Hfst 17 - Eetstoornissen Flashcards

1
Q

Anorexia nervosa

A

Patiënten met anorexia nervosa zijn voortdurend in de overtuiging dat ze dik zijn en verlangen ernaar mager te zijn (magerzucht).

Het fervente streven naar gewichtsverlies overheerst de gedachten, gevoelens en het gedrag van de patiënt.

De gedachte dik te zijn en de angst om dikker te worden verdwijnen niet of nemen zelfs toe bij gewichtsverlies.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de DSM-5 kenmerken van anorexia nervosa?

A
  • Minder eten dan noodzakelijk, wat resulteert in een significant te laag (ongezond) gewicht.
  • Enorme angst om aan te komen of blijvend verhinderen van gewichtstoename.
  • Vertekend beeld van het eigen lichaam, een zelfoordeel dat disproportioneel afhankelijk is van het lichaam en gewicht, of blijft de ernst van het lage gewicht negeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat suggereert het gedrag van een anorexia patiënt?

A

Men vermoedt dat patiënten met anorexia nervosa een gestoorde lichaamsperceptie hebben (al gaf onderzoek hierover geen uitsluitsel).

Onderzoek suggereert wel dat het lichaamsbeeld aan een soort van depressief realisme onderhevig kan zijn: een realistische kijk op het eigen lichaam maakt ongelukkig, terwijl een optimistische kijk eerder leidt tot een blije gezondheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 subgroepen van anorexia nervosa-pantienten zijn er?

A
  1. Eetbuien/purgerende type: purgeren verwijst naar het zuiveren of reinigen van het lichaam, het zijn alle gedragingen die erop gericht zijn voedsel zo snel mogelijk weer uit het lichaam te verwijderen: overgeven, laxeermiddelen, diuretica (middelen voor vochtafscheiding).
  2. Beperkende type: voortdurende beperking van de voedselinname, zonder eetbuien en met minder purgeergedrag.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom leidt laxantia tot een kortdurend gewichtsverlies?

A

Omdat er vooral veel vocht afvloeit.
Een paradoxaal effect van langdurig laxantiagebruik is dat constipatie optreedt.
Die constipatie verdwijnt doorgaans zodra het eetgedrag weer normaal is: Zodra een cliënt die regelmatig laxantia gebruikte deze middelen niet meer inneemt, treedt er reflexmatig vochtretentie op, die gepaard gaat met gewichtstoename

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat zijn lichamelijke gevolgen van ondervoeding/purgeergedrag bij anorexia
nervosa?

A
  • Verstoring of verdwijnen van de menstruatiecyclus.
  • Cyanose: de extremiteiten zijn koud en worden blauwpaars.
  • Hypothermie: lage lichaamstemperatuur.
  • Lagunabeharing: donsachtige beharing op het lichaam.
  • Hypothensie: verlaagde bloeddruk.
  • Bardycardie: verlaagde hartslag, vaak minder dan 60 slagen per minuut.
  • Vertraagde ruststofwisseling.
  • Slaapstoornissen en depressiviteit.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waarom leidt laxantia tot een kortdurend gewichtsverlies?

A

Omdat er vooral veel vocht afvloeit.
Een paradoxaal effect van langdurig laxantiagebruik is dat constipatie optreedt.
Die constipatie verdwijnt doorgaans zodra het eetgedrag weer normaal is: Zodra een cliënt die regelmatig laxantia gebruikte deze middelen niet meer inneemt, treedt er reflexmatig vochtretentie op, die gepaard gaat met gewichtstoename

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Boulimia nervosa

A

Uit zich in een chaotisch eetpatroon, compensatiegedrag en irrationele ideeën over lichaamsvormen, uiterlijk en gewicht.

Doorgaans worden periodes van karig eten afgewisseld met aanvalsgewijs overmatig eten, waarbij men een controleverlies ervaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke stimuli kunnen een eetbui uitlokken?

A
  • Stemmingsfuncties: depressie, angst, euforie.
  • Het eten van ‘verboden’ (calorierijk) eten.
  • Gedachten over eten (bvb toch al te veel gegeten, dan kan meer ook wel).
  • Door de geur van voedsel opgewekte drang
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe gedragen patiënten met Boulimia nervosa zich na een eetbui?

