nederlands Flashcards

1
Q

hemellichamen

A

hoofdletter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

feestdagen

A

hoofdletter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

afleidingen van feestdagen (bv pasvakantie)

A

kleine letter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

godsdiensten

A

kleine letter

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

vroegere eigennamen die soortnamen geworden zijn (bv diesel, zeppelin)

A

kleine letters

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

NWG

A

hoe, wie of wat het onderwerp is of wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

WWG

A

wie of wat het onderwerp doet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

ADPV

A

werkwoord in stukken bv terug geven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

wed. vn.

A

me/ je/ zich bij toegevoegd bv verveelt zich

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

NWU

A

uitdrukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

het gezegde

A

de werkwoorden en b.n.

bv zijn lelijk, worden gevonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

de ZWoBBeLS

A

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen (werkwoorden van de NWG)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voltooid tegenwoordige tijd

A

heb getraind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voltooid verleden tijd

A

had getraind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

voltooid toekomende tijd

A

zal getraind hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

onvoltooid tegenwoordige tijd

A

ik train

17
Q

onvoltooid verleden tijd

A

ik trainde

18
Q

onvoltooid toekomende tijd

A

ik zal trainen

19
Q

meewerkend voorwerp

A

voor of aan iemand

20
Q

intensief lezen

A

om een tekst helemaal te begrijpen

21
Q

oriënterend lezen

A

om een eerste indruk van de tekst te krijgen

22
Q

globaal lezen

A

om het onderwerp en hoofdpunten uit de tekst te halen