Man: Vruchtbaarheid bij de volwassen man Flashcards

1
Q

Spermatogenese

A

Vorming van zaadcellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waar vindt de spermatogenese plaats?

A

In de testis
In de tubuli seminiferi contorti: ‘gekronkelde’ zaadbuisjes

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Duur van aanmaak van zaadcellen

A

66-72 dagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe worden zaadcellen aangemaakt? (6)

A

Zie tekening
1. basaal membraan
2. sertolicel
3. kiemcel
4. zaadcel
5. tight junctions
6. bloed-testisbarrière

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Basaal membraan in de aanmaak van zaadcellen

A

Vormt omtrek van 1 tubulus –> omgeeft tubulus en cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sertolicel in de aanmaak van zaadcellen

A
  • Sertolicellen zijn grote cellen
  • Belangrijk om aanmaak te ondersteunen: zijn voedende en ondersteunde cellen en zorgen voor bescherming
  • Liggen tegen membraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kiemcel in de aanmaak van zaadcellen

A
  • Stamcel –> cellen waaruit zaadcellen worden gemaakt
  • Liggen tussen sertolicellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Zaadcel in de aanmaak van zaadcellen

A
  • Spermatozoön (spermatozoa) = zaadcel
  • Komen terecht in holte van tubuli
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Tight junctions in de aanmaak van zaadcellen

A

Stevige verbindingen tussen sertolicellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Bloed-testisbarrière in de aanmaak van zaadcellen

A
  • Er zitten geen bloedvaten in tubulus
  • Er is geen contact tussen binnenkant tubulus en het bloed
  • Deze barriere is belangrijk want als er zaadcellen aangemaakt worden gaat er genetisch materiaal aangemaakt worden –> belangrijk dat immuunnsysteem deze nieuwe zaadcellen niet gaan afbreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zorgt ervoor dat een kiemcel een zaadcel kan worden?

A

Mitose = genetisch materiaal kopiëren/dupliceren
Meiose = genetisch materiaal opsplitsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Spermatide

A

cel die het genetisch materiaal bevat maar nog geen staart heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Regeling van spermatogenese

A
  1. hormonen: T en FSH
  2. Impact van temperatuur
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Oorzaak van te warme temperatuur op spermatogenese

A
  • Cryptorchidie
  • Varicocele
  • Koorts
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Transport van zaadcellen

A
  1. Tubuli seminiferi contori
  2. Tubuli seminiferi resti
  3. Rete (=web) testis
  4. Ructuli efferentes (=afvoerend)
  5. Caput van epididymis
  6. Corpus van epididymis
  7. Cauda van epididymis
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Delen van bijbaal

A
  1. Caput – hoofd
  2. Corpus – lichaam
  3. Cauda – staart
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Functie van caput van epididymis

A

Absorptie van sertolicelsecreet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Functie van corpus van epididymis

A

Zaadcellen gaan hier verder uitrijpen
- Kunnen in teelbal nog niet zelfstandig een eicel bevruchten want rijping in bijbal is nodig
- Uitrijping –> mogelijkheid bewegen en bevruchten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Functie van cauda van epididymis

A

Zaadcellen worden opgeslagen tot dat er bij ejaculatie kunnen vrijgelaten worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verplaatsing van de zaadcel

A

Doorheen die kanaaltjes worden de zaadcellen verder verplaatst door bepaalde spieren –> samentrekken worden zaadcellen verplaatst

21
Q

Femomenen van erectie

A

Tumescentie en rigiditeit

22
Q

Tumescentie

A

Volumetoename van de penis door het opzwellen van de corpora cavernosa (zwellichaam) met bloed

23
Q

Functie van tunica albuginea

A

Corpora caveronsa zijn omgeven door de tunica albuginea, die zorgen ervoor dat het bloed in het zwellichaam zal blijven

24
Q

Wat gebeurt er als het orpus spongiosum dicht gedrukt wordt

A

De zaadcellen kunnen er niet meer door

25
Q

Arteria helicina

A

groot bloedvat centraal in zwellichaam

26
Q

Bloedruimte

A

grote holte waarin bloed komt

27
Q

Schema’s van tumescentie bekijken

A

Gedaan

28
Q

Subtunicale vene

A
  • afvoerende bloedvaten
  • worden platgedrukt waardoor er geen bloed meer uit kan stromen, hierdoor ontstaat er een tumescentie
29
Q