A
  • Na een eetbui zijn patiënten bang voor gewichtstoename en gaan ze compensatiegedrag vertonen: purgeren, lijnen, vasten en/of bewegen.
  • Het chaotische eetpatroon van afwisselend veel en weinig eten vloeit voort uit een extreme bezorgdheid om lichaamsvormen, uiterlijk en gewicht. Nochtans hebben patiënten vaak een normaal gewicht, maar hun zelfwaardering is meestal laag.
  • Niet enkel over lichaamsvormen en gewicht, maar ook over voedsel en eetgedrag wordt door patiënten met boulimia nervosa disfunctioneel gedacht. Alles wat eetbaar is wordt onderscheiden in ‘goed’ en ‘slecht’.
  • Vaak ontstaan ook gezondheidsklachten als gevolg van eetbuiten, braken,
    vasten en laxatie en diuretica gebruik, maar deze zijn meestal reversibel en verdwijnen weer als het eetgedrag zich herstelt.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat zijn gezondheidsklachten bij boulimia nervosa?

A
  • Dehydratie: Tijdens het braken en het gebruik van laxantia en diuretica verliest de patiënt veel vocht
    –> kan leiden tot dorst, droge huid, duizeligheid bij opstaan, zweverig gevoel in het hoofd en flauwvallen.
  • Chronisch purgeergedrag kan leiden tot ernstige stoornissen in de elektrolyten huishouding (de belangrijkste zijn natrium, kalium en chloride): Elektrolyten zorgen voor de overdracht van elektrische signalen tussen de cellen van het lichaam en spelen een belangrijke rol in processen van stofwisseling en zorgen voor een goed functioneren van zenuw- en spiercellen.
  • Hyponatriëmie: tekort aan natrium: misselijkheid, versuft, verward, zin in zout eten.
  • Hypokaliëmie: tekort aan kalium:vermoeidheid, verslapping van spieren, slechte stoelgang. –> Een ernstig tekort aan kalium kan de hartspier verzwakken.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is de BMI index?

A

Body Mass Index = gewicht (kg) / lengte² (m)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat zijn de 5 kenmerken van boulimia nervosa volgens de DSM-5?

A
  1. Herhaaldelijke eetbuien.
  2. Compensatie(gedrag) van de eetbuien om gewichtstoename te voorkomen.
  3. Het gedrag doet zich gedurende 3 maanden gemiddeld minstens eenmaal per week voor.
  4. Het zelfoordeel is disproportioneel afhankelijk van het lichaam en het gewicht.
  5. De stoornis treedt niet enkel op tijdens episoden van anorexia nervosa
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Eetbuistoornis

A

Iit zich in regelmatige eetbuien, maar zonder compenserende maatregelen.

Men ervaart controleverlies.

De eetbuistoornis is de meest voorkomende eetstoornis (3,5% bij vrouwen en 2% bij mannen) en komt vaker voor bij mensen met overgewicht.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 3 kenmerken van een eetbuistoornis volgens de DSM-5?

A
  1. Herhaaldelijke eetbuien, gedurende 3 maanden, gemiddeld minimaal een keer per week.
  2. Daarnaast minstens 3 van de volgende kenmerken:
    ° veel sneller eten
    ° blijven eten tot een onaangenaam vol gevoel
    ° grote hoeveelheden eten zonder trek te hebben
    ° uit schaamte over de grote porties alleen eten
    ° achteraf van zichzelf walgen
    ° zich somber of schuldig voelen
  3. De eetbuiten worden niet gecompenseerd zoals bij boulimia nervosa.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer wordt men ingedeeld in de categorie “Unspecified Feeding or Eating Disorder”?

A

Wanneer men niet aan alle criteria voldoet van anorexia nervosa, boulimia nervosa of de eetbuistoornis.

17
Q

Wat zijn 2 voorbeelden van overige eet- en voedingsstoornissen?

A
  • Purgeerstoornis: vaak purgeren, maar zonder eetbuien.
  • Nachtelijk eetsyndroom: nachtelijk eten of excessieve consumptie laat op de avond.
18
Q

Differentiële diagnostiek en comorbiditeit bij eetstoornissen

A

Sommige kenmerken van anorexia en boulimia nervosa kunnen ook voorkomen bij patiënten met andere psychische (schizofrenie, depressie, borderline of bepaalde neurologische aandoeningen) of somatische (aids, kanker, darmziekte) aandoeningen.
–> Men moet deze vormen van gewichtsverlies onderscheiden als de patiënt niet voldoet aan de diagnostische criteria van de eetstoornis, bvb extreme angst voor toenemend gewicht en de wens om verder af te vallen, compensatiegedrag etc.

19
Q

Wat is de prevalentie van anorexia en boulimia nervosa?

