Lecture water en zouthuishouding Flashcards
extracellulaire vloeistof bestaat uit
plasma
interstitiele vloeistof
vloeistof in bindweefsel en botten
ecretie en secretievoeistoffen
water in het lichaam
42 L in een lichaam van 70kg
28L IC
14L EC; 3,5L plasma en 10.5L interstitium
`verhoudingen plasma
kationen; veel natrium, beetje kalium
anionen; veel HCO3- en chloor. Ookn wat eiwtten
verhoudingen intersitiele vloeistof
kationen; veel natrium
anionen; veel chloor en wat HCO3-
Weinig eiwitten = weinig buffering
verhoudingen intracellulaire vloeistof (SKELET)
kationen; veel kalium, weinig natriun
anionen; veel eiwitten en PO43-
Net filtratie druk capillair
Pc = capilllaire hydrostatische druk
Pif = interstitiele hydrostatische druk
Pi p = osmotische druk plasma conc eiwitten
Pi If = osmostische druk interstitiele eiwitten conc
(Pc - Pif)-(Pip-PIF)
Net filtratiedruk arterieel eind capillair
Pc = 35
Pif=0
Pip=28
PiIF=3
Netto = 10 mmHg (filtratie)
Net filtratiedruk veneus eind capillair
Pc = 15
PIF= 0
Pip = 28
PIF = 3
Netto = -10 mm Hg (reabsorptie in cappilair)
overschot van vocht wordt opgeslagen in
lymfesystemen
lymfesysteem
lymfe lijkt op plasma (geen eiwitten). Als interstitiele vocht bgint op te hopen wordt dit via lymfe teruggebracht naar het bloed; voorkomt oedeem. Lymfevaten brengen enkel vloeistof weg van weefsel. Er is geen pompsysteem in het lymfesttelsel; alles is op basis van drukgradient door vaten te laten bewegen via skeletspieren, ademhaling en contracties
oedeem
aanwezig van EC vocht in weefsel.
Oorzaken
1) Verschil in osmotische druk is verkleind. Kan door laag plasma eiwit; hypoproteinemisch oedeem. Kan ook door hoog interstitieel eiwit; ontstekingsoedeem.
2) veneuze bloeddruk is verhoogd (stuwings- of cardiaal oedeem)
3) afvoer van lymfe is verstoord (lympfatisch oedeem)
4) Vochtretentie in EC compartiment (verhoogd natrium; Na-retentie)
Osmotische actieve stoffen zijn
ureum, Na, K, HCO3, Cl, glucose, en albumine
Shock
: Een klinische toestand van circulatoir falen met een afname van het
hartminuutvolume leidend tot een stoornis in de weefselperfusie met een afname van
aanbod van zuurstof en andere nutriënten aan de weefsels
Shock oorzaken
Oorzaken:
1. Ernstig bloedverlies (traumatische shock)
2. Uitdroging (braken, diarree)
3. Plasma verlies (verbranding)
4. Myocard infarct (cardiogene shock)
5. Anafylactische shock (allergische reactie)
6. Sepsis (septische shock)
Shock gevolgen
- bloeddrukdaling
- compensatie
- nier: terugresorptie van water en zout
- vaten: selectieve vasoconstrictie/dilatatie (hiërarchie)
3.acute nierinsufficiëntie
- ophoping van toxische stoffen - zuurstoftekort
- lactaatacidose en verergering shock omdat: - uittreden van eiwit, erytrocyten, etc
Sepsis
ernstige reactie van het
lichaam op een infectie ergens in het lichaam.
Kenmerken; koorst, hartslag >90 per minuut. Ademhalingsfrequentie > 20 per minuut. Stijging leuko’s; systemische-inflammatoire responssyndroom (SIRS)
Sepsis fases
Sepsis, ernstige sepsis en septische shock
Ernstige sepsis: sepsis en acute stoornis in functie van of meer organen vanwege hypoperfusie
Septische shock; ernstige sepsis met hypotensie ondanks adequate vulling; sprake van uuit de hang gelopen sepsis
Functies Na, K in regulatie
1) Zuur-base evenwicht in de nier
2) bepaling van de osmotische druk
3) prikkelgeleiding in zenuwen en speren (K/Ca ratio)
Osmolaliteit en onderdeel Na, Cl, en K
285-295 mmosmol/kg
Na = 132-144 mmol/L
Cl = 98-107 mmol/L
Kalium=3.6-4.8 mmol/L
K/Ca ratio zenuwen
Kalium < 2 of > 7 mmol/L: hartstilstand
Osmol berekening
2 × plasma[Na+]) + plasma[ureum] + plasma[glucose]
(albumine niet in berekening gezien grote Molmassa 66 kD; weinig molen)
Veel natrium inname stimuleert
Oedeem vorming (ECF is verhoogd)
RAAS, ANP en ADH
Aldosteron (RAAS) stimuleert de reabsorptie van natrioum en water en de secretie vcan kalium in de distale tubulus
Atriale natriuretic hormoon (ANP) vermindert NaCl reabsorptie. Ook stimuleert het diuresis en vasodilatatie.
antidiuretische hormoon (ADH) = vasopressine. Stimuleert reabsorptie van water
Lichaams-natrium
- Totaal: 4000 mmol (± 98 g)
1. Extracellulaire vloeistof: plasma en interstitiële vloeistof: 65% - Vrij en gebonden aan glycocalyx
– Endotheel
– Interstitium
– Huid
– Spier; zonder water (glycocalyx?)
2. Bot 25-30%
3. Intracellulair: 5-10% - Plasma Na: 135-145 mmol/l