Practicum 1 C Flashcards

1
Q

Geef de vier verschillende stadia van bacterie naar biofilm.

A
  1. Planktonishce cel
  2. Aangehechte cel
  3. Microkolonie
  4. Biofilm
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoe wordt de omhullende structuur genoemd waarmee elke bacterie is omgeven?

A

Peptidoglycaan of mureïne. Dit is het stevige omhulsel wat opgebouwd is uit lange suikerketens die via kleine eiwitten (peptiden) aan elkaar gebonden zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke soorten bacteriën bezitten nog een tweede membraan?

A

Gram-negatieven en Mycobacteriën. In het buitenste membraan zit dan nog een glycolipide genaamd lipopolysaccharide (LPS). Dit LPS kom je alleen tegen bij gram negatieve bacteriën en niet bij mycobacteriën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Kapsel.

A

Dit is een structuur om de celwand en celmembraan (of celmembranen) van de bacterie heen die maar sommige bacteriën vormen. Het bestaat voornamelijk uit polysacchariden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waaruit bestaan fimbriae? En wat doen ze?

A

Korte eiwitdraden die de cel in staat stellen om zich aan andere cellen of oppervlakten te kunnen hechten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar wordt de gramkleuring voor gebruikt? Beschrijf ook hoe de gramkleuring plaatsvindt.

A

Gramkleuring wordt gebruikt om gram-positieven en gram-negatieven van elkaar te onderscheiden. Bij de kleuring volgens Gram gaat men uit van bacteriën die met hitte gefixeerd zijn op een objectglas. Dit preparaat wordt behandeld met een kristalviolet-oplossing bij een licht basische pH en vervolgens met een lugol oplossing (J2 in KJ). Hierbij slaat in de cel een donkerblauw-paars kristal-violet-jodium-complex neer. In deze fase van de procedure is er geen verschil te zien tusen gram-positieven en gram-negatieven. Beide nemen evenveel kristalvioleten jodium op. Bij de daarop volgende behandeling met 96% alcohol vloeit het kristalviolet-jodium-complex uit gram-negatieve bacteriën, maar niet uit gram-positieve bacteriën. Dit verschil berust op het verschil in celwand waarbij de complexen wel het grofmazige netwerk van peptidoglyvaan van gram-negatieve bacteriën, maar niet het dichte netwerk van gram-positieven kunnen passeren. Om het verschil nog wat duidelijker te maken, wordt vervolgens nagekleurd met een kleurstof die contrateert met kristalviolet. Hiervoor wordt meestal waterige fuchsine gebruikt dat de bacteriën lichtrood kleurt. Gram-positieven kleuren dus donkerblauw-paars en gram-negatieven kleuren lichtrood.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Geef in het kort de 5 stappen van de gramkleuring aan.

A
  1. Met hitte fixeren op objectglas
  2. Behandelen met kristalviolet-oplossing bij licht basische pH
  3. Behandelen met lugol oplossing (J2 in KJ)
  4. Behandelen met 96% alcohol
  5. Kleuren met waterige fuchsine
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke groep bacteriën kleurt slecht met gramkleuring? Noem een andere kleuring die hiervoor wel gebruikt kan worden.

A

Mycobacteriën kleuren slecht in de gramkleuring omdat deze bacteriën een soort waslaagje om de peptidoglycaanlaag bezitten. De Ziehl-Neelsen kleuring is ontwikkeld om deze groep, die ook wel de zuurvaste bacteriën worden genoemd, aan te kleuren. Het waslaagje bestaande uit mycolzuur smelt bij verhitting waarna de kleurstof carbolfuchine (rood) de bacteriën kan binnendringen. Na afkoeling herstelt het waslaagje zich waardoor de kleurstof in de mycobacteriën ook na wassen met water en zoutzure alcohol in de mycobacterie blijft. Andere bacteriën worden ontkleurd door de zoutzure alcohol en worden daarna zichtbaar gemaakt met methyleenblauw.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke groep bacteriën is helemaal niet te determineren met een gramkleuring dankzij het niet bezitten van peptidoglycaan? Welke middelen gebruiken we om deze bacteriën te bestrijden?

A

Mycoplasma. De Mycoplasmatales hebben geen celwand (geen peptidoglycaan). De buitenste grens van de cel wordt gevormd door de cytoplasmamembraan, een uit drie lagen bestaande lipoproteïnemembraan. Als gevolg hiervan kunnen de cellen van vorm veranderen en vormen aannemen, variërend van bolvorm tot vertakte draden. Deze “kneedbaarheid” van de cel stelt ze in staat om de meeste bacteriefilters te passeren. Ze zijn wel zeer gevoelig voor osmotische shock (het plotseling verdunnen van het groeimedium met water) en zijn niet gevoelig voor antibiotica die de celwandsynthese remmen zoals penicilline. Zij worden echter wel geremd in hun groei door antibiotica die de eiwitsynthese remmen zoals tetracycline en chloor-amphenicol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe zijn endosporen opgebouwd en welke bacteriesoorten kunnen deze structuren aannemen?

