Hfst 4 - Cognitieve benaderingen van psychopathologie Flashcards

1
Q

Cognitieve theorieën

A

Cognitieve theorieën gaan over informatieverwerking bij mensen en adresseren de karakteristieke inhoud en informatieverwerkingsprocessen bij de verschillende vormen van psychopathologie.
Een belangrijke veronderstelling in cognitieve theorieën over psychopathologie is dat psychische stoornissen voortkomen uit de wijze waarop mensen informatie selecteren en verwerken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Ontstaan van de cognitieve psychologie

A

De cognitieve psychologie ontstond deels als reactie op het behaviorisme dat vooral in de USA radicale vormen aannam door te stellen dat mentale processen niet toegankelijk waren voor empirische toetsing en daarmee buiten het domein van de empirische wetenschap vielen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Cognitieve psychologie

A

Cognitieve psychologie houdt zich bezig met
* de inhoud van de kennis die mensen hebben verworven door zintuiglijke ervaring en denken
* de manier waarop mensen kennis verwerven
* de wijze waarop kennis in het geheugen gerepresenteerd is.

Cognitieve psychologie beoogt theorieën over mentale processen te formuleren en die empirisch te toetsen aan de hand van laboratorium experimenten. Men probeert psychische verschijnselen te bestuderen met modellen waarin informatieverwerking een centrale rol speelt. Het menselijk brein wordt daarbij vaak vergeleken met een computer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Albert Ellis en Aaron Beck

A

De pioneers van de cognitieve psychologie.
Albert Ellis en Aaron Beck stelden dat neurotische problemen, zoals depressie en angststoornissen worden veroorzaakt door onlogische, irrationele ideeën van mensen.
* Albert Ellis (°1962) legde de nadruk op enkele universele irrationele opvattingen die zouden verantwoordelijk zijn voor alle soorten van neurotische psychopathologie.
* Aaron Beck (°1976) formuleerde een theorie die specifieke cognitieve karakteristieken van verschillende vormen van psychopathologie veronderstelde.
De opvattingen van Beck hadden een grotere invloed op het empirisch onderzoek van psychopathologie. Hij ontwikkelde ook verschillende vormen van cognitieve therapie voor verschillende vormen van psychopathologie: depressie, angststoornissen, persoonlijkheidsstoornissen, verslaving en relatieproblemen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Andere bijdragen aan cognitieve theorievorming over psychopathologie

A
  • Meichenbaum (°1977) benadrukte de rol van zelfspraak, als een vorm van gecontroleerde (seriële) informatieverwerking bij het oplossen van problemen.
  • Seligman hechtte belang aan de wijze waarop mensen oorzakelijke verklaringen geven voor belangrijke gebeurtenissen, deze attributies zouden een rol spelen bij het ontstaan van depressie.
  • Lazarus (°1966) lanceerde een stresscopingstheorie waarbij iemand bij confrontatie met een potentiële stressfactor een eerste inschatting maakt van de mate van bedreiging (primary appraisal) en vervolgens beoordeelt welke mogelijkheden er zijn om er succesvol mee om te gaan (secondary appraisal).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Informatieverwerking

A

Processen die een rol spelen bij de verwerking, opslag en reproductie van
kennis. In de informatieverwerking zijn globaal drie aspecten te onderscheiden:
* Waarneming
* Verwerking
* Geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Schema’s

A
  • Volgens de cognitieve psychologie wordt kennis georganiseerd in schema’s die gegeneraliseerde kennis over de wereld, onszelf en onze interactie met de buitenwereld bevatten.
  • Als door bepaalde informatie een schema wordt geactiveerd, komt de aanvullende informatie die in dat schema is vertegenwoordigd automatisch ter beschikking.
  • Volgens de cognitieve psychologie sturen deze schema’s de informatieverwerking, dat begint al bij de selectie van informatie. Aan de hand van schema’s kennen we vervolgens betekenis (interpretatie) toe aan informatie en wordt informatie verwerkt tot nieuwe betekenissen (transformatie), ze beïnvloeden ook onze herinneringen.
  • Vergissingen of vertekeningen in die processen van selecteren, reduceren en interpreteren kunnen in sommige gevallen leiden tot psychische stoornissen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Impliciete kennis

A

Dit is de kennis die in schema’s is gerepresenteerd, maar die mensen niet onder woorden kunnen brengen.
Impliciete kennis is de kennis die mensen obv hun specifieke ervaring, vaardigheden en attitude toepassen in hun dagelijks leven. (Bvb kunnen fietsen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Expliciete kennis

A

Dit is de kennis die met taal kan beschreven worden en wellicht ook in de vorm van woorden is opgeslagen in het geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Automatische informatieverwerking

A

Een groot deel van onze informatieverwerking verloopt automatisch, zonder dat dit specifieke aandacht of actief denken vraagt. Er kunnen allerlei processen naast elkaar optreden, zonder dat er een beperking is in capaciteit van de te verwerken informatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Gecontroleerde informatieverwerking

