💛geschiedenis Flashcards

1
Q

tijdvakken volgorde+datum

A
prehistorie 3500 vc
oude nabije oosten 800 vc
klassieke oudheid 500
middeleeuwen 1450 
vroegmoderne tijd 1750
moderne tijd 1945
hedendaagse tijd nu
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

de 4 domeinen

A

economisch domein
sociaal domein
economisch domein
cultureel domein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verschil historische bron of werk

A

historische bron: rechtstreekse getuige

historisch werk: gemaakt op basis van historische bronnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

verschil tussen secundair en primair

A

primair: maker leefde in de periode waarover hij spreekt
secundair: later

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

begin en einddatum vd minoische beschaving

A

3500 vc - 1070 vc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat is een historische vraag?

A

een vraag over gebeurtenissen, personen, gewoonten,… uit het verleden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

begin en einddatum Mykeense cultuur

A

1470 vc - 1200 vc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

begin en einddatum opbouw griekse cultuur

A

800 vc - 500 vc

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

waar komen de mykeners vandaan?

A

ze waren indo-europese stammen, de achaïers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welk volk hebben de mykeners ontworpen?

A

de oorspronkelijke inwoners van mykene

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat zijn de belangrijkste kenmerken van de mykeense stad?

A
  • enorme burcht met tempels
  • troonkamers
  • grote huizen van edellieden
  • de grafcirkel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

waarom waren de mykeners een strijdlustig volk?

A
  • ze leven in een versterkte stad
  • de ringmuren rond de stad
  • muren vd burcht kunnen 3-8 m dik zijn
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

belangrijkste verschil tussen minoïsche stad en mykeense stad

A
minoïsche stad: lijkt op een labyrint
mykeense stad: 
-heeft een paleis 
-troonkamer en tempel
-leeuwenpoort
-grafcirkel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

begrip autonomie

A

politiek onafhankelijk:

elke polis heeft haar eigen bestuur, wetten, leger en rechtspraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

begrip autarkie

A

economisch onafhankelijk:

elke polis probeert voor zichzelf genoeg voedsel en gebruiksvoorwerpen te produceren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

leg uit: hellas is politiek verdeeld, maar cultureel één

A
elke polis heeft zijn eigen 
-wetten
-rechtspraak
-leger
-bestuur 
maar
-geloven allemaal in dezelfde goden
-dezelfde levensopvatting
-spreken dezelfde taal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

welke gevolgen zijn er van de griekse kolonisatie? culturele gevolgen

A

-verspreiding van de griekse cultuur
-invloeden van andere volkeren op de grieken:
1 fenicische schrift: griekse alfabet
2 lydische munt: griekse poleis slaan hun eigen munten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

welke gevolgen zijn er van de griekse kolonisatie? economische gevolgen

A
  • bloeiende handel en nijverheid
  • de ontwikkeling van verpakkings- en transportmiddelen
  • ontwikkeling van een geldeconomie
  • er ontstaan nieuwe beroepen
19
Q

welke gevolgen zijn er van de griekse kolonisatie? sociale gevolgen

A

-nieuwe groep rijken=
handelaars-ondernemers:
1deelname aan het bestuur
2conflict met rijke grondbezitters
-de griekse landbouwer kan niet concurreren met goedkope graan uit kolonies:
hij moet leningen aangaan,geeft zichzelf + gezin op als waarborg-> mogelijke schuldslavernij

20
Q

wat is een kolonie?

A

een dochterpolis

21
Q

wat is de oorzaak die tot de griekse kolonisatie hebben geleid?

