebben

A

Synergisten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke antibiotica binden aan de 50S ribosomale subunit en remmen zo de bacteriële eiwitsynthese?

A

Macroliden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zo komen bacteriofagen vrij uit de gastheer bacterie

A

Lysis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Dit antibioticum werkt heel goed samen met sulfonamiden

A

Trimetoprim

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mycoplasma’s hebben een natuurlijke resistentie tegen dit antibioticum

A

Penicilline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Dit is het aangrijpingspunt van quinolonen

A

DNA gyrase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

MAC

A

Minimum inhibitory concentration

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt de resistentie genoemd die een bacterie aanvankelijk niet, maar na verloop van tijd wel heeft?

A

Verworven resistentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Opname van DNA door een bacterie heet..

A

Transformatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Als je een bacteriologisch onderzoek laat doen door een laboratorium, wat voor informatie verwacht je dan te krijgen van het laboratorium?

A

Welke bacterie of welke bacteriën, welke antibiotica kunnen worden gebruikt, hoeveel bacteriën zijn het, advies bij gevaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Noem redenen waarom een bacterie in vitro ongevoelig kan zijn voor een antibioticum terwijl dit antibioticum bij de patiënt wel tot een goed klinisch resultaat leidt.

A
  • Pro-drug antibioticum
  • Verkeerde diagnose bij isolatie
  • Antibioticum is niet hetgeen waardoor de patiënt opknapt maar eigen adaptieve afweer komt op gang.
17
Q

Noem redenen waarom een bacterie in virtro gevoelig is maar bij de patiënt niet tot en goed klinisch resultaat leidt.

A
  • De farmacokinetiek en/of dynamiek is niet goed
  • Afbraak door het lichaam
  • Bacteriën zitten in biofilms of abcessen
  • Er zijn sporen aanwezig in het lichaam
  • De bacterie zit intracellulair
  • De bacterie deelt wel of juist niet, waardoor antibioticum niet goed kan aangrijpen
18
Q

Hoe kun je multi-antibiotica resistente bacteriën bestrijden

A

Met virussen. Doen ze in Ruslangd

19
Q

Hoe zou je het ontstaan van antibiotica resistentie tegen kunnen gaan?

A

Specifieke antibiotica gebruiken, goed voorlichten, hoge dosis, kuur afmaken.

20
Q

Wat is de MIC en op welke twee manieren kun je de MIC kwantitatief bepalen? Noem ook een manier waarop je een kwalitatieve bepaling kunt doen.

A

De MIC is de minimum inhibitory concentration. Een kwantitatieve MIC-bepaling kan worden gedaan met behulp van:

  1. De agarverdunningsmethode. Dit is een omslachtige methode die veel tijd en materiaal kost en dus duur is.
  2. Een E-test

Een kwalitatieve bepaling kan gedaan worden met behulp van de agar-diffusiemethode

21
Q

Wat is een E-test?

A

Dit is een manier om de MIC te bepalen. Je maakt gebruik van met antibiotica geïmpregneerde strips die op een beënte agar plaat worden gelegd en zorgen voor een gradiënt van antibioticumconcentraties in de agarplaat.

22
Q

Wat onderzoek je met de agar-diffusiemethode en hoe werkt deze methode?

A

Dit is een manier om op een kwalitatieve manier de MIX te bepalen. Bij deze methode worden de te onderzoeken bacteriën op een agarplaat gebracht, waarna papierschijfjes (discs) geïmpregneerd met antibiotica/chemotherapeutica dan wel tabletten (Neo-Sensitabs) op de plaat worden aangebracht

23
Q

Wat is zowel bij de E-test als bij de agar-diffusiemethode van belang?

A

Standaardisatie. Daarom wordt speciaal voor dit doel bereide Iso-sensitest agar gebruikt en worden de voedingsbodems op een streng gestandaardiseerde wijze bereid om reproduceerbare groei van de bacteriën en diffusie van de antimicrobiële middelen in de agar te garanderen.

24
Q

Zijn alle bacteriën behorende tot een soort (bijvoorbeeld E. coli) even gevoelig voor eenzelfde antimicrobieel middel?

A

Nee, de soort kan onderling grote verschillen hebben zoals, verworven resistentie, plasmides, fagen en mutaties.

25
Q

Welke oorzaken zouden ten grondslag kunnen liggen aan het ontbreken van een remmingszonde?

A

De bacterie is niet gevoelig, er worden helemaal geen aangrijpingspunten gevonden, resistentie heeft opgetreden of er is een technische fout opgetreden.

26
Q

Om welke redenen kan een antibiogram niet eenduidig af te lezen zijn?

A
  • Remmingszones zijn door elkaar gegaan
  • Afstanden tussen de antibioticum schijfjes zijn niet gelijk
  • Een andere bacterie (of bacteriën) is aanwezig (besmetting)
  • Hoeveelheid bacteriën is erg laag.
27
Q

Welke drie verschillende vormen van resistentie ken je?

A
  1. Natuurlijke of intrinsieke resistentie. Een micro-organisme is niet gevoelig voor het betreffende werkingsmechanisme van een antibioticum. Mycoplasma hebben bijvoorbeeld geen peptidoglycaan en hebben daardoor een natuurlijke resistentie tegen penicilline.
  2. Verworven resistentie. Hiervan is sprake indien een bacterie aanvankelijk gevoelig was, maar in de loop der tijd ongevoelig is geworden voor het antibioticum.
  3. Kruisresistentie. Een organisme dat ongevoelig is voor een bepaald antibioticum, is ook resistent tegen verwante antibiotica.
28
Q

Waarop berust verworven resistentie?

A

resistentie?
Verworven resistentie berust meestal op selectie van één of meer bacteriën die (door mutatie of door opname van “nieuw” genetisch materiaal) ongevoelig zijn geworden. Bij aanwezigheid van een antibacteriële stof kunnen zich dan alleen de ongevoelige bacteriën vermeerderen.

29
Q

Door welke verschillende cellulaire mechanismen kunnen antibacteriële agentia onwerkzaam worden? Noem er drie.

A
  1. Er wordt een enzym gevormd dat het antibioticum inactiveert door afbraak of door modificatie.
  2. Het antibioticum kan zijn aangrijpingspunt niet bereiken.
  3. Er vindt een verandering van het aangrijpingspunt van het antibioticum plaats.
30
Q

Noem voorbeelden van enzymen die door een bacterie worden gevormd om een antibioticum te inactiveren.

A

Voorbeelden van inactiverende enzymen zijn penicillinase en cefalosporinase (dus bèta-lactamasen) en enzymen die aminoglycosiden modificeren. De productie van deze enzymen berust meestal op verworven, extra-chromosomale resistentiefactoren (gelegen op plasmie).