Hfst 12 - Depressieve- en bipolaire-stemmingsstoornissen Flashcards

1
Q

Stemmingsstoornissen

A

worden gekenmerkt door langdurige of extreme periode van sombere
stemming en de aanwezigheid van andere symptomen die het dagelijks leven bemoeilijken. Net als bij andere psychische stoornissen is er geen duidelijke lijn tussen normaal en abnormaal, het gaat om een geleidelijke, dimensionele overgang.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

In welke twee categorieën heeft de DSM-5 stemmingsstoornissen ingedeeld?

A

Depressieve-stemmingsstoornissen en bipolaire en aanverwante stemmingsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Welke 6 depressieve-stemmingsstoornissen staan er in de DSM-5?

A
  1. Disruptieve stemmingsdisregulatiestoornis.
  2. Depressieve stoornis.
  3. Persisterende depressieve stoornis.
  4. Premenstruele stemmingsstoornis.
  5. Depressieve stemmingsstoornis door een middel/medicatie.
  6. Depressieve stemmingsstoornis door een somatische aandoening.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 5 bipolaire stoornissen staan er in de DSM-5?

A
  1. Bipolaire I stoornis
  2. Bipolaire II stoornis
  3. Cyclothyme stoornis
  4. Bipolaire stemmingsstoornis door een middel/medicatie
  5. Bipolaire stemmingsstoornis door een somatische aandoening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Waarom is voor een goede classificatie van stemmingsstoornissen het nagaan van eerdere stemmingsklachten van groot belang?

A

Zo kan iemand nu voldoen aan de criteria voor een depressieve episode, maar als blijkt dat er in het verleden een manische of hypomane episode is geweest, gaat het per definitie om een bipoilaire stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

3 groepen waarin de symptomen van mensen met de meest voorkomende stemmingsstoornissen kunnen worden onderscheiden

A

Deze 3 stemmingsklachten vormen de bouwstenen voor de diverse varianten van stemmingsstoornissen. Het gaat niet enkel om actuele symptomen, ook eerdere episodes dienen bij de classificatie betrokken te worden.

  • Depressieve episode: wanneer iemand gedurende een onafgebroken periode van minstens 2 weken symptomen vertoont die minstens bestaan uit een depressieve stemming of het verlies aan interesse en plezier.
  • Manische episode: wanneer iemand gedurende een onafgebroken periode van minstens een week voortdurend een overdreven uitgelaten of juist prikkelbare stemming heeft en er sprake is van toegenomen doelgerichte activiteiten of energie. Bovendien moet het dagelijks functioneren aanzienlijk beperkt zijn.
  • Hypomane episode: wanneer iemand minstens 4 dagen symptomen van een manische episode vertoont en er daarbij grote beperkingen in het dagelijks functioneren zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe wordt de term depressieve stoornis gebruikt in NL?

A
  1. Als verwijzing naar een klasse van stemmingsstoornissen die zich onderscheidt van de bipolaire-stemmingsstoornissen.
  2. Om binnen de klasse depressieve-stemmingsstoornissen de stoornis ‘depressieve stoornis’ aan te duiden.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Bij wie kan de diagnose disruptieve-stemmingsdisregulatiestoornis worden
gesteld?

A

Bij jongeren jonger dan 18 jaar waarbij sprake is van een aanhoudende prikkelbare stemming en hevige driftbuien.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Door welke 2 symptomen wordt het klinisch beeld van een disruptievestemmingsdisregulatiestoornis gekenmerkt (voor jongeren tot 18 jaar)?

A
  1. Een aanhoudende prikkelbare stemming
  2. Hevige driftbuien
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de 2 kernsymptomen van een depressieve stoornis?

A
  1. een depressieve stemming en/of
  2. het verlies van interesse en plezier (anhedonie).

Er mogen geen manische of hypomane episodes geweest zijn in de voorgeschiedenis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is het onderscheid tussen “eenmalige episode” en “recidiverend” als men naar depressie kijkt?

