Hfst 10 - Klinisch psychologische diagnostiek Flashcards
Diagnostisch onderzoek
Aan het begin van een hulpverleningscontract gebeurt een diagnostisch onderzoek. In de klinische praktijk is dat vaak een pakket van diagnostische instrumenten (testbatterij) die de diagnostische vraag moeten beantwoorden. –> Dit leidt tot een rapport dat de vraagstelling, onderzoeksmethodes, resultaten en conclusies bevat.
Indicatiestelling: de vraag welke behandeling het meest geschikt is.
Waarin onderscheiden de verschillende diagnostische methoden zich?
- Informatiebron: de cliënt zelf, de partner of andere belangrijke personen uit de omgeving van de cliënt, de verpleging of andere professionele betrokkenen, bvb huisarts.
- Doelgroep: sommige methodes kunnen bij bijna iedereen worden toegepast (bvb meten van hoeveelheid oogcontact tijdens een gesprek), maar andere methodes zijn beperkter toepasbaar bvb vanwege de leeftijd van de cliënt, aard van de psychopathologie, lichamelijke klachten of andere kenmerken van de cliënt zoals bvb de bereidheid tot meewerken, motivatie en taal.
- Aard van het contact: een interview geeft direct verbaal contact, maar een vragenlijst voltrekt zich op papier of via de computer. Bij gedragsobservaties kan het zijn dat de psycholoog achter een onewayscreen plaatsneemt.
- Mate van standaardisatie: als een diagnostische methode bij iedereen op dezelfde manier met dezelfde inhoud wordt toegepast is deze gestandaardiseerd. Als de wijze en inhoud van de informatieverzameling aangepast wordt aan de cliënt en/of de omstandigheden, is deze niet gestandaardiseerd.
- Kwantitatieve en kwalitatieve methodes: sommige methodes leveren becijferde kwalitatieve uitkomsten, bvb de score op een vragenlijst. Andere methodes resulteren in kwantitatieve informatie, bvb een verhaal van de cliënt.
- Categorieel versus dimensioneel: de ene methode leidt tot indeling in afzonderlijke klassen, de andere tot een uitspraak over de gradatie of mate waarin een klacht aanwezig is.
- Retrospectief versus prospectief: informatie verzamelen uit het verleden is een retrospectieve methode, een prospectieve methode gaat over nog te verzamelen informatie, bvb de cliënt vragen om een dagboek bij te houden.
Waarvan hangt het af of een methode bruikbaar?
- De diagnostische vraagstelling.
- De betrouwbaarheid: de consistentie waarmee een diagnostische methode meet wat zij meet.
- De validiteit: de mate waarin een methode meet dat zij beoogt te meten.
Wie voert in Nederland een kwaliteitsbeoordeling uit voor psychologische
instrumenten?
Wat zijn de criteria?
In Nederland wordt door de COTAN (Commissie Testaangelegenheden Nederland) en het NIP (Nederlands Instituut voor Psychologen) een kwaliteitsbeoordeling uitgevoerd voor psychologische instrumenten.
De COTAN beoordeelt deze als goed/voldoende/onvoldoende ahv 7 criteria:
* 1/ Uitgangspunten van de testconstructie: meetpretentie, gebruiksdoel, theoretische achtergrond.
* 2A/ Kwaliteit van het testmateriaal: standaardisaties, instructies, scoringssysteem.
* 2B/ Kwaliteit van de handleiding.
* 3/ Normen: aanwezigheid en kwaliteit van normscores binnen de verschillende groepen.
* 4/ Betrouwbaarheid: op verschillende momenten (test-hertest betrouwbaarheid) en binnen een instrument (interne consistentie).
* 5A/ Begripsvaliditeit: meet de test wat hij moet meten?
* 5B/ Criteriumvaliditeit: voorspelt de test wat hij moet voorspellen? In hoeverre is de test eengoede voorspeller voor niet-testgedrag?
