Hfst 14 - Middelgebonden stoornissen en verslaving Flashcards
Welke twee soorten verslavingen heeft de DSM-5 geformuleerd?
- Aan een middel gebonden stoornissen
- niet aan middel gebonden stoornis
Kenmerken van een stoornis in het gebruik van middelen
In de DSM-5 zijn de criteria afhankelijkheid en misbruik samengevoegd tot één diagnose waarbij iemand aan ten minste 2 van 11 criteria moet voldoen:
1. Meer of langduriger gebruik van een middel dan men zelf wilde.
2. Aanhoudende wens of eerdere pogingen om het middelengebruik te minderen.
3. Grote tijd bezig zijn met het verkrijgen, gebruiken of herstellen van het middel.
4. Sterke drang naar het middel: zucht, verlangen, craving.
5. Verplichtingen voor school, werk,.. niet naleven door het middelengebruik.
6. Sociale of interpersoonlijke problemen door het middelengebruik.
7. Belangrijke activiteiten opgeven door het middelengebruik.
8. Aanhoudend middelengebruik, ook in situaties waar dit fysiek gevaar betekent.
9. Aanhoudend middelengebruik, ondanks psychische problemen die verergerd of ontstaan zijn door het middelengebruik.
10. Tolerantie.
11. Onttrekkings- of ontwenningsverschijnselen.
Wanneer wordt er gesproken van een remissie?
Wanneer iemand na een periode van verslaving ten minste drie maanden niet voldoet aan de criteria (met uitzondering van hunkering), wordt gesproken van remissie.
Men spreek van vroege remissie (< 12 maanden) en van langdurige remissie (>12 maanden).
In welke 4 hoofdcategorieën zijn de criteria voor verslavingsstoornissen in de DSM-5 verdeeld?
- Controleverlies
- Sociale beperkingen als gevolg van verslavingsgedrag
- Risicovol gebruik
- Farmacologische criteria
Welke subcategorieen onderscheiden we bij de ‘aan een middel gebonden
stoornissen’?
- stoornissen in het gebruik van een middel
- stoornissen door een middel teweeggebracht
Welke 3 diagnosen vallen onder “stoornissen door een middel teweeg
gebracht”?
- Intoxicatie door een middel
- Onttrekkingssyndroom na onthouding van een middel (‘withdrawal’)
- Andere stoornissen ten gevolge van het middel (comorbiditeit als gevolg van verslaving)
Wat is halfwaardetijd?
De tijd die nodig is om de bloedspiegel van het middel te halveren.
Wanneer is er sprake van onttrekking of onthouding?
Is sprake als iemand na een periode van veelvuldig gebruik van een middel het gebruik staakt of vermindert. Er ontstaat dan een middel specifiek
onttrekkingssyndroom dat zowel aanzienlijk lijden als sociaal en beroepsmatig disfunctioneren kan veroorzaken.
Welke 10 verslavende middelen onderscheidt de DSM-5?
- Alcohol
- Cannabis
- Fencyclidine
- Hallucinogenen
- Inhalantia (vluchtige stoffen, bvb lijm)
- Opioïden
- Hypnotica (bvb slaapmedicatie) en anxiolytica (bvb benzodiazepinen)
- Stimulerende middelen (bvb amfetamines en cocaïne)
- Tabak
- Andere of onbekende middelen (bvb anabole steroïden)
Wat zijn verdovende middelen?
Verdovende, bewustzijnsverlagende middelen zijn:
* Alcohol
* Opioïden: bvb morfine, heroïne, codenine, methadon,..
* Hypnotica: bvb barbituraten.
Verdovende middelen (bvb alcohol) kunnen direct na inname ook een stimulerend effect hebben vooraleer het bewustzijnsverlagend effect optreedt. Na enige tijd hebben verdovende middelen een sterk pijndempend effect en een remmende werking op het centrale zenuwstelsel: het hart slaat minder krachtig, de kerntemperatuur van het lichaam daalt, darmperistaltiek neemt af en de seksuele interesse en potentie verminderen. De gebruiker wordt suf en slaperig bij een hoge dosis en kan bewusteloos geraken.
Onttrekking van verdovende middelen
- Onttrekking heeft binnen 4-12 uur na inname onaangename gevolgen: transpireren, snelle hartslag, misselijkheid, slapeloosheid, tremor, angst.
- Bij ontrekking van opioïden is er vaak ook een griepachtig beeld: koorts, diarree, overgeven, spierpijn, dysforie.
- Onttrekkingsverschijnselen verdwijnen als het middel opnieuw ingenomen wordt.
Wat houdt een intacte realiteitstoetsing in?
Dat iemand weet dat de hallucinaties door het gebruik van het middel zijn ontstaan en niet de werkelijkheid weergeven.
Is de realiteitstoetsing wel gestoord na middelengebruik, dan lijdt de gebruiker mogelijk aan een ‘psychotische stoornis door een middel’.