A

Er kan een eenmalige episode plaatsvinden. Wanneer er binnen twee maanden weer een episode plaatsvindt spreekt men van recidiverend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Kenmerken van een depressieve stoornis

A

Om te spreken van een depressieve stoornis dienen gedurende 2 weken minstens 5 van onderstaande symptomen (bijna) dagelijks aanwezig te zijn. Minstens 1 ervan is ofwel de sombere stemming ofwel het verlies van interesse of plezier. Indien symptomen een somatische oorzaak hebben, mogen ze niet meegerekend worden.
* Een sombere stemming die het grootste deel van de dag aanhoudt.
* Duidelijke vermindering van interesse of plezier in (bijna) alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag.
* Gewichtsverlies of toename zonder het volgen van een dieet, of duidelijk veranderde eetlust.
* Insomnia of hypersomnia.
* Gevoelens van rusteloosheid of geremd worden (ook waarneembaar door anderen).
* Vermoeidheid of minder energiek zijn.
* Gevoelens van waardeloosheid of schuld.
* Verminderde concentratie of besluiteloosheid.
* Terugkomende gedachten aan dood, suïcide of een suïcide poging of plan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Kan een depressieve stoornis op elke leeftijd ontstaan?

A

Ja, maar het risico op een eerste episode is groter van de puberteit, de kans op een 2e episode is 50% en op nog meer episodes zelfs 70-80%. De ontwikkeling kan plotseling maar ook geleidelijk ontstaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Welke soort gebeurtenissen liggen veelal aan een depressieve stoornis ten
grondslag?

A

Ingrijpende levensgebeurtenissen met een verlieskarakter.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is het onderscheid tussen rouw en depressie?

A

Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen normale rouw en depressie:
* Rouw: gevoelens van leegheid, verlies en een verlangen naar de verloren persoon of object. In de DSM-5 wordt de optie opengelaten dat ook kort na een overlijden sprake kan zijn van een depressie, indien voldaan aan bovenstaande criteria.
* Depressie: voortdurend depressief gevoel en anhedonie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wanneer is de diagnose persisterende depressieve stoornis (PSD)?

A

een chronische stoornis die minstens 2 jaar aanhoudt.
Op de meeste dagen is dan een depressieve stemming aanwezig (criterium A) in aanwezigheid van minstens 2 bijkomende symptomen (criterium B).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Waarom zoeken jongeren met en PSD pas later hulp?

A

Omdat ze er veelal vanuit gaan dat “ze nou eenmaal zo zijn”.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Kenmerken van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie)

A
  • Sombere stemming die minstens 2 jaar het merendeel van de dagen het grootste deel van de dag aanwezig is.
  • Tijdens de depressiviteit zijn minstens 2 van volgende kenmerken aanwezig:
    – Insomnia of hypersomnia
    – Weinig energie of vermoeidheid
    – Gering gevoel van eigenwaarde
    – Slechte concentratie of moeite met het nemen van beslissingen.
    – Gevoelens van hopeloosheid.
  • Gedurende de periode van 2 jaar waren de kenmerken nooit langer dan 2 maanden afwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Leeftijd voorkomen van persisterende depressieve stoornis

A

Een persisterende depressieve stoornis kan al in de puberteit ontstaan en men gaat dan vaak de jarenlange klachten zien als een eigenschap van de eigen persoon.
–> Hierdoor wordt vaak pas later in het leven hulp gezocht. De klachten worden dan in een diagnostisch proces vaak ten onrechte geïnterpreteerd als karakteristiek voor een persoonlijkheidsstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke onderverdelingen kent de PSD?

A
  • Dysthyme syndroom: er zijn niet voldoende symptomen geweest om te voldoen aan de criteria van een depressieve stoornis.
  • Persisterende depressieve stoornis met intermitterende depressieve episode, met huidige episode: er is eerder sprake geweest van een depressieve stoornis en de chronische klachten voldoen nu aan de criteria voor een depressie.
  • Persisterende depressieve stoornis met intermitterende depressieve episode, zonder huidige episode: chronische klachten die in het verleden voldeden aan de criteria voor een depressie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Premenstruele dysfore stoornis (PMDS)

A

wordt gekenmerkt door
* klachten in de week voor de menstruatie en het verdwijnen ervan binnen enkele dagen na het optreden van de menstruatie.
* In de week na de menstruatie zijn de symptomen minimaal of helemaal afwezig.
* De symptomen moeten gedurende het laatste jaar aanwezig geweest zijn tijdens de meeste menstruatiecycli.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Kan er na een eenmalige vorm van PMDS, PMDS worden gediagnosticeerd?

