frans Flashcards
á betekenis
naar, aan, bij, op, in,…
de betekenis
van, over,…
wanneer
quand
waar
où
hoe
comment
wie
qui
wat
quoi
welke
quel
hoeveel
combien de
waarom
pourquoi
niet/ geen
pas
niet/ geen meer
plus
nooit
jamais
niets
rien
niemand
personne
ontkenning lidwoord:
un/ une wordt…
de/d’
ontkennind lidwoord
du/de la/ de l’/ des wordt…
de/d’
ontkenning lidwoord:
le/la/l’/les wordt…
le/la/l’/les
uitgaan
sortir
liegen
mentir
voelen/ruiken
sentir
opdienen
servir
slapen
dormir
vertrekken
partir
in
dans
naast
à côté de
tussen
entre
er tegenover
en face de
rechts
à droite de
links
à gauche de
onder
sous
op
sur
ervoor
devant
beëindigen
finir
kiezen
choisir
groeien
grandir
verdikken
grossir
vermageren
maigrir
reageren
réagir
nadenken
réfléchir
invullen
remplir
blozen
rougir
l’imparfait uitgangen
je -ais tu -ais il/elle -ait nous -ions vous -iez ils/ elles -aient