A

1 weinig vruchtbare grond in Hellas
2 de grond is eigendom van een kleine groep grootgrondbezitters
3 de bevolking groeit

22
Q

kenmerk+ plichten athene

hoogste groep

A
(mannelijke) Atheense burgers:
kenmerken:
-inwoners die altijd in Athene hebben gewoond
-beide ouders zijn van Athene
plichten:
-betalen belastingen
-militaire dienst
23
Q

kenmerk+ plichten athene

middelste

A

metoiken:
kenmerk:
-een van de ouders is niet van athene, vreemdelingen(= mensen van buiten de polis)

24
Q

kenmerk+ plichten athene

laagste groep

A

slaven:
kenmerk:
-hebben geen rechten, mogen niet vrij trouwen, niet doen wat ze willen, mogen geen bezit hebben
plichten:
-werken voor de burgers,metoiken en voor de stadstaat

25
Q

verschil directe en indirecte democratie

A

directe(athene): elke burger mag direct stemmen en is niet afhankelijk van een parlementslid die zijn belangen verdedigt (deze tekst ongeveer kennen)
indirecte(belgie): het volk kiest vertegenwoordigers die de wetten in hun plaats maken (ook ongeveer kennen)

26
Q

wie had er politieke rechten?

A

iedereen mocht stemmen behalve:

vrouwen,slaven,kinderen en vreemdelingen

27
Q

rechten+plichten sparta

bovenste groep

A
Spartanen:
plichten:
-ze moeten tot hun 60ste naar het leger
rechten: 
-politiek
-hoeven niet te werken
28
Q

rechten+ plichten spartanen

middelste groep

A
perioiken: 
plichten:
-werken als boer,ambachtsman,handelaar
rechten:
-vrij, mogen grond bezitten
-geen politieke rechten
29
Q

rechten+ plichten spartanen

laagste groep

A
heloten:
plichten:
-bewerken de gronden van de spartanen
rechten:
-geen
30
Q

welke bestuursvormen+betekenis

A
athene:
1 aristocratie->adel
2 tirannie->1 persoon
3 democratie->het volk bestuurt
sparta:
oligarchie->macht van enkelen
31
Q

wat is de oorzaak van de PERZISCHE oorlog?

A

de perzische koning wil zijn macht uitbreiden in het westen: hij wil de controle over de handel in de egeïsche en de zwarte zee overnemen

32
Q

wat is de aanleiding tot de PERZISCHE oorlog?

A

de perzische koning darius wil wraak nemen op de hele griekse wereld omdat de atheners de opstand in de griekse poleis op de kusten van klein-azie hebben gesteund

33
Q

wat is een hopliet?

A

een griekse soldaat

34
Q

oorzaak PELOPONNESISCHE oorlog

A

groeiende spanning tussen sparta en athene: athene behaalt in zijn eentje de overwinning in de eerste perzische oorlogen

35
Q

aanleiding PELOPONNESISCHE oorlog

A

athene helpt corcyra tegen korinthe,

sparta steunt korinthe en zo onstaat er oorlog tussen sparta en athene

36
Q

verloop van de peloponnesische oorlogen

A
  • Athene krijgt voedsel via haven en ommuurde weg.
  • Sparta verwoest Attica.
  • Athense loot teistert de Peloponnesos.
  • Sparta sluit voedseltoevoer van Athene af met de hulp van Perzisch geld.
  • Athene wil graantoevoer van Peloponnesos in Siciliè veroveren, maar dat loopt fout af.
  • Athene geeft zich uitgehongerd over.
37
Q

begin en eind datum van de regeerperiode van Alexander de grote

A

336 vc - 323 vc

38
Q

wat is hellenisme?

A

vergrieksen= (vgm) griekse cultuur overbrengen

39
Q

de hellenistische politiek voor het politiek, economische en cultureel domein

A

politiek: sticht nieuwe steden(bvb alexandrie)
economische: eenheidsmunt (attische munt)
cultureel: het perzische rijk vergrieksen

40
Q

politiek domein

A
  • afspraken
  • organisatie
  • regels,wetten
  • rechten en plichten
41
Q

economisch domein

A

economisch domein:

  • voedsel,kleding,woning
  • werk
  • handel
  • transport
42
Q

sociaal domein

A

sociaal domein:

  • individu,groep
  • verhouding tussen mensen
  • opvoeding
43
Q

cultureel domein

A

cultureel domein:

  • communicatie
  • kunst
  • geloof
  • levensbeschouwing
  • wetenschap
  • techniek