A

Nee, in het afgelopen jaar dient dit vaker voor te zijn gekomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Wat zijn de kenmerken van ‘premenstruele dysfore stoornis’ (PMDS)?

A

In de laatste week voor de menstruatie zijn minimaal 5 van de volgende kenmerken aanwezig:

Eén of meer van:
* affectieve labiliteit
* prikkelbaar of boosheid
* sombere stemming
* gevoel van hopeloosheid
* angst
* spanning
* het gevoel opgedraaid te zijn

Plus eén of meer van:
* minder interesse in dagelijkse activiteiten
* moeite met concentreren
* lethargie
* vermoeidheid
* meer of minder eetlust of overeten
* insomnia of hypersomnia
* zichzelf niet in de hand hebben
* lichamelijke klachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Depressieve stemmingsstoornis door een middel/medicatie of somatische aandoening

A

het gevolg van
- een organische aandoening (bvb Parkinson, ziekte van hormoonvormende organen) of
- het gebruik van middelen/medicijnen die de werking van de hersenen beïnvloedt en ontstaan geeft aan een stemmingsstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoe kan men een depressieve-stemmingsstoornis t.g.v. een middel
diagnosticeren?

A

Er dient te worden gekeken of er aanwijzingen zijn in de ziektegeschiedenis, d.m.v. lichamelijk onderzoek of d.m.v. laboratoriumonderzoek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat zijn karakteristieke kenmerken van een bipolaire stoornis?

A

Er zijn afwisselende periodes waarin de client overdreven opgewekt is en perioden waar de client een sombere stemming heeft.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke soorten van bipolaire stoornissen onderscheid de DSM-5?

A
  • Bipolaire I-stoornis
  • bipolaire II-stoornis
  • cyclothyme stoornis.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Hoe werd een bipolaire stoornis in het verleden genoemd?

A

Een manisch depressieve stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is het verschil tussen een bipolaire I-stoornis, een bipolaire II-stoornis en
een cyclothyme stoornis?

A
  • Bij een bipolaire I-stoornis is sprake van manische episoden, meestal afgewisseld met depressieve episoden.
  • Bij een bipolaire II-stoornis is sprake minstens één depressieve en één hypomane episode.
  • Bij een cyclothyme stoornis is sprake van talrijke episoden met lichte hypomane symptomen die afgewisseld worden door talrijke episoden met lichte depressieve episoden, die niet voldoen aan de criteria voor een hypomanische en depressieve episode.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn de kenmerken van een bipolaire I-stoornis?

A

Symptomen die voldoen of voldaan hebben aan een manische episode. (Ook al heeft zich een enkele depressieve episode voorgedaan)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Is een bipolaire stoornis gedurende het jaar even “sterk”?

A

Nee, seizoensgebondenheid speelt een rol waarbij depressieve episodes vaak in het voor- en najaar plaatsvinden, manische episodes hoofdzakelijk in de zomer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke rol speelt de genetische bijdrage bij bipolaire stoornissen?

A

Het risico dat familieleden om een bipolaire stoornis te ontwikkelen ligt bij eeneiige tweelingen op 70-80% en 5-10% voor alle andere familieleden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Waarom is het van belang om bij een hulpvraag (bipolaire stoornis) door te
vragen naar episodes in het verleden?

A

De meeste cliënten melden zich in een depressieve episode, er dient inzichtelijk te worden of zich eerder een manische of hypomane episode heeft voorgedaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat zijn de kenmerken van een manische episode?

A

Wanneer er gedurende minstens een week vrijwel iedere dag (tijdens grootste deel van de dag) sprake is van een abnormaal en aanhoudend verhoogde prikkelbare stemming of energie.

