Hfst 3 - Leertheoretische benadering Flashcards
Edward Lee Thorndike (°1911)
Thorndike deed onderzoek met katten die hij in een kist opsloot en daaruit konden ontsnappen door aan een touw te trekken. Naarmate hij het experiment vaker uitvoerde, bleek de tijd die het dier nodig had om te ontsnappen systematisch af te nemen, tot uiteindelijk enkel nog het correcte
gedrag over bleef (aan het touw trekken).
Men spreekt van acquisitie: de kat had nieuwe gedrag verworven.
Wet van het effect
Op basis van zijn experimenten formuleerde Thorndike de wet van het effect: gedrag dat tot een aangename uitkomst leidt, zal in frequentie toenemen en gedrag dat tot een onaangename uitkomst leidt, zal in frequentie afnemen.
Instrumentele conditionering
De procedure van Thorndike wordt instrumentele conditionering genoemd: voedsel krijgen is afhankelijk van het gedrag van het dier, alleen als de kat aan het touw trok, kreeg ze eten.
Nadat BF Skinner (°1938) de procedure van Thorndike verder uitgewerkt had, werd deze gekend als operante conditionering. Hij gebruikte een aangepaste versie van de kist, de Skinner-box.
Ivan Pavlov (°1927)
Pavlov deed onderzoek naar spijsvertering bij honden en merkte dat ze speeksel gingen afscheiden bij allerlei andere stimuli die met het toedienen van voedsel gepaard gingen. Deze ontdekking vormde de basis van de leerstudies van Pavlov. Voorafgaand het krijgen van voedsel kregen de
honden een neutrale stimulus, bvb een zoemer. Na enkele herhalingen scheidt het proefdier al speeksel uit na het horen van de zoemer: de acquisitie is voltooid.
Klassieke conditionering
De procedure van Pavlov wordt klassieke conditionering genoemd: de toediening van voedsel was onafhankelijk van wat het proefdier deed, het volgde gewoon op het aanbieden van de zoemer.
Leren
De Houwer, Barnes-Holmes en Moors (2013) definiëren leren als gedragsveranderingen van een organisme die het resultaat zijn van regelmatigheden in de omgeving.
Leren
De Houwer, Barnes-Holmes en Moors (2013) definiëren leren als gedragsveranderingen van een organisme die het resultaat zijn van regelmatigheden in de omgeving.
Regelmatigheden in de omgeving
Alles wat meer inhoudt dan de aanwezigheid van slechts één stimulus op een uniek moment in de tijd. Het gedrag van een organisme kan ook deel uitmaken van de omgeving en dus deel zijn van de regelmatigheden die een gedragsverandering uitlokken.
* Thorndike: de gedragsverandering in de kat is het gevolg van regelmatigheden in de relatie tussen stimulus en gedrag (aan het touw trekken resulteert in voedsel).
* Pavlov: er is een regelmatigheid in de relatie tussen de stimuli (het geluid van de zoemer gaat vooraf aan het toedienen van voedsel).
Associatievorming
De traditionele verklaring voor conditionering is dat leren plaatsvindt door associatievorming in het geheugen. Een associatie is een hypothetisch construct waarlangs activatie van de ene mentale representatie naar de andere kan stromen. Een mentale representatie is een mentale afdruk met
informatie over een stimulus of respons.
Stimulus-respons leren (S-R)
Klassieke conditionering werd lang gezien als stimulus-respons leren (S-R): het leggen van een directe associatie tussen de voorwaardelijke prikkel VP en de voorwaardelijke reactie VR. Men ziet klassieke conditionering dus als een mechanisme waarbij de controle over een respons van de onvoorwaardelijke prikkel OP naar de voorwaardelijke prikkel VP verschuift.
Stimulus-stimulus leren (S-S
Een meer recente visie is die van stimulus-stimulus leren (S-S): De geconditioneerde respons wordt gemedieerd door een voorwaardelijke prikkel (VP) - onvoorwaardelijke prikkel (OP) associatie.
Door het gepaard aanbieden van een zoemer en voedsel in het experiment van Pavlov, ontstaat in het geheugen van de honden een associatie tussen mentale representaties van beide prikkels.