A

Bij onverwachte, onbekende input moet men bewust de aandacht richten op wat er zich voordoet en er zich actief mee bezighouden. Er is dan een sterke capaciteitsbeperking: men kan zich van slechts 5 à 7 kenniselementen of
‘bits’ op hetzelfde moment bewust zijn. De verwerking van informatie verloopt dan meer serieel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Schema activering

A

Een schema wordt geactiveerd door binnenkomende informatie waarop het betrekking heeft. Het kan zijn dat meerdere schema’s tegelijk worden geactiveerd of dat omstandigheden van het moment bepalen welk schema wordt geactiveerd. Ook iemands stemming kan bepalend zijn voor schema activatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De instandhouding van schema’s

A

De vorming van schema’s is afhankelijk van zowel de opgedane ervaringen als iemands cognitieve vermogens. Eenmaal gevormd, vertonen schema’s een zekere weerstand tegen veranderingen. Net als een vooroordeel is een schema gebaseerd op de menselijke neiging om te categoriseren en
verbanden te leggen en dus tamelijk resistent tegen verandering door tegenbewijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

4 cognitieve mechanismen waarneembaar als informatie een vooroordeel tegenspreekt

A
  • Selectiebias: informatie die niet klopt met het vooroordeel, wordt niet opgenomen, maar informatie die ermee overeenstemt wel.
  • Interpretatiebias: informatie die het vooroordeel tegenspreekt wordt toch geïnterpreteerd als overeenstemming, opzij geschoven of weg geredeneerd.
  • Vooroordelen roepen verwachtingen op waarnaar de persoon zich gaat gedragen. Dit kan ertoe leiden dat ervaringen die het vooroordeel kunnen tegenspreken, niet kunnen ontstaan.
  • Vooroordelen vertekenen herinneringen: men herinnert zich gemakkelijk informatie die met het vooroordeel overeenkomt dan informatie die het tegenspreekt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verandering van schema’s

A

Hoewel ze resistent zijn voor verandering, kunnen schema’s toch veranderen na disconfirmerende ervaringen die niet stroken met de kennis van het schema (of tussen de kennis van twee schema’s).
Verschillende factoren lijken het verlaten van een oud schema te vergemakkelijken:
* Beschikbaarheid van een ander schema: bij zichzelf, een zelf gecreëerd nieuw schema of een van buitenaf aangereikt schema dat zowel oude kennis als nieuwe inzichten kan omvatten.
* Kenmerken van disconfirmerende ervaringen: persoonlijke en emotionele ervaringen hebben een grotere invloed op het verlaten van een schema en op het ontstaan van een nieuw schema.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijving van Piaget van het proces ‘veranderen van schema’s’

A
  • Assimilatie: de nieuwe informatie wordt in het oude schema gepast.
  • Accommodatie: het schema aanpassen zodat het strookt met de nieuwe informatie.
16
Q

Beck veronderstelde een samenhang tussen verschillende vormen van psychopathologie en de inhoud van cognitieve structuren

A
  • Depressogene schema’s: ideeën over eigen waardeloosheid en schuld, onrechtvaardigheid en liefdeloosheid van de wereld en andere mensen en over de hopeloosheid van de toekomst.
  • Manische stoornissen: overoptimistische ideeën over de eigenwaarde.
  • Agressieproblematiek: ideeën over de schending van regels.
  • Angststoornissen: ‘gevaar’ schema’s met hoge verwachtingen van gevaar en lage verwachting van de eigen capaciteit om gevaarlijke situaties het hoofd te beiden.
17
Q

De inhoud van schema’s bij paniekstoornis

A

Schema waarin lichamelijke sensaties worden geïnterpreteerd als signalen van een onmiddellijke catastrofe die de persoon zelf zal treffen.

18
Q

De inhoud van schema’s bij sociale angst

A

Kernschema van negatieve sociale evaluatie door anderen, misinterpretatie van ambigue sociale signalen.

19
Q

Bias of vertekening

A

Wanneer in de informatieverwerking zodanige processen optreden dat aan
bepaalde aspecten van de informatie éénzijdige aandacht wordt gegeven. Bias kan optreden in de verschillende processen van de informatieverwerking.

20
Q

Aandachtsbias

A

Dit doet zich voor wanneer de aandacht zich selectief richt op bepaalde aspecten van de aangeboden informatie ten koste van andere aspecten in die informatie.

21
Q

Aandachtsbias bij patiënten met paniekstoornis

A

Patiënten met paniekstoornissen vertonen bvb aandachtsbias bij voor hen bedreigende woorden zoals ‘hartkloppingen’, maar niet bij bedreigende woorden die niet-specifiek zijn voor de stoornis.
Zij vertonen deze aandachtsbias zelfs bij sublimale stimuli!

22
Q

Aandachtsbias bij depressieve patiënten

A

Depressieve patiënten vertonen niet de vroege aandachtsbias bij stimuli specifiek aan hun stoornis, maar hebben meer moeite om zich los te maken van negatieve informatie eens hun aandacht hierop gericht is.