Tijdens deze periode zijn minimaal 3 van de volgende symptomen duidelijk aanwezig en opvallend afwijkend van het normale gedrag:
* overtrokken gevoel van eigenwaarde
* minder slaap
* spraakzamer
* gejaagde gedachten
* sneller afgeleid
* actiever (sociaal of seksueel) of fysiek onrustig
* meer dan gebruikelijk bezig met risicovolle activiteiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Bipolaire II-stoornis

A

kenmerkt zich door aanwezigheid (in heden of verleden) van minstens 1
depressieve en minstens 1 hypomane episode.

Een licht ontremde toestand is vaak moeilijk te onderscheiden van normaal functioneren, wat maakt dat de diagnose soms moeilijk te stellen is.
–> Het afnemen van een heteroanamnese kan hierbij helpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Wat zijn de DSM-5 kenmerken van een hypomane episode?

A

Als er gedurende tenminste 4 dagen vrijwel iedere dag sprake is van abnormaal en aanhoudende verhoogde prikkelbare stemming en energie.

Tevens zijn er minstens 3 van de volgende kenmerken aanwezig:
* overtrokken gevoel van eigenwaarde
* minder slaap
* spraakzamer
* gejaagde gedachten
* sneller afgeleid
* actiever of fysiek onrustig
* meer dan gebruikelijk bezig met risicovolle activiteiten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe verschilt de Bipolaire II-stoornis tov Bipolaire-I stoornis?

A

Diagnose Bipolaire II is alleen van toepassing als de cliënt (in tegenstelling tot Bipolair-I) nooit een manische of gemengde episode heeft doorgemaakt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat zijn de kenmerken van een cyclothyme stoornis?

A

Het gedurende minimaal 2 jaar hebben van talrijke episode met hypomane symptomen en talrijke episoden waarin enige depressieve symptomen optreden.
Er mag niet worden voldaan aan de criteria voor een manische of depressieve episode! Symptoomvrije periodes mogen niet langer dan 2 maanden duren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waarom komt men in de hulpverlening maar weinig mensen met een
cyclothyme stoornis tegen?

A

Omdat het, als het slecht gaat wordt aangemeld, vaak gaat het beter als er kan worden begonnen met hulpverlening.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Hoe uit cyclothymie zich?

A

In vaak korte periodes van energie en overenthousiast ondernemen die
worden afgewisseld met het zich terugtrekken in lethargie en pessimisme. Dit cyclische patroon leidt in het dagelijkse leven tot complicaties, bvb ernstige relatieproblemen, vele verhuizingen, wisselen van werk en soms promiscue gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Depressieve stemmingsstoornis door een middel/medicatie of een somatische aandoening

A

Net als bij depressieve-stemmingsstoornissen kunnen bipolairestemmingsstoornissen een gevolg zijn van organische aandoeningen of van het gebruik van medicijnen alcohol of drugs. De aandoening of het middel beïnvloedt de werking van de hersenen waardoor een stemmingsstoornis ontstaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Welke twee specificatiemogelijkheden heeft de DSM-5 geformuleerd als het
gaat om verschillende stemmingsstoornissen?

A
  • beschrijven van de actuele of laatste stemmingsepisode
  • Beschrijven van het beloop
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Waarom heeft de DSM-5 een restcategorie voor stemmingsstoornissen
aangebracht?

A

Er wordt bij diverse stemmingsstoornissen wel lijdensdruk of beperkingen in het functioneren geconstateerd, dit is echter niet o.b.v. alle criteria van een depressieve of bipolaire stoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Wanneer worden de classificaties van de restcategorieën toegepast?

A

Als de symptomen klinisch significante lijdensdruk of beperkingen in het functioneren veroorzaken, maar niet volledig voldoen aan de criteria van een depressieve of bipolaire stoornis en de clinicus dit wil registreren.

De classificaties ‘ongespecificeerd’ zijn bruikbaar als de clinicus ervoor kiest niet te specificeren waarom de symptomen niet voldoen aan de criteria en er (nog) te weinig informatie is om een stoornis te kunnen vaststellen (bijvoorbeeld op afdeling spoedeisende hulp).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Welke restcategorieën bevat de DSM-5?

A
  1. de andere gespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis / bipolairestemmingsstoornis
  2. ongespecificeerde depressieve-stemmingsstoornis / bipolaire-stemmingsstoornis
46
Q

Waarvan is sprake bij een depressie met melancholische kenmerken?