A

Endosporen zijn opgebouwd uit het erfelijke materiaal van de bacterie met daar omheen een zeer dikke wand, waardoor zij in een voor de bacterie ongunstig milieu kunnen overleven. De vorm van endosporen kan rond of ovaal zijn. Sommige bacteriën die behoren tot de familie van de Bacillaceae en de Clostridia kunnen dit soort structuren maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe heet de wetenschap die zich bezighoudt met de bestudering van de biologie van micro-organismen? En welke vijf groepen worden daar nu in onderscheiden?

A

De microbiologie

  1. Virologie (virussen)
  2. Bacteriologie (bacteriën)
  3. Phycologie (algen)
  4. Mycologie (schimmels)
  5. Protozoölogie (protozoa)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke leefomstandigheden kunnen allemaal van invloed zijn op de groei van bacteriën?

A

Aanwezigheid van nutriënten, spore-elementen, water en groeiremmende of groeistimulerende stoffen. Daarnaast is de groei van een bacterie afhankelijk van de temperatuur, de zuurgraad, de osmotische waarde en de zuurstofspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke voedingsbehoeften kennen bacteriën?

A

De voedingsbehoeften van bacteriesoorten lopen zeer sterk uiteen. In het algemeen zijn naast water, een koolstofbron, een stikstofbron ook fosfor, zwavel (voor de synthese van aminozuren), mineralen (K, Mg, Ca) en spore-elementen nodig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is de invloed van spore-elementen op bacteriën? Noem ook zeven ionen die tot de spore-elementen behoren.

A

De in zeer kleine hoeveelheden aanwezige spore-elementen zijn van enorm belang als onderdelen van eiwitten en enzymen of als structurele componenten van membranen of andere polymere verbindingen. Ijzerionen, koperionen, cobaltionen, zinkionen, seleniumionen, molybdeenionen en mangaanionen behoren zoals tot de spore-elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Temperatuur is een van de belangrijkste omgevingsfactoren die de groei van bacteriën beïnvloedt. Geef de drie groepen bacteriën die we, wat betreft hun optimale groeitemperatuur, kunnen onderscheiden

A
  1. Psychrofiele bacteriën groeien tussen de 5 en de 30 graden Celsius. Deze bacteriën kunnen problemen geven bij in de koelkast bewaard voedsel.
  2. Mesofiele bacteriën groeien optimaal tussen de 15 en 50 graden Celsius. De meeste bacteriesoorten behoren in deze groep. De meeste voor het dier pathogene bacteriën hebben een optimum groeitemperatuur van 35 tot 40 graden Celsius.
  3. Thermofiele bacteriën met een optimum temperatuur tussen de 50 en 60 graden Celsius. In hete bronnen worden bacteriën gevonden die kunnen groeien bij temperaturen tot 90 graden Celsius.

In het algemeen kan men zeggen dat een bacterie het snelst groeit bij één bepaalde temperatuur: optimale groeitemperatuur. De groei wordt minder bij temperaturen boven of onder de optimale groeitemperatuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De zuurgraad is belangrijk voor de groei van bacteriën. Geef aan bij welke zuurgraad bacteriën goed kunnen groeien.

A

Elke bacterie heeft een pH traject, waarbinnen groei mogelijk is. Elke bacterie heeft ook een pH waarbij de groei optimaal is. De meeste bacteriesoorten groeien het beste bij een pH van 7.0 en kunnen over het algemeen een pH bereik van 5 tot 8 tolereren.

17
Q

Waardoor wordt de osmotische waarde bepaald?

A

De osmotische waarde wordt bepaald door de concentratie opgeloste stof in de omgeving. Bacteriën kunnen veelal grote verschillen in osmotische waarden weerstaan.

18
Q

Noem de vier groepen waarin bacteriën kunnen worden verdeeld als er word gekeken naar de invloed van zuurstof op hun groei en metabolisme.

A
  1. Obligaat aëroob (hebben zuurstof nodig om te groeien)
  2. Obligaat anaëroob (groei wordt geremd door zuurstof)
  3. Micro-aërofiel (kunnen een lagen zuurstofspanning verdragen en soms is dit zelfs bevorderlijk voor de groei)
  4. Facultatief anaëroob (kunnen groeien bij aëroob en anaëroob)
19
Q

Wat zijn fomite?

A

niet levende voorwerpen zoals naalden of instrumentaria die ziekten kunnen dragen en overbrengen.

20
Q

Noem een aantal manieren waarop transmissie plaats kan vinden. Geef ook aan wat transmissie is.

A

Transmissie is de overdracht van ziekteverwerkkers tussen individuen.

  • Aerosolen door de lucht
  • Ingestie via mond (speeksel, fecaal-orale route, besmet voedsel)
  • Direct contact (seksueel contact is onderdeel)
  • Via vectoren (stekende/bijtende insecten en vliegen)
  • Via fomite
21
Q

Wat is horizontale transmissie?

A

Binnen een populatie

22
Q

Wat is verticale transmissie?

A

Van ouder op nageslacht, via sperma, in placenta, via moedermelk

23
Q

Noem vier stoffen die in hoge concentraties een remmende werking hebben op de groei van bacteriën.

A
  1. Zware metalen
  2. Fenolen
  3. Alcoholen
  4. Gechloreerde verbindingen
24
Q

Welke stoffen die het lichaam maakt kunnen de groei van bacteriën remmen?

A

Galzouten en radicalen.