A
  • Vaker bij vrouwen dan bij mannen. Slechts +/-10% van de patiënten zijn mannen.
  • Anorexia nervosa: +/-0,5%-1% van de meisjes en jongvolwassen vrouwen.
  • Boulimia nervosa: 1%-3% van de meisjes en jongvolwassen vrouwen
  • Anorexia en boulimia nervosa komen in alle lagen van de bevolking ongeveer even vaak voor.
  • Anorexia en boulimia nervosa lijken vaker voor te komen in geïndustrialiseerde landen.
20
Q

In welke levensfase ontstaan anorexia nervosa en boulimia nervosa?

A
  • Anorexia nervosa tussen de 14 en 18
  • boulimia nervosa rond de 18 jaar.
21
Q

Hoe komt het dat vooral mannequins, fotomodellen balletdanseressen en
atleten anorexia nervosa of boulimia nervosa hebben?

A

Daar bestaat geen volledige duidelijkheid over.
Het kan zijn dat dergelijke beroepen deze stoornissen kunnen bewerkstelligen. Ook zou het kunnen zijn dat mensen met een
predispositie tot een eetstoornis voor deze beroepen kiezen.

22
Q

Wat houdt het set-pointtheorie in?

A

Volgens deze theorie is ieder organisme uitgerust met een bepaalde hoeveelheid vet. De aanwezige hoeveelheid wordt continu geregistreerd en in balans gehouden.
Mensen met een laag set-pointgewicht hebben in onze slankheidscultuur gewoon geluk.
Als de pechvogels proberen gewicht te verliezen, komen zij onder hun setpointgewicht terecht, waarna hun lichaam naar gewichtsherstel streeft, door eetbuien en een vertraagde stofwisseling.

23
Q

Wat zijn eventuele problemen die de set-pointtheorie ondermijnen?

A
  1. Mensen op dieet krijgen vaak evenveel of meer calorieën binnen dan mensen die niet diëten.
  2. Patiënten met anorexia nervosa zijn bij uitstek ondervoede lijners, terwijl lang niet alle patiënten eetbuien hebben.
  3. Er zijn mensen met overgewicht die succesvol afvallen en geen last hebben van eetbuien.
24
Q

Draagt het slankheidsideaal bij aan het ontstaan van eetstoornissen?

A

De media presenteren systematisch irrealistische informatie over het ideale ultraslanke figuur waaraan vrouwen niet of slechts met uitzonderlijke moeite kunnen voldoen. Vrouwen doen hun uiterste best om slank te zijn en sommigen ontwikkelen een eetprobleem (vooral in de Westerse cultuur).

MAAR: Dat het slankheidsideaal, eetstoornissen veroorzaakt is een te eenvoudige stelling. Het is wel zo dat dit ideaal aanzet tot lijnen, maar op zich hoeft dat geen eetprobleem te worden.

25
Q

Zijn anorexia nervosa en boulimia nervosa erfelijk?

A

Eetstoornissen komen in bepaalde families vaker voor dan van toeval verwacht mag worden. Om na te gaan of erfelijkheid hierbij een rol speelt, moeten de afzonderlijke invloeden van omgeving en genen uit elkaar gehaald worden middels bvb tweelingen en adoptie onderzoeken.

Tweelingenstudies vonden voor zowel anorexia als boulimia nervosa een hogere concordantie voor ééneiige dan voor twee-eiige tweelingen. +/-80% van de eetstoornissen zou genetisch bepaald zijn.
Eerstegraads bloedverwanten van mensen met eetstoornissen hebben bovendien ook vaker stemmingsstoornissen. Verschillende onderzoekers suggereren voor beide stoornissen een gemeenschappelijke biologische basis.

26
Q

Hoe luidt de theorie achter het serotoninemodel?

A
  • Het eten van veel koolhydraten leidt tot een betere stemming:
    Deze stemmingsverbetering wordt waarschijnlijk gemedieerd door de
    neurotransmitter serotonine, waarvan de aanmaak in de hersenen wordt gestimuleerd door het eten van veel koolhydraten en weinig proteïne.
  • Een tekort aan koolhydraten leidt tot een verlaging van de hoeveelheid serotonine en een verslechtering van de stemming. Naarmate er minder serotonine actief is neemt de trek in koolhydraten toe, en andersom.
27
Q

Wat is de tryptofaanratio?

A

Tryptofaan = een neutraal aminozuur en de precursor (moederstof) van serotonine

De hoeveelheid tryptofaan t.o.v. de andere grote neutrale aminozuren in het bloedplasma. –> Deze ratio geeft een indicatie over hoeveel trypofaan die uiteindelijk in de hersenen terecht komt en bepaalt hoeveel serotinine daar kan worden aangemaakt.