A

Het ervaren van alle plezier is weg, geen reactie op plezierige stimuli, gewichtsverlies door gebrek aan eetlust, wordt vroeger wakker en klachten zijn in de ochtend erger dan overdag en in de avond.

47
Q

Wanneer spreekt men bij stemmingsstoornissen van peripartum?

A

De episode die tijdens de zwangerschap of binnen 4 weken na de bevalling ontstaat.

48
Q

Waarvan is sprake bij een depressie met atypische kenmerken?

A

Reactie op plezierige stimuli, snoepgedrag, langdurige gevoeligheid voor de kritiek van anderen, reageren goed op MAO remmers.

49
Q

Waarvan is sprake bij een depressie met psychotische kenmerken?

A

Er worden wanen/hallicunaties ervaren tijdens de stemmingsklachten

50
Q

Waarvan is sprake bij een depressie met seizoengebonden patroon?

A

Als een episode tijdens een bepaald seizoen ontstaat en weer verdwijnt.

51
Q

Wat zijn gemengde episoden?

A

Wanneer er tijdens een manische of depressieve episode ook symptomen van de andere stemmingspool aanwezig zijn.

52
Q

Wanneer is een bipolaire stoornis “rapid cycling”?

A

Wanneer er binnen 1 jaar zich 4 of meer episodes voordoen

53
Q

Wanneer spreekt men bij depressies van remissie en partiële remissie?

A

Er is sprake van remissie als de client volledig hersteld van een stoornis, wanneer er nog restsymptomen aanwezig zijn betreft het partiële remissie

54
Q

Wat is het verschil tussen terugval en recidief?

A

De grens ligt op twee maanden:
- binnen twee maanden weer depressief is terugval (relapse)
- na twee maanden of langer weer depressief is recidief.

55
Q

Wanneer spreken we van respons?

A

Hier is sprake van als er minimaal 50% vermindering van klachten is opgetreden.

56
Q

Welke 2 interviewprocedures schrijft de DSM-5 bij psychische stoornissen (en dus ook bij stemmingsstoornissen) voor?

A

Bij de syndromale classificatie van psychische stoornissen wordt voornamelijk gebruik gemaakt van interview procedures die voortvloeien uit de DSM-5 en de ICD-10:
- SCID-I Structured Clinical Interviewer for DSM-5 Axis I Disorders: een semi-gestructureerd interview waarmee de getrainde professional naar eigen inzicht dieper kan ingaan op de antwoorden van een cliënt.
- CIDI Composite International Diagnostic Interview: kan mits training ook afgenomen worden door relatieve leken.

57
Q

Welk interview wordt het meeste gebruikt voor de bepaling van de ernst van
een hypomane of manische episode?

A

De Young Mania Rating Scale (YMRS).

58
Q

Welke vragenlijst wordt het meeste voor de zelfrapportage bij depressie
gebruikt?

A

De Beck Depression Inventory (BDI).

59
Q

Welk interview wordt het meeste voor depressie gebruikt?

A

De Hamilton Rating Scale for Depression (HRSD).

60
Q

Welke screeningsinstrumenten kan men voor stemmingsstoornissen inzetten?

A

Voor een eerste inschatting zijn screeningsmethodes beschikbaar, deze bestaan uit zelfrapportagevragenlijsten.
Enkele voorbeelden:
- General Health Questionnaire (GHQ)
- Symptom checklist-90 (SCL-90)
- Mood Disorder Questionnaire (MDQ)
- Bipolar Spectrum Diagnostic Scale (BSDS)

61
Q

Hoe wordt de ernst van de symptomen van een stemmingsstoornis
vastgesteld?

A
  • (semi)gestructureerde interviews
  • zelfrapportagevragenlijsten
62
Q

Wat is de wereldwijde prevalentie van depressie?

A

4,7% (3,8% man en 5,9% vrouw)

63
Q

Hoe hoog ligt de recidiviteit bij depressie?

A

30% binnen 2 jaar en 80% binnen 15 jaar.

