Hoorcollege 9 B Flashcards

1
Q

Hoeveel verschillende constante regio’s heb je bij de zware keten?

A

negen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Hoeveel verschillende constante regio’s heb je bij de lichte keten?

A

Kappa: 1
Lambda: 4 tot 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoeveel V, D en J genen heb je bij de zware keten?

A

V: 38 tot 46
D: 23
J: 6

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoeveel V en J genen heb je bij de lichte keten?

A

Kappa:
V: 34 tot 38
J: 5

Lambda:
V: 29 tot 33
J: 4 tot 5

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waar is het constante gedeelte zo belangrijk voor en waarom zijn er meerdere constante gedeelten?

A

VDJ zorgt voor herkenning (specificiteit) en het constante gedeelte zorgt voor de biologische functie. Als er een antigeen herkent is, dan zit het antilichaam op het antigeen. Wat er vervolgens gebeurt (fagocytering, activatie NK cellen en complement activatie) hangt af van het constante gedeelte. Als je kijkt naar een B cel die zijn rijping heeft doorgemaakt, heeft deze B cel IgM en IgD aan zijn oppervlak. Als je iets wil met IgG, IgE of IgA, moet er ergens een klasse switch gemaakt worden. Een ander constant gen moet dan mee gaan doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat heeft iedere B cel na rijping op zijn oppervlak?

A

IgM en IgD, moet klasse switch doen om andere antilichamen te gaan maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Met alleen de VDJ verschillen kom je niet aan een repertoire van 10^12 specificiteiten. Primaire diversificatie is dus niet voldoende. Noem alle vier de processen die zorgen voor secundaire diversificatie.

A
  1. Combinatorial diversity (H +L)
  2. Junctional diversity
  3. Somatic hypermutation
  4. Gene conversion (bv kip)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is combinational diversity?

A

Dit is het combineren van de Heavy en de Light chain. Beide hebben een bepaalde specificiteit en zorgen samen voor nog een grotere specificiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is junctional diversity?

A

Dit ontstaat doordat er foutjes optreden bij het combineren van de V, D en J genen. De V, D en J genen moeten wel fysiek naast elkaar liggen om een coderende unit te vormen. De foutjes die daar plaatsvinden, dragen bij aan de specificiteit. Af en toe valt een base weg (of meer) en ontstaat er een andere structuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is somatische hypermutatie?

A

Dit gebeurt alleen bij B cellen. Je hebt een variabel gebiedje van bijvoorbeeld de lichte keten. Je hebt dus twee genen die coderen, het V en het J gen. De delen van de lichte keten die aan het oppervlak liggen zijn het belangrijkst, want die moeten echt binden aan het molecuul. Dit worden de hyper variabele delen in het exon genoemd. Dat zijn stukjes in het DNA die heel sterk variëren. Daar vinden veel mutaties plaats. Bij elke immuunreacties vindt juist daar mutatie plaats! Somatische hypermutatie verhoogd de antilichaam affiniteit voor het antigeen. De immuunrespons wordt dus steeds sterker. De affiniteit voor een herintredende ziekte neemt steeds meer toe doordat de betere B cel altijd beter kan binden, het wint de competitie met de B cellen met minder affiniteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe werkt herschikking van de T cel receptor?

A

Er is een receptor met een constant en een variabel gedeelte. Het variabele gedeelte wordt in het geval van de bèta keten gecodeerd door V, D en J en in het geval van de alfa keten door V en J. Opnieuw is junctional diversity, combinatorial diversity en gene coversion van belang voor het creëren van de specificiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is gene coversion?

A

Hier worden stukjes van de introns en exons uitgewisseld en dit draagt ook bij aan de diversiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is rijping?

A

Repertoire vorming van de T cel en de B cel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Simpel van een rijping tot aan differentiatie in 6 stappen.

A
  1. Repertoire vorming.
  2. Selectie
  3. Tolerantie
  4. Activatie
  5. Clonale expansie
  6. Differentiatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

B cel rijping en selectie in het kort.

A

De B cel precursors zitten in het beenmerg. Signalering zorgt voor het aanzetten van de rijping. Dat is dus ook het herschikken van het genetische materiaal. Rijpe B cellen hebben IgM en IgD op hun membraan. Vervolgens vindt selectie plaats omdat je tolerantie wilt hebben voor de lichaamseigen cellen. De rijpe B cellen gaan in lymfeklieren reageren met hun antigeen en dan vindt deling plaats. Uit deze populatie van gedeelde B cellen gaat dan een groep zich ontwikkelen tot B memory cellen. Memory cellen helpen nu niet mee met het bestrijden van het antigeen, maar kunnen bij een volgende infectie heel snel reageren omdat ze al wat verder gedifferentieerd zijn en al met meer zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

T cel rijping en selectie in het kort.

A

T cellen ontstaan in het beenmerg. Er is een initieel signaal tot herschikking van genen in het beenmerg. De T cellen (die dan Pre-T cellen worden genoemd) gaan zich dan verplaatsen naar de thymus. In de thymus wordt het repertoire gevormd en vindt ook de selectie plaats. De selectie is tweeledig. Enerzijds moet er tolerantie zijn voor lichaamseigen cellen, anderzijds moet er wel met MHC kunnen worden gebonden. Dat is straks het molecuul wat het antigeen aan gaat geven. De rijpe T cel brengt zijn receptor tot expressie en deze cel gaat vanuit de thymus naar de perifere organen.

17
Q

Specifieke herkenning wordt gevolgd door..

A
  • Uitbreiding van het aantal cellen die het pathogeen herkennen (clonale expansie)
  • Proliferatie en differentiatie tot effector cellen

Er vindt dus een exponentiële vermeerdering van die ene specifieke receptor plaats!

18
Q

Polyvalent

A

1 eiwit met 5 (3B + 2T) epitopen