Hoorcollege 7 B Flashcards
Hoe kun je nou bepalen of bepaalde bacteriën resistent zijn of juist gevoelig zijn voor bepaalde antibiotica?
Je hebt standaard in een diagnostisch lab antibiotica schijfjes. Die schijfjes zijn kleine stukjes papier doordrenkt in een bepaalde antibiotica. Een voedingsbodemplaat wordt helemaal bestreken met een bepaalde bacteriesuspensie. Alleen op de plek waar het antibiotica zit en als de bacterie gevoelig is voor dat antibioticum zal geen bacterie meer groeien. Dan weet je dat die bacterie gevoelig is voor de gebruikte antibiotica.
Wat is een antibiogram?
Dit is een methode om te achterhalen voor welke antibiotica een bepaalde bacterie resistent of gevoelig is. Op een plaat waarom een bacterie volledig is uitgestreken, worden verschillende schijfjes met antibiotica geplaatst. Zo kan ook worden gekeken welke antibiotica een synergistische werking hebben en welke antibiotica een antagonistische werking hebben.
Hoe noem je het fenomeen waarbij twee antibiotica elkaars werking versterken?
Synergistische werking.
Hoe noem je het fenomeen waarbij twee antibiotica elkaars werking tegenwerken?
Antagonistische werking.
Noem twee antibiotica die synergistisch werken. Bij welke antibiotica is dit vaak het geval?
Amoxicilline en cefotaxime. Meestal zijn het antibiotica die werken op hetzelfde pathway.
Hoe bepaal je of antibiotica een antagonistische werking hebben? Noem antibiotica die een antagonistische werking hebben.
Dit is moeilijk te zien op een plaat, maar makkelijker in een vloeibare cultuur. De bacteriestam laat je dan eerst in de vloeibare cultuur groeien. Vervolgens voeg je bijvoorbeeld tetracycline toe. Tetracycline zorgt voor een bacteriostatisch effect. Als je dan vervolgens nalidixine toevoegt (normaal gesproken een bacteriocide effect), blijft de hoeveelheid bacteriën gelijk. Nalidixine heeft dan dus ineens geen effect meer.
Noem drie manieren hoe antibioticaresistentie kan werken (dus niet hoe het wordt verworven).
- Doelwit veranderen
- Enzym verandert het antibioticum (bèta-lactamase)
- Antibiotica weet het doelwit niet meer te bereiken. (efflux pompen, membraanpermeabiliteit af laten nemen)
Waar zit antibioticaresistentie sowieso altijd?
Als een antibioticum door een organisme wordt gemaakt (schimmel, bacterie), dan zal dit organisme natuurlijk resistentiegenen tegen zijn eigen antibiotica bij zich dragen.
Noem drie manieren voor het verkrijgen van antibiotica resistentie.
- Chromosomale mutatie leidt tot doelwit verandering. UV licht kan bijvoorbeeld voor mutaties zorgen, maar ook door toxische stoffen kunnen mutaties optreden. Dit gebeurt meestal niet zo snel.
- Opname van plasmiden. Dit gebeurt heel snel en op zo’n plasmide kunnen soms wel meer dan tien verschillende resistentiegenen liggen.
- Integratie van grote stukken DNA in het genoom van de bacteriën die coderen voor efflux pompen of antibiotica modificerende enzymen. Ook dit gaat ongelooflijk snel en er kunnen heel veel resistentiegenen tegelijk worden overgedragen.
Hoe vindt resistentie tegen sulfonamides en trimethoprim meestal plaats?
Door het veranderen van enzymen voor de foliumzuursynthese.
Wat zijn plasmides?
Plasmides zijn kleine stukjes circulair DNA. Ze bestaan naast het genoom, zijn erfelijk maar zijn niet essentieel.
Hoe wordt een plasmide overgedragen naar een andere bacterie?
Op het plasmide liggen genen die coderen voor het conjugatiebuisje (sexpillus). Het plasmide wordt uit elkaar gehaald waardoor er twee enkelstrengs stukjes DNA zijn. Een zo’n streng gaat via de sexpillus naar de naburige cel. Tot wel 13 verschillende antibiotica resistentie genen kunnen zo tegelijkertijd worden overgedragen. Dit overdragen kan ook van de ene naar de andere bacteriesoort plaatsvinden. Multiresistente bacteriën onstaan zo (MRSA, ESBL)
Waar staat MRSA voor?
Methicilin Resistant Staphilococcus Aureus
Waar staat ESBL voor?
Extended Spectrum Bèta-Lactamase
Hoe werken integrons (transposons)?
Dit zijn stukjes DNA die van zichzelf van het ene naar het andere genoom kunnen gaan. Transposase zorgt dat het integron van een dood genoom naar een levend genoom over kan.