De propositionele leertheorie
Naast associatieve leertheorieën wint ook de propositionele theorie aan invloed, die niet spreekt van een blinde associatie tussen bvb zoemer en voedsel, maar van leren door het opslaan van een hypothese of propositie in het geheugen en de mate van de vertrouwen in de hypothese.
Terwijl een associatie enkel gebeurtenissen met elkaar verbindt, doet een propositie ook een uitspraak over de aard van het verband.
Ontogenetische adaptatie
De aanpassing aan de omgeving tijdens de levensloop van één individu.
Etiologie
Leer van de oorzaken. Etiologische factoren zijn factoren die een gezondheidsprobleem veroorzaken.
Wat zijn belangrijke gelijkenissen tussen verslaving en verstoord eetgedrag?
O.a. een sterke craving en preoccupatie met het product (drugs/voedsel).
De leertheorie stelt dat stimuli (voorwaardelijke prikkels) geassocieerd geraken met
- de inname van het product (onvoorwaardelijke prikkel)
en/of
- de lichamelijke effecten ervan (onvoorwaardelijke respons). De voorwaardelijke prikkels kunnen daardoor craving naar het product gaan uitlokken.
Op welke manier is instrumentele conditionering betrokken bij verslaving en obesitas?
De consumptie van het product is instrumenteel gedrag dat wordt beloond door positieve consequenties. De consumptie kan ook beloond worden door de reductie van een negatieve toestand, zoals de afname van ontwenningsverschijnselen.
De wet van effect verklaart echter niet waarom het productgebruik niet stopt als de negatieve effecten (financieel, druk op interpersoonlijke relaties,..)
alsmaar groter en directer worden.
Instrumenteel gedrag kan onder controle staan van twee verschillende systemen
-
Doelgericht gedrag: gebaseerd op associaties tussen responsen en uitkomsten. Men spreekt van respons-uitkomst leren (R-O).
Vb. kat van Thorndike: ze kan trekken aan het touw associeren met het krijgen van voedsel (R-O). -
Gewoontegedrag: stoelt op associaties tussen stimuli en responsen, maar is niet gemedieerd door de uitkomst die het gedrag genereert. Men spreekt van stimulus-respons leren (S-R).
Vb. kat van Thorndike: ze kan het touw in de kooi associeren met trekken (S-R)
Moderne theorieën van instrumentele conditionering stellen dat er een evolutie is in welk systeem het gedrag controleert:
- Tijdens het initiële leren zouden gedragingen doelgericht zijn en gestuurd door de motivationele waarde van de uitkomst in combinatie met kennis van de causale relatie tussen het stellen van de respons en de uitkomst.
- Naarmate het leren vordert, wordt het stellen van de respons meer en meer een gewoonte zodat de respons automatisch uitgelokt wordt door uitlokkende stimuli en de motivationele waarde van de uitkomst niet langer een rol speelt.
Uitkomsdevaluatieprocedure
De devaluatieprocedure kan gebruikt worden om te bepalen of gedrag R-O dan wel S-S leren betreft:
door de uitkomst te devalueren (bvb extreem veel voedsel aanbieden tot verzadiging) kan met vaststellen of het gaat om doelgericht (als het gedrag vermindert) of gewoontegedrag (als de devaluatie geen effect heeft op het gedrag van eten vragen).
Pavloviaans-instrumentele transfer
Ook de interactie tussen klassieke en instrumentele conditionering is belangrijk voor een goed begrip van verslaving en verstoord eetgedrag.
Pavloviaans-instrumentele transfer (PIT): in de dierstudie is eerst sprake van zowel klassieke (zoemer gaat vooraf aan aanbieden voedsel) als
instrumentele conditionering (het dier kan ook voedsel krijgen door een bepaald type gedrag te vertonen, bvb op een hendel duwen).
–> Als daarna de zoemer wordt gepresenteerd in aanwezigheid van de hendel, blijkt dat de frequentie van het duwen op de hendel hoger is dan in afwezigheid van de zoemer!