Het klinische interview
De meest gebruikte diagnostische methode is het gesprek tussen psycholoog en cliënt, meestal onder de vorm van een autoanamnese: de cliënt is de informant en de psycholoog tracht diens problematiek en achtergrond in kaart te brengen. Tijdens het klinisch interview kan de psycholoog
ook het gedrag van de cliënt observeren: taalgebruik, intonatie, gelaatsuitdrukkingen, kleding en omgangsvormen.
Indien nodig kan de psycholoog ook informatie inwinnen bij anderen, dan is het een heteroanamnese.
Verschillende vormen klinische interviews
Er bestaan verschillende vormen klinische interviews, onderscheiden door vorm en inhoud:
* Open interview: zowel de vorm als de inhoud van het gesprek zijn vrij. Zowel psycholoog als cliënt kunnen een onderwerp aansnijden daarover uitweiden.
* Semigestructureerd interview: de vragen liggen vast en er zijn instructies voor het beoordelen van de antwoorden. De psycholoog bepaalt de volgorde en hoe de vragen te verwoorden. Deze wordt voornamelijk gebruikt als men systematische gegevens wilt verzamelen, bvb bij onderzoek.
Wat is de impact van de client op klinische interviews?
- De medewerking van de cliënt is belangrijk voor de kwaliteit van het interview.
- Bij retrospectief verzamelen van informatie is er een risico voor herinneringsvervalsing: de gevoelens van de cliënt beïnvloeden wat hij vertelt en de manier waarop hij erover vertelt.
- Soms is een cliënt ook te bereidwillig, wat kan leiden tot sociaal wenselijke resultaten of overrapportage van problemen.
Hoe speelt de theoretische achtergrond van de interviewer een grote rol bij open interviews?
- Vanuit een psychoanalytisch denkkader zal er meer aandacht zijn voor vroegkinderlijke ervaringen, persoonlijke conflicten en de relatie met de ouders dan wanneer men vanuit een leertheoretisch kader werkt.
- Vanuit gedragstherapeutisch kader zal het interview vooral dienen om informatie te krijgen over het voortbestaan van problematische gedragingen.
- De systeemtherapeutische interviewer zal de relaties in het gezin, loyaliteiten en machtsstrijd onderzoeken.
- Ook de klinische ervaring van de interviewer is van groot belang. Als relevante informatie gemist wordt, zijn de conclusies onbetrouwbaar en invalide.
Voor en nadeel semigestructureerd interview
Bij open interviews is er een lage interbeoordelaarsbetrouwbaarheid. Een alternatief is dan het semigestructureerd interview, maar die levert enkel informatie over onderwerpen die erin zijn opgenomen en er is een doorgedreven training voor de interviewer nodig.
Welke onderwerpen komen meestal aan bod in een open interview?
- Biografische gegevens.
- Aard van de huidige problematiek: klachten en invloed op het leven van de cliënt.
- Ontstaan en verloop van de problematiek.
- Opvoeding en ontwikkeling, inclusief life events.
- Huidige psychosociale omstandigheden
Gedragsobservaties
Ongestructureerde observatie en dagboekjes komen het meeste voor, niet enkel in de diagnostische fase, maar ook in latere gesprekken. Deze observaties kunnen gebeuren door de cliënt zelf, de psycholoog of iemand anders.
Zelfobservatie (self-monitoring) tracht inzicht te krijgen in de frequentie en de ernst van de klachten en de omstandigheden waarin de klachten zich voordoen. Daarvoor wordt vaak een (gestructureerd) dagboekje gebruikt, eventueel elektronisch.
Op welke niveaus kunnen observaties worden gedaan?
- Directe observatie: de psycholoog is feitelijk aanwezig. Goedkoper, maar de aanwezigheid van de observator kan storend werken.
- Indirecte observatie: ahv beeldregistratie.
Een probleem van reactiviteit
De cliënt weet dat hij geobserveerd wordt en dat zal zijn gedrag beïnvloeden.
Persoonlijkheidsvragen
Beogen relatief stabiele kenmerken van de persoonlijkheid te meten, bvb verlegenheid, extraversie en neuroticisme.
Klachtenlijsten
Meten psychopathologische verschijnselen en processen die toestandsgebonden zijn en dus in tijd kunnen variëren.