23
Q

Aandachtsbias bij angstpatiënten

A

Doordat angstpatiënten een vroegtijdige en automatische aandacht
tonen voor bedreigende stimuli, zich daar makkelijker van losmaken en vervolgens een secundaire vermijdingsreactie vertonen, kan hun stoornis in stand gehouden worden: men ontdekt immers nooit of de waargenomen dreiging wel terecht was.

24
Q

Selectieve interpretatie

A

Dit doet zich voor wanneer mensen geneigd zijn om informatie op zo’n
manier te interpreteren dat hun schema’s worden bevestigd.
Selectieve interpretatie speelt bij psychopathologie een rol in het ontstaan en blijven voortbestaan van stoornissen.

25
Q

Selectieve interpretatie met angstpatiënten

A

Angstpatiënten interpreteren informatie bvb bedreigender dan niet-angstpatiënten, wat kan leiden tot forse vertekeningen van de oorspronkelijke informatie. Om die reden wordt ook wel van ‘denkfouten’ gesproken.

26
Q

Heuristieken

A

Begrip uit de sociale psychologie: strategieën gehanteerd in het verwerken van informatie, meestal met een (bij benadering) juist oordeel, maar met risico op grote denkfouten.

2 belangrijke strategieën die mensen hanteren in het verwerken van informatie:
* Beschikbaarheidsheuristiek
* representativiteitsheuristiek

27
Q

Beschikbaarheidsheuristiek

A

Conclusies baseren op de beschikbaarheid van voorbeelden in de
herinnering of fantasie.
Bvb paniekpatiënten gaan bij hartklopping sneller denken aan een
hartaanval dan aan verliefdheid.
De mate waarin iemand overtuigd is van een interpretatie wordt waarschijnlijk ook door andere factoren mede bepaald, ook de levendigheid, saillantie en de compleetheid van de interpretatie spelen een rol. Bij psychische stoornissen is ook de emotionele toestand van groot belang.

28
Q

Representativiteitsheuristiek

A

Een oordeel baseren op de mate waarin men een uitkomst representatief acht voor de veronderstelde oorzaak. Bij mensen met een psychische stoornis is deze stijl van redeneren terug te vinden, waarbij de feitelijke kans dat een gebeurtenis zich voordoet uit het oog wordt verloren

29
Q

Geheugenbias

A

Zaken die te maken hebben met de persoon zelf en een negatieve, sombere
emotionele lading hebben, worden gemakkelijker herinnerd dan andere zaken.

30
Q

Geheugenbias bij angstpatiënten

A

Er zijn aanwijzingen dat angstpatiënten negatieve herinneringen eerder vermijden: ze vermijden niet alleen de gevreesde stimuli, maar proberen er ook niet aan te denken. Enkel wanneer de angst voldoende is geactiveerd (tijdens een angstige toestand) lijkt de geheugenbias voor negatieve
herinneringen ook bij angstpatiënten een rol te spelen.

31
Q

Geheugenbias bij depressieve patiënten

A

Depressieve patiënten doen geen moeite om de activering van hun met depressie samenhangende schema’s te vermijden: ze verkeren meer in een toestand waarin hun depressogene schema’s steeds geactiveerd blijven.

32
Q

Het verschil tussen angst- en depressie patiënten inzake aandachts- en geheugenbias kan begrepen worden vanuit de aard van deze stoornissen en hun karakteristieke schema’s

A
  • Angststoornissen zijn toekomstgericht, op de verwachting van gevaar.
  • Depressieve stoornissen worden gekenmerkt door verliesthema’s en zijn eerder gericht op het verleden.
33
Q

Cognitieve therapie

A

Gebaseerd op het idee dat psychopathologie voortkomt uit de wijze waarop mensen informatie selecteren en verwerken.
In de therapie tracht men om (tot dan toe grotendeels automatische) manieren van informatieselectie en interpretatie bewust te laten worden en te beïnvloeden door kritische reflectie en toetsing aan de empirische werkelijkheid.
Het uiteindelijke doel is meestal een verandering op het niveau van de schema’s.

Cognitieve en gedragstherapie zijn het meest effectief en worden vaak simultaan toegepast.

34
Q

3 factoren die hebben bijgedragen aan de integratie van cognitieve therapie en gedragstherapie

A
  1. Belangrijkste factor: de klinische praktijk. De aanpak blijkt succesvol bij zeer diverse problematiek omdat de concrete gedragsverandering de cognitieve bewustwording ondersteunt en vice versa.
  2. De mogelijkheid tot conceptuele integratie: doordat het mogelijk is gebleken om de leertheoretische en cognitieve benadering ook theoretisch te integreren, is de cognitieve gedragstherapie ook wetenschappelijk goed onderbouwd.
  3. Het effectonderzoek: daaruit blijken gedragstherapie en cognitieve therapie telkens weer min of meer even succesvol te zijn. Zij blijken meestal ook meer succesvol dan andere behandelvormen, zeker wanneer zij in combinatie met elkaar gebruikt worden.