64
Q

Waarom is men van mening dat veel depressieklachten eigenlijk met adaptatie aan nieuwe levensomstandigheden te maken hebben?

A

Omdat 50% binnen 3 maanden herstelt.

65
Q

Welke factoren verhogen de chroniciteit van depressie?

A
  • ernst
  • aanwezigheid lichamelijke ziekten
  • ontbreken van sociale steun
66
Q

Betekent het hebben van een chronische lichamelijke ziekte ook dat er kans is op depressie?

A

Soms, de kans is 20 tot 25%

67
Q

Hoe komt het dat (terechte) lichamelijke klachten vaak lastig te benoemen zijn als het om depressie gaat?

A

Omdat ze hand in hand gaan: 30 tot 60% van de cliënten heeft een somatische aandoening.

68
Q

Welke factoren maken dat vrouwen vatbaarder zijn voor depressie?

A
  • Gebrek aan sociale steun
  • leefsituaties (opvoeding kind)
  • sociale status
  • de neiging tot piekeren.
69
Q

Met welke andere stoornissen gaan de stemmingsstoornissen vaak samen?

A
  • Angststoornissen
  • Afhankelijkheid van middelen
  • Somatische ziekten
70
Q

Wat zijn de 5 belangrijkste risicofactoren voor een recidief (Hardeveld, Spijker, De Graaf, Nolen, e.a., 2013)?

A
  1. Jongere leeftijd
  2. Hoger aantal eerdere episoden
  3. Een ernstige eerdere episode
  4. Negatieve jeugdervaringen
  5. Ervaren van tegenslag in het dagelijks leven
71
Q

Beschrijf de lifetime prevalentie van depressie en bipolaire stoornissen in
Nederland

A
  • dysthyme stoornis: 1,3% (0,6% mannen, 2% vrouwen)
  • persisterende depressieve stoornis: 4,6%
  • bipolaire I en II: 1,3 %
72
Q

Hoe luidt de bekrachtigingstheorie?

A
  • Vermindering van bekrachtiging of toename van straf leidt tot sombere gevoelens, moeheid en andere somatische klachten
  • Bovendien neemt het niet-beloonde gedrag in frequentie af
  • De omgeving reageert aanvankelijk doorgaans met betuigingen van sympathie en bezorgdheid op dit gedrag –> het gedrag wordt dus bekrachtigd en neemt daardoor in frequentie toe
  • Als de persoon vaak of voortdurend depressief gedrag vertoont, wekt dat echter op den duur aversie op in de sociale omgeving –> de depressieve persoon wordt dan gemeden of met irritatie bejegend
  • Als reactie daarop verergeren de depressieve stemming en het erbij behorende gedrag

De vicieuze cirkel is hiermee ingezet.

73
Q

Hoe luidt de leertheoretische verklaring voor het ontstaan van een depressie
stoornis?

A

Een depressieve stoornis kan ontstaan als mensen niet voldoende hebben geleerd om beloningen (bekrachtigingen) te ontlokken aan de buitenwereld.

74
Q

Beschrijf het model van Rehm

A

Rehm (1987) breidde het bekrachtigingsmodel verder uit tot een cognitief-operant model ter verklaring van depressief gedrag.
Zijn theorie: Gebrek aan externe bekrachtiging leidt pas tot een depressie als de persoon zichzelf niet voldoende bekrachtigt of zichzelf te veel straft.

Hij ontwikkelde een cognitief-operant / zelfcontrolemodel waarin hij 3 stoornissen beschrijft die kunnen leiden tot te weinig zelfbeloning:
1. selectieve observatie van eigen negatief gedrag en blinde vlek voor adequaat eigen gedrag.
2. bevooroordeelde evaluatie van eigen gedrag door het te meten aan te hoge normen.
3. zich te weinig expliciete beloning gunnen / te veel straf geven.

Mensen hanteren twee standaarden: een strenge voor zichzelf en een milde voor anderen –> ze zien, waarderen en belonen het eigen gedrag veel minder dan gedrag van anderen.

Niet wetenschappelijk bewezen.

75
Q

Welke 2 theorieën zijn binnen de cognitieve benadering van depressie
toonaangevend?

