Hoofdstuk 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste soorten klachten bij musculoskeletale aandoeningen?

A

Pijn; Functiestoornis; Vormstoornis (zoals zwelling)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is belangrijk bij het stellen van een diagnose bij musculoskeletale aandoeningen?

A

Het vinden van de pijnbron; Diagnoses zijn vaak een momentopname (bv. zona pas herkenbaar na het verschijnen van blaasjes)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke structuren kunnen betrokken zijn bij musculoskeletale pijn?

A
  1. Vasculaire structuren → energievoorziening; 2. Arthron → functionele eenheid van het gewricht; 3. Neurale structuren → aansturing
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de onderdelen van een arthron?

A

Gewrichtsvlakken; Meniscus, discus; Gewrichtskapsel en synoviaal vocht; Ligamenten; Pezen, spieren, fascia (inclusief peesscheden en slijmbeurzen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Welke 5 onderdelen omvat de anamnese?

A
  1. Huidige klachten; 2. Ziektegeschiedenis; 3. Sociale anamnese; 4. Medische anamnese; 5. Familiale anamnese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke vragen zijn specifiek belangrijk bij musculoskeletale klachten?

A

Nachtelijke pijn? (Kan wijzen op inflammatie of tumor); Toename bij hoesten/niezen/persen? (Duraal, kan hernia suggereren); Pijn bij langdurig dezelfde houding? (Ligamentair, mogelijk hypermobiliteit)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Welke aspecten vallen onder de sociale anamnese?

A

Beroep, sport en hobby’s; Privéleven, sociale relaties en werksituatie; Belang van werken als gezondheidsbevorderend, vooral bij chronische patiënten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de belangrijkste aandachtspunten bij inspectie?

A
  1. Gewoontebewegingen (zoals gaan, staan, zitten); 2. Houding (asymmetrie, antalgische houding); 3. Vorm (zwelling, deformaties); 4. Huid (kleur, littekens, eczeem); 5. Hulpmiddelen (bv. wandelstok, prothese)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het verschil tussen actief en passief bewegingsonderzoek?

A

Actief: Beweging uitgevoerd door de patiënt zelf → test contractiele structuren; Passief: Onderzoeker voert beweging uit → test niet-contractiele structuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe herken je een probleem met contractiele vs. niet-contractiele structuren?

A

Actief beperkt, maar passief niet: probleem met contractiele structuren; Actief én passief beperkt: probleem met niet-contractiele structuren (zoals gewricht, bursa)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het teken van Trendelenburg?

A

Patiënt staat op één been; Normaal: Bekken aan de zijde van het niet-steunende been blijft omhoog; Abnormaal: Bekken zakt aan niet-steunende zijde door insufficiëntie van de heupstabilisatoren (gluteus maximus, minimus, tensor)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Welke aspecten worden beoordeeld bij palpatie?

A
  1. Huid en onderhuid: Temperatuur, vochtigheid, gevoeligheid (Kiblertest); 2. Spieren en pezen: Spiertonus, triggerpunten, overgang spier-pees-bot; 3. Peesscheden en slijmbeurzen: Verdikking, crepitatie, drukpijn; 4. Gewrichten: Beenderen, kapsel, ligamenten, vormverandering; 5. Zenuwen en bloedvaten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is de Kiblertest?

A

Test waarbij de huid over de thoracale wervelkolom wordt opgerold; Lokale gevoeligheid kan een probleem in een specifiek segment aangeven (bv. TH3)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

In welke drie vlakken kan beweging plaatsvinden?

A
  1. Sagittaal (mediaan) → Beweging rond transversale as (flexie/extensie); 2. Frontaal → Beweging rond sagittale as (abductie/adductie); 3. Transversaal → Beweging rond verticale as (rotatie)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is een voorbeeld van een gewrichtstest?

A

Schouderonderzoek: Actieve abductie van de arm → Als actief lukt, zijn contractiele structuren oké; Lukt passief niet door pijn → Mogelijk gezwollen bursa

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Welke onderzoeken kunnen aanvullend worden uitgevoerd?

A

Neurologische testen → Zenuwbanen en hun relatie met het arthron; Bloedonderzoek, beeldvorming (MRI, CT), afhankelijk van de vermoedelijke diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat is osteokinematica?

A

De beschrijving van kinematica van het bot. Het omvat bewegingen die botten maken om mechanische assen, zoals abductie van de schouder (arm omhoog bewegen in het frontale vlak).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is een spinbeweging in osteokinematica?

A

Een beweging waarbij een bot draait rond een as die door de convexe gewrichtspartner loopt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is arthrokinematica?

A

De beschrijving van wat er gebeurt in het gewricht tijdens beweging, zoals rollen en glijden van gewrichtsoppervlakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat gebeurt er tijdens abductie van de schouder in arthrokinematica?

A

De humeruskop rolt naar boven en glijdt naar beneden om luxatie te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Waarom is een combinatie van rollen en glijden belangrijk in gewrichten?

A

Om maximale bewegingsuitslag mogelijk te maken zonder schade, compressie van kraakbeen of rek van ligamenten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Wat is het verschil tussen rollen en glijden?

