natuurwetenschappen Flashcards

1
Q

organismen zijn aangepast aan hun omgeving waardoor..

A

hun kans op overleven en voortplanten vergroot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dingen waaraan organismen zich aanpassen om te overleven

A
  • bodemsoort
  • vegetatie
  • vochtigheid
  • vijanden
  • temperatuur
  • lichthoeveelheid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

predator gezichtsveld+dieptezicht

A

gezichtsveld: klein
dieptezicht: groot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

prooidier gezichtsveld+dieptezicht

A

gezichtsveld: groot
dieptezicht: klein

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

hoe planten zich aanpassen aan hun biotoop-zonnebloemen

A

groeien naar het licht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hoe planten zich aanpassen aan hun biotoop-aloë vera

A

verdikte bladeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

hoe planten zich aanpassen aan hun biotoop-bekerplanten

A

insecten te vangen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe planten zich aanpassen aan hun biotoop-lavendel

A

geurige bloemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

hoe planten zich aanpassen aan hun biotoop-waterhyacint

A

luchtkamers in de stengels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

hoe planten zich aanpassen aan hun biotoop-distels

A

stekels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

camouflage…

A

helpt dieren te overleven omdat ze hierdoor niet opvallen in hun omgeving

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat is biodiversiteit?

A

is de verscheidenheid aan leven op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

soorten…

A

zijn de variatie aan alle soorten organismen op aarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

genen

A

zijn de variatie aan organismen binnen één soort

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

ecosysteem

A

wordt gevormd door alle biotische en abiotische factoren samen, die invloed hebben op elkaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

stoffen…

A

zijn bouwstenen van alles rondom ons, samen 💃🏻materie💃🏻

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

zuivere stoffen

A

bestaan uit precies één stof

18
Q

mengsels

A

zijn meerdere stoffen samen

19
Q

materie is opgebouwd uit…

+materie is…

A

kleine onzichtbare
deeltjes->moleculen
+ alles wat een massa en een volume heeft

20
Q

vaste stoffen:

  • aantrekkingskracht
  • legeruimte
  • samendrukbaarheid
  • hoe ze bewegen
  • variabel of vast
A
-aantrekkingskracht:
erg sterk
-legeruimte
uiterst klein
-samendrukbaarheid
niet samendrukbaar
trillen
vast
21
Q

vloeistoffen:

  • aantrekkingskracht
  • legeruimte
  • samendrukbaarheid
  • hoe ze bewegen
  • variabel of vast
A
-aantrekkingskracht:
matig
-legeruimte
matig
-samendrukbaarheid
niet samendrukbaar
rollen
variabel
22
Q

gasvormige stoffen:

  • aantrekkingskracht
  • legeruimte
  • samendrukbaarheid
  • hoe ze bewegen
  • variabel of vast
A
-aantrekkingskracht:
zwak
-legeruimte
groot
-samendrukbaarheid
goed samendrukbaar
vliegen
variabel
23
Q

hoe hoger de temperatuur…

A

hoe sneller de deeltjes bewegen

volumetoename

24
Q

hoe lager de temperatuur

A

hoe trager de deeltjes bewegen

volumeafname

25
vast-vloeibaar
smelten
26
vloeibaar-vast
stollen
27
vloeibaar-gasvormig
verdampen
28
gasvormig-vloeibaar
condenseren
29
vast-gasvormig
sublimeren
30
gasvormig-vast
desublimeren
31
bij stofomzetting…
verandert de structuur en samenstelling van een stof
32
bij een chemische reactie…
herschikken de atomen zich ter vorming van nieuwe moleculen
33
fotosynthese
koolstofdioxide + water + licht in de bladgroenkorrel = glucose + zuurstofgas
34
water wordt opgenomen via…
de wortels
35
koolstofdioxide wordt opgenomen door…
de stengels
36
water verdampt via…
de bladeren
37
voorkomt overmatige waterverdamping:
waslaagje
38
celonderdeel, nodig voor fotosynthese:
bladgroenkorrels
39
transporteert water met mineralen:
vaatbundels
40
hier gebeurt een gasuitwisseling:
huidmondje