A
  1. Beck’s cognitieve theorie over depressie
  2. Seligman’s aangeleerde-hulpeloosheidstheorie
76
Q

Hoe luidt de theorie van Beck (1979) inzake depressie?

A

Centraal in de theorie van Beck staat dat depressieve symptomen voortkomen uit disfunctionele cognities en de wijze waarop iemand informatie selecteert en toepast. Deze automatische cognitie laten zich indelen binnen de cognitieve triade van Beck: de bevinding dat in het denken van depressieven vooral 3 negatieve cognities overheersen:
* Negatieve kijk op zichzelf: gedachten over eigen onvermogen en waardeloosheid.
* Negatieve kijk op de wereld: opvattingen over hoe de wereld of het leven zouden moeten zijn.
* Negatieve kijk op de toekomst: ideeën van hopeloosheid.

77
Q

Wat zijn schemata?

A

Schema’s of basale cognitieve structuren die een mens gebruikt voor het coderen en evalueren van binnenkomende informatie.

Bij mensen met depressies zijn deze erg negatief gekleurd en waarschijnlijk de resultante van een interactie tussen factoren zoals genetische variabelen en vroege negatieve levenservaringen. Volgens Beck ontstaan deze schemata op jonge leeftijd, n.a.v. negatieve gebeurtenissen zoals het verlies van een ouder of verwaarlozing/slechte opvoeding. Als de persoon later iets meemaakt dat lijkt op iets uit het verleden, kan dit deze schema’s activeren.

Mensen met een bipolaire stoornis lijken blijkbaar zowel te negatieve als te positieve schema’s te bezitten die afhankelijk van omstandigheden geactiveerd kunnen worden.

78
Q

Wat stelt het diathese-stress model?

A

Depressieve verschijnselen treden op wanneer er een zekere kwetsbaarheid aanwezig is (de diathese - het vaak latente schema) in combinatie met een schemarelevante gebeurtenis (de stressor).

De theorie van Beck is hier dus een voorbeeld van.

79
Q

Beschrijf de aangeleerde-hulpeloosheidstheorie Oud en Nieuw

A

Proefdieren die schokken kregen in een onontkoombare situatie bleven ook in andere situaties waarvan ze wel zouden kunnen ontsnappen, apathisch zitten: ze waren aangeleerd hulpeloos.

Dit werd later ook onderzocht bij mensen: proefpersonen die waren geconfronteerd met een oncontroleerbaar geluid bleven in meerderheid passief wanneer het geluid wel controleerbaar werd.
MAAR onderzoek met mensen is vaak weinig valide, er is weinig overeenkomst met het dagelijks leven. Bovendien tonen mensen een grotere variatie aan reacties dan dieren, sommige mensen toonden zelfs vrolijke ipv depressieve reacties in de oncontroleerbare situatie.
–> De aangeleerde hulpeloosheid theorie werd opnieuw geformuleerd.

De attributiegeoriënteerde aangeleerde-hulpeloosheidstheorie: de manier waarop iemand de ‘oncontroleerbare’ gebeurtenis uitlegt ((causale) attributie) is cruciaal.

80
Q

Welke 3 aspecten/dimensies worden bij causale attributies onderscheiden?

A
  1. Intern - extern
  2. Stabiel - instabiel
  3. Globaal - specifiek
81
Q

Wat is het verschil tussen interne- en externe attributie?

A

De oorzaak van de oncontroleerbare situatie vooral bij de eigen persoon
zoeken (interne attributie) en niet bij andere personen of situaties (externe attributie)
–> ontstaan van depressieve verschijnselen met lage zelfwaardering

82
Q

Wat is het verschil tussen stabiele en instabiele attributie?

A

De oorzaak van de oncontroleerbare situatie vooral toewijzen aan factoren
die onveranderlijk zijn (stabiele attributie) en niet aan factoren die veranderlijk zijn (instabiele attributie).
–> de depressieve verschijnselen zullen langdurig zijn.

83
Q

Wat is het verschil tussen globale en specifieke attributies?