A

Rollen: nieuwe punten van een oppervlak komen in contact met nieuwe punten van een ander oppervlak. Glijden: één punt van een oppervlak komt in contact met nieuwe punten van een ander oppervlak.

23
Q

Wat is een fysiologisch eindgevoel?

A

Een normaal eindgevoel dat kan variëren van week-elastisch (spieren), vast-elastisch (ligamenten/kapsel) tot hard-elastisch (bot of kraakbeen).

24
Q

Wat is een pathologisch eindgevoel?

A

Een abnormaal eindgevoel van een gewrichtsbeweging, bijvoorbeeld door gestoorde kinematica.

25
Wat zijn de kenmerken van hypermobiliteit?
Bij hypermobiliteit kun je bijvoorbeeld de duim tegen de radius brengen of overstrekbare vingers, ellebogen en knieën hebben.
26
Wat is een tractietest en waarvoor wordt het gebruikt?
Een test op gewrichten om te bepalen of pijn vermindert bij tractie (bijvoorbeeld bij efusie) of toeneemt bij compressie.
27
Welke criteria zijn nodig om tendinitis te diagnosticeren?
Drukpijn, aanspanningspijn en rekpijn moeten allemaal aanwezig zijn.
28
Wat is een tenniselleboog?
Een overbelasting van de laterale epicondylus door bijvoorbeeld de extensor carpi radialis longus, brevis of extensor digitorum spieren.
29
Hoe interpreteer je weerstandstesten?
Pijnvrij + veel kracht = normaal. Pijn + weinig kracht = grote spierlaesie. Pijnvrij + weinig kracht = neurologische laesie. Pijn + veel kracht = kleine spierlaesie.
30
Vraag
Antwoord
31
Wat kan pijn in een hand of voet suggereren volgens het diagnostisch proces?
Pijn in een hand kan wijzen op een probleem in de nek; pijn in een voet kan wijzen op een probleem in de lumbale of sacrale wervelkolom. Van centraal naar perifeer zoeken: pijn hand → eerst naar nek; voet → lumbale en sacrale wervelkolom
32
Wat is belangrijk bij de behandeling van een hernia?
De natuur de tijd geven om te herstellen, aangezien veel letsels vanzelf herstellen binnen 6 weken.
33
Wat zijn de symptomen van cervicobrachialgie bij een actueel discusconflict?
Symptomen kunnen wijzen op een hernia in de nek.
34
Welke aspecten worden onderzocht bij radiculair lijden?
1. Kracht (segmentair spieronderzoek). 2. Peesreflexen. 3. Oppervlakkige gevoelswaarneming.
35
Wat is het verschil tussen radiculair en pseudo-radiculair lijden?
Radiculair lijden: Vermindering van kracht, reflexen en oppervlakkige gevoelswaarneming door zenuwwortelbeschadiging. Pseudo-radiculair lijden: Geen neurologische afwijkingen, vaak veroorzaakt door andere aandoeningen zoals perifeer of gewrichtsproblemen.
36
Wat toont een positieve compressietest CWK aan?
Een positieve compressietest CWK wijst op pijnverergering bij hernia in de cervicale wervelkolom.
37
Welke bewegingen worden beperkt bij een discus hernia in de cervicale wervelkolom?
Buigen naar achteren (hyperextensie) is pijnlijk en beperkt, en buigen naar voren (hyperflexie) kan ook pijnlijk zijn.
38
Welke spieren en reflexen zijn betrokken bij C5?
Spieren: Deltoïdeus, biceps, supraspinatus, infraspinatus, subscapularis, serratus anterior. (Meeste schouderspieren - abductie arm, flexie elleboog) Reflex: Bicepspeesreflex. Gevoelswaarneming: Buitenste zijde van de bovenarm.
39
Wat kenmerkt een L5-radiculair letsel?
Spierkracht: Verlies bij de teenstrekkers. -> op hakken stappen + uitputting (bij lichte parese)Geen duidelijke peesreflex. (Tibialis Posterior reflex) Oppervlakkige gevoelswaarneming: Dorsum van de voet.
40
Wat toont een positieve Lasègue-test aan?
Pijn die uitstraalt vanuit de lumbale wervelkolom bij beenheffing duidt op een discusconflict.
41
Rug/nek
1. Cervicobrachialgie: actueel discusconflict? — hernia nek 2. Cervicobrachialgie: radiculair lijden? 3. Lumbo-ischialgie: actueel discusconflict? — hernia lumbaal 4. Lumbo-ischalgie: radiculair lijden? – verlies aan zenuwfunctie —- Wel reflexen, kracht, oppervlakkige gevoelsgewaarwording → zenuwbeschadiging – zenuwwwortel letsels = radiculair lijden; Al de rest wel normaal = pseudo-radiculair (vuilbak, alles wat niet radiculair; kan ook perifeer zijn of BV)
42
Discus hernia
Nucleus pulposus doorheen anulaire ringen migreert naar achter, gaat de laatste anulaire ring doorscheuren en vacht van de nucleus pulpous komt in de buurt van zenuw → brachialigie of ischialgie ontwikkelen
43
Discus