Rigiditeit

A

Stijfheid van de penis door het krachtig samentrekken van de spieren aan de basis van de penis en door te achteraan te knijpen op de corpora cavernosa. Dit zorgt ervoor dat het bloed onder druk naar voor wordt geknepen

30
Q

Zenuwbanen bij de erectie

A

Tumescentie:
- Gestimuleerd door parasympatische zenuw
- Onderdrukt door orthosympatische zenuw (fight & flight reactie)

Rigiditeit:
- Gestimuleerd door schaamzenuw

31
Q

Schema’s van signaalstransductie tumescentie en detumescentie bekijken

A

Gedaan

32
Q

Medicatie bij erectiestoornissen

A
  1. Fosfodiesterase/PDE-5-inhibitor vb. viagra
  2. PGE1vb. Caverject
33
Q

Werking van PDE-5-inhibitor

A

PDE-5 enzyme wordt minder actief
–> meer bloed in gladde spier
–> werkt alleen op cGMP en niet op AMP

34
Q

Fenomenen van ejaculatie

A
  1. Emissie
  2. Expulsie
  3. Orgasme
35
Q

Emissie

A
  • Vrijzetten van alle onderdelen van ejaculaat in de urethra (=afvoer-/urinebuis)
  • Emissiefase gaat optreden voor man gaat ejaculeren en gaan de organen samenwerken
  • Blaashals: blaas afgesloten –> geen urine vermengd wordt met ejaculaat en geen ejaculaat in blaas terechtkomt
36
Q

Ejaculaat bestaat uit

A
  1. Epididymis: vocht uit teelbal/zaadcellen (vooral in eerste fractie van ejaculaat) (2-5%)
  2. Prostaatvocht: enzymen die sperma vloeibaarder maken (25-30%)
  3. Vocht zaadblaasjes: fructose, basen (65-75%)
37
Q

Expulsie

A
  • Ejaculaat naar buiten knijpen
  • Ritmisch samentrekken van spieren aan basis van de penis
38
Q

Orgasme

A
  • Cerebraal proces
  • “Hoogtepunt van seksuele wellustgevoelens”
  • Zaadlozing gaat meestal gepaard met orgasme maar orgasme gaat niet altijd gepaard met zaadlozing
39
Q

Hormonen bij orgasme

A

Hypofyse zet twee hormonen vrij:
1. Prolactine –> hypofyse voorkant
2. Oxytocine (knuffelhormoon –> hypofyse achterkant)

40
Q

Zenuwbanen ejaculatie

A

Gecontroleerd door ejaculatiecentrum in het ruggenmerg
- Emissie: orthosympathische zenuw
- Expulsie: schaamzenuw
- Orgasme: hersenen

41
Q

Medicatie bij premature ejaculatie

A

Vb. Priligy
- Ejaculatiecentrum wordt onderdrukt door serotonine
- Bij premature ejaculatie: dapoxetine
–> dapoxetine verhoogt serotonine in het ruggenmerg

42
Q

Retrograde ejaculatie

A

Geen zaadlozing bij ejaculatie/‘Droge’ ejaculatie

Ejaculaat komt in de blaas terecht
- Blaas wordt niet genoeg afgesloten en komen dus niet in urethra terecht
- Zaadcellen in urine na ejaculatie

43
Q

Oorzaken retrograde ejaculatie

A
  1. Probleem zenuwstelsel
  2. Na operatie prostaat: niet genoeg samentrekken van spieren aan basis van penis na operatie
44
Q

Oligospermie

A

te weinig zaadcellen

45
Q

Teratospermie

A

(morfologie) zaadcellen die er niet normaal uitzien

46
Q

Asthenospermie

A

verstoorde motiliteit

47
Q

Abstentiduur sperma-onderzoek

A

2-5 dagen
- Te korte abstinentieduur kan de concentratie verlagen
Te lange abstinentieduur kan de beweeglijkheid verminderen
- Altijd onderzoek van twee stalen met minimum twee weken tussen

48
Q

Soorten motiliteit

A
  1. Progressieve motiliteit
  2. Niet-progessieve motiliteit
  3. Immotiel (onbeweeglijk)
49
Q

Azoöspermie

A

Geen zaadcellen in het vocht