Wanneer spreekt men van “onttrekking met waarnemingsstoornissen”?
De realiteitstoetsing is intact (ik weet dat dit door het middel komt), er vinden echter hallucinaties plaats.
Wat zijn stimulerende middelen?
Middelen die een stimulerende werking hebben op het centrale zenuwstelsel:
* Amfetamines.
* Cocaïne: relatief korte halfwaardetijd, om euforie te behouden, moet men vaak gebruiken.
Een overdosis kan leiden tot tremor en epileptische aanvallen.
Door chronisch gebruik kan cocaïnedysforie ontstaan: sombere stemming, angst, achterdocht, concentratiestoornissen, moeheid en huilbuien. Chronische gebruikers kunnen ook visuele en tactiele hallucinaties
ontwikkelen.
Bij een lage tot normale dosis zijn de effecten vaak prettig: men is energiek en opgewekt, praat graag, denkt helder en men kan lichamelijk en geestelijk veel presteren.
Bij een te hoge dosis worden gebruikers vaak prikkelbaar, achterdochtig en rusteloos, ze vertonen stereotiep gedrag en een verminderd oordeelsvermogen. Men kan ook agressief worden of dwangmatig gedrag (bvb tandenknarsen) gaan vertonen
Onttrekking van stimulerende middelen
Tijdens de ontrekking is men onrustig, prikkelbaar en soms depressief, men slaapt 2-3 dagen veel.
Wat zijn bewustzijnsveranderende middelen?
Middelen die zintuigelijke gewaarwordingen veranderen zijn (tripmiddelen):
* Cannabis: high en lethargisch gevoel, veranderde waarnemingen en oordeelsvermogen, eetkick, lachkick, droge mond en rode ogen.
– Hoge dosering kan stoornissen veroorzaken in het denkvermogen –> waardoor de gebruiker verward overkomt.
– Werkzaam bestanddeel THC tetrahydrocannabiol.
– De effecten werken uit na 3-4 uur en er treedt weinig tolerantie op.
– Bij THC is zelfs eerder sprake van een negatieve tolerantie: bij herhaald gebruik volstaat een lagere dosis om de gewenste effecten te bereiken
– Hallucinatie bij een intacte realiteitstoetsing en wanneer er geen sprake is van delirium, dan spreekt men van ‘intoxicatie door cannabis met waarnemingsstoornissen’.
* Fencyclidinen.
* Hallucinogenen: worden meestal oraal ingenomen, bvb LSD, de gebruiker blijft helder en de ruimteoriëntatie intact, terwijl het tijdsgevoel vaak in de war geraakt.
– Soms is er sprake van synesthesie: vermenging van zintuiglijke waarneming, geluid verandert bvb in vormen en kleuren.
– Een ‘bad trip’ uit zich meestal in paniek. Gebruikers hebben wijde pupillen en ademen langzaam, hun hartslag is hoog en ze transpireren hevig.
* Inhalantia: gasvormige middelen die men opsnuift om in een roes te geraken, bvb benzine, lijm, drijfgassen, vluchtige narcotica zoals lachgas, ether en chloroform. –> Men gaat lallend praten en krijgt evenwichtsstoornissen, de roesverschijnselen verdwijnen na 10-60 minuten.
Er is bij hoge doseringen een risico op acute vergiftiging, bewusteloosheid en dood.
Lage doseringen leiden tot misselijkheid, braken, buikpijn, spierbeschadiging, een gevoelloos en zwerend hoornvlies en verlamming van de oogleden.
Onttrekking van cannabis
Onttrekking uit zich in diverse lichamelijke klachten zoals buikpijn,
tremor, koorts, hoofdpijn, ook kan er onrust, angst of somberheid optreden.
Tolerantie
Wanneer men meer moet gebruiken om dezelfde intoxicatie of gewenste effecten te bereiken of een duidelijk verminderd effect bij gebruik van dezelfde dosis.
Door herhaald gebruik ontstaat tolerantie voor de aangename effecten, maar niet voor lichamelijke gevolgen en slapeloosheid.
Wat is de werking van XTC?
Extacy XTC is een amfetamineachtig middel dat zowel een bewustzijnsveranderende als een stimulerende werking heeft en daarom moeilijk in een klasse van drugs in te delen is:
Ongeveer 30 minuten na inname ontstaat een roes die snel opkomt en in 3-4 uur langzaam verdwijnt. Gebruikers voelen zich euforisch, warm, ontspannen,
sociaal en pijnvrij, maar kunnen zich ook misselijk voelen, hoofdpijn hebben, stijve kaakspieren, klamme handen en rillingen voelen.
Hoge dosering geeft risico op sterk versnelde hartslag, een verhoogde bloeddruk, braken, gebrek aan eetlust, hallucinaties, angstaanvallen en uitvallen van de nierfunctie.