DISCUS →  Neurogeen → in middenste compartiment zenuwschade  Discogeen → probleem in voorste compartiment tussen wervellichaam  Artrogeen → probleem in achterste compartiment  Musculair  Ligamentair  (Gemengd, andere …) o Gemengd hernia → drukt op zenuwbaan: voortst (discus) + middelste (kwetsen zenuw) + achterste → gewrichten niet kunnen in elkaar of uitelkaar bewegen Voorste: discus, wervellichaam (osteoporose + vallen → inzakking wervel (KO: slagpijn en van tenen op hakken) = voorste wervelprobleem → kan vals positief zijn discogeen  Discaal conflict Middelste: neurogeen Achterste: facetgewrichten, atrogeen KO → probleem in voorst of middelste of achterste compartiment
44
Discustesten CWK
1) Hyperextensietest CWK (passieve ext): pijnlijk en beperkt → moeilijk naar achter kunnen buigen; hoofd precies te zwaar voor mijn nek 2) Hyperflexietest CWK (passieve flexie): pijnlijk en beperkt (minder erg dan extensie) 3) Compressietest CWK positief (pijntoename) a. Hoofd duwen naar beneden→ pijn 4) Tractietest CWK verlicht de pijn - bakody a. Schedel opnemen van de nek → vermindert de pijn (je maakt plaats) 5) Test van Spurling (extensie, rotatie-lateroflexie zelfde richting) + (niet te veel compressie geven) a. Pathogonomische test; hyperextensie + naar 1 kant draaien en kantelen → neurofonamen kleiner maken → zenuw nog meer prikkelen bij hernia Teken van Bakody (zeker bij C5-C6) → pijn beter Hernia in nek → hoofd niet graag naar achteren buigen In lumbale wervelkolom is dit andersom: buigt zich niet graag naar voor Midden water; Errond schilletjes bindweefsels - anulus fibrosus (vezels) → water in kern houden Discus meestal niet na 1 keer kapot Zolang in discus blijft → niets om te scannen Meestal hernia op moment water door laatste ringetje
45
Radicaliteit lijden
RADICULAIR LIJDEN (CERVICAAL) → ischeas (anders isgialgie = been pijn → zonder radiculair/zenuw letsels → geen kracht, reflex en oppervlakkige gevoelswaarwording verlies)
46
C6
 Spieren: biceps, extensor laterale voorarm (tenniselleboog), **brachioradialis** (radialis bezenuwing) o Beweging: extensie pols + brachioradials =  Brachioradialis peesreflex C6  Gevoelsgewaarwording: radiale zijde van de onderarm incl duim
47
C7
- Spieren: polsflexoren, vingerextensoren, **triceps ** - Tricepspeesreflex - Gevoelsgewaarwording: Middelvinger ➔ Triceps krachtsvermindering zonder aanspanningspsijn → waarschijnlijk C7 letsel (mogelijks C6-C7 discus hernia)
48
C8
- Spier: **diepe vingerbuigers (maken 8)**, M. interossei - Vingerreflexoren - Geen reflex - Gevoel: Ulnair deel van de onderarm
49
T1
- Spier: **spreiders vingers**, M. interossei - Geen reflex - Gevoel: Binnenzijde elleboog
50
Discusconflict LWK
 Van centraal naar perifeer o Voet <- knie <- heup <- lumbaal  + zenuwuitval → neurogeen probleem  ! Nucleus pulposus + anulaire ringen o In discus intervertebralis  Zoals waterpas bubbel (ook in andere richting) • Bij fysiologische discus ook  Kyfose (zitten + tillen) → duwen nucleus → uiteindelijk naar achter scheuren • Zitten meeste schade voor discus  kwetsen intervertebrale discus  Holle rug = lentelordose → bescherming voor discus (te hol probleem facetgewrichten)  Veel hogere drukken  EN kapot = kapot → niet kunnen herstellen  Anamnese o Hoesten/niezen/persen/lachten (ALTIJD – niet = niet te veel druk in discus) o Zitten is moeilijk o … (kwaliteit pijn die ervaren – biedt niet veel)  Inspectie  Antalgische houding +, ++, +++ → hoe schever → hoe groter kans actuele schade discus intervertibralis /→ niet naar chiropracter  KO lumbaal: naar achter buigen gaat, naar voor buigen moeilijker o Nek meer intradiscale druk bij extensie (omgekeerd)
51
Duale rektesten
1. Actieve flexie LWK 2. Actieve lateroflexie LWK 3. Val op de hielen 4. Lasègue 5. CL Lasègue 6. Bragard (Lasègue + dorsiflexie voet) 7. Fliptest 8. Slumptest 9. Kering 10 rechtkomen uit rugligging
52
L4
- Kracht tibialis anterior, quadriceps - Kniepeesreflex - Oppervlaktegewaarwording: aan de binnenzijde van de voet
53
S1
- Motorisch de perinei/fibularis, triceps surae (gastrocenicus, soleus) → op tenen gaan + uitputting (om discrete parese opsporen) + in ruglig kracht testen - Reflex: Achillespees - Oppervlaktegewaarwording: buitenkant voet