Onderzoek toonde aan dat eetbuien bij patiënten met boulimia nervosa pas stopten nadat de trypofaanratio in het bloedplasma normaal werd.

28
Q

Wat is een hypothese gerelateerd aan het serotoninemodel mbt boulimia
nervosa?

A

Vrouwen onderwerpen zich om uiteenlopende redenen aan een rigide eetregime. Als dit inhoudt dat ze te weinig koolhydraten eten, zal dit leiden tot een ontregeling van het serotonerge systeem in het brein.
Door langere tijd te weinig koolhydraten in tenemen, wordt een toename pas bereidt na excessieve inname van koolhydraten tijdens een eetbui.
–> De eetbui is dan eigenlijk een vorm van zelfmedicatie.

29
Q

Hoe luidt de theorie achter het leertheoretische model van eetstoornissen?

A

Volgens het leertheoretische model zullen stimuli die een eetbui voorspellen, bvb tijdstip, omgeving, zien van voedsel,.. na conditionering in staat zijn om eetlust op te wekken.
In die zin hebben verslavingen en eetstoornissen veel gemeen: een drang om te consumeren en een verlies van controle.

30
Q

Wat is de cognitieve verklaring van een eetstoornis?

A

De negatieve gedachten over het eigen lichaam zijn bij patiënten met eetstoornissen erg bepalend voor hun zelfbeeld, wat meestal laag is. Disfunctionele overtuigingen houden het abnormale eetgedrag in stand.

Bij anorexia nervosa kunnen patiënten zich meestal goed in de hand
houden, maar bij patiënten met eetbuien gebeurt het vaak dat ze hun eigen eetregels overtreden, deze ontremmende gedachten zijn verantwoordelijk voor het ontstaan van eetbuien.

31
Q

Wat is het multicausaliteitsmodel?

A

Volgens het multicausaliteitsmodel reflecteert een eetstoornis een final common pathway in een samenspel van biologische, psychologische en socioculturele factoren.

Dit wordt weergegeven in een matrix waarin op verticale as:
biologische, psychologische en sociale niveaus

en op de horizontale as:
* predisponerende (voorbeschikkende) factoren
* precipiterende (uitlokkende) factoren
* perpetuerende (in stand houdende) factoren

Het model gaat uit van steeds weer wisselende oorzaken en heeft de uniciteit van het individu hoog in het vaandel.

Het nadeel is dat het model het wel/niet ontstaan van eetstoornissen kan voorspellen, terwijl een model juist bedoeld is om voorspellingen te doen die vervolgens getoetst kunnen worden.

32
Q

Wat zijn predisponerende factoren?

A

Eigenschappen die het ontstaan van eetstoornissen onder ‘gunstige’ omgestandigheden bevorderen.
Vb. cultuurinvloed, gezinsmilieu, persoonlijkheid, fysieke toestand.

33
Q

Wat zijn precipiterende factoren?

A

Uitlokkers.
Iemand met een relevante predispositie ontwikkelt pas een eetstoornis wanneer uitlokken factoren aanwezig zijn.
Vb. ingrijpende levensgebeurtenissen en andere stressfactoren.

34
Q

Wat zijn perpetuerende factoren?

A

Factoren die het gestoorde gedrag in stand houden.
Vb. biologische veranderingen, sociaal gedrag (zoals bewondering en complimcenten van derden) die bekrachtigend werken.

35
Q

Wat is het verschil tussen de vroegere en de huidige behandelmethodes van eetstoornissen?

A

Vroeger werden patiënten met anorexia nervosa in het ziekenhuis behandeld met een programma voor gewichtstoename gebaseerd op operante leerprincipes. De effectiviteit hiervan is echter nooit onderzocht. De irrationele cognities veranderen blijkbaar niet wanneer men zich enkel richt op gewichtstoename, na ontslag vallen veel patiënten gewoon weer af.

Daarom zijn behandelingen tegenwoordig veelzijdiger, men leert het lichaam ook accepteren en de emoties worden besproken. Soms is er spiegelexposure en worden ook de gezinsleden betrokken.

36
Q

Welke vorm van therapie wordt vooral toegepast bij anorexia nervosa?

A

Cognitieve Gedragstherapie die gericht is op het aanleren van een
normaal eetpatroon en waarin disfunctionele overtuigingen op de proef worden gesteld.
MAAR er is weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit.

37
Q

Welke 2 vormen van therapie worden toegepast bij boulimia nervosa?

A
  1. Cognitieve Gedragstherapie (aangetoond effectief)
  2. Interpersoonlijke Therapie (resultaten zijn goed, maar pas na een jaar zichtbaar)