A

Oorzaak van de oncontroleerbare situatie vooral toeschrijven aan factoren
die aanwezig zijn in een verscheidenheid aan situaties (globale attributie) en niet aan factoren die slechts in een beperkt aantal situaties gelden (specifieke attributie).
–> de depressieve symptomen zullen een groot gebied bestrijken

84
Q

Bij depressie spelen genetische factoren een rol waardoor de concordantie
hoog ligt, hoe komt het dat het ene individu met een genetische kwetsbaarheid wel en een ander individu geen stemmingsstoornis ontwikkelt?

A

Onderzoek naar gen-omgevingsinteracties laat zien dat negatieve levensgebeurtenissen bij genetisch belaste individuen tot een veel grotere kans op depressies leiden dan bij genetisch niet-belaste mensen.

85
Q

In welke hoedanigheid speelt de hypothalamus-hypofyse-bijnier-as (HHBas) een rol in het ontstaan van stemmingsstoornissen?

A

De as reguleert de secretie van het stresshormoon cortisol. Het blijkt dat traumatische ervaringen in de jeugd de werking van de as duurzaam verandert. Hormonale reacties op stress in de volwassenheid zijn hierdoor verstoord en lijken gepaard te gaan met een verhoogde kwetsbaarheid voor het ontwikkelen van stemmingsstoornissen.

86
Q

In welke hoedanigheid speelt het immuunsysteem een rol in het ontstaan van stemmingsstoornissen?

A

Stemmingsstoornissen lijken ook samen te gaan met de activatie van het immuunsysteem. Zowel psychologische als lichamelijke stress leiden tot en toename van pro-inflammatoire cytokinen die wellicht interfereren met de normale overdracht van neurotransmitters zoals noradrenaline en serotonine die betrokken zijn bij de regulatie van emoties.

87
Q

Wat is epigenetica?

A

Epigenetica betreft de studie naar potentieel overerfbare, maar door omgevingsfactoren veranderbare regulatie van het functioneren van genen. Het gaat om min of meer stabiele veranderingen, door ervaringen in het leven, zoals stressvolle gebeurtenissen, in de expressie van de (geërfde) genen van het individu.
Deze epigenetische veranderingen kunnen op hun beurt weer doorgegeven worden aan het nageslacht.

88
Q

Wat is de neurobiologische visie op stemmingsstoornissen?

A

Onderzoek hield zich voornamelijk bezig met disfuncties in specifieke gebieden in de hersenen, maar heeft weinig betekenisvolle resultaten opgeleverd.
Er gaat momenteel veel belangstelling uit naar afwijking in de connectiviteit tussen verschillende hersengebieden die betrokken zouden kunnen zijn bij de veranderde emotieregulatie bij stemmingsstoornissen.

Men beschouwt de disharmonie van een verlaagde activiteit van de prefrontale cortex (belangrijk voor remming van emoties) tov een verhoogde activiteit in het limbisch systeem (met als gevolg een verhoogde emotionaliteit) als een belangrijk element van depressie.

89
Q

Hoe worden stemmingsstoornissen verklaard vanuit de aandacht voor omgevingsfactoren (life-events)?

A
  • stressvolle gebeurtenissen en situaties zouden het ontstaan van stemmingsfactoren in de hand werken
  • niet iedereen die dit meemaakt wordt depressief
  • diathese-stressmodel bruikbaar: er moet sprake zijn van een zekere kwetsbaarheid (diathese) om bij stress een stemmingsstoornis te ontwikkelen
  • bij ontstaan van stemmingsstoornissen is de rol van life-events en stress bij een eerste episode groter, latere episoden lijken bij lichte of afwezige uitlokkende gebeurtenissen op te treden = kindling.
  • het doormaken van episoden leidt tot een kwetsbaarheid voor nieuwe episoden = scar
89
Q

Hoe worden stemmingsstoornissen verklaard vanuit de aandacht voor omgevingsfactoren (life-events)?

A
  • stressvolle gebeurtenissen en situaties zouden het ontstaan van stemmingsfactoren in de hand werken
  • niet iedereen die dit meemaakt wordt depressief
  • diathese-stressmodel bruikbaar: er moet sprake zijn van een zekere kwetsbaarheid (diathese) om bij stress een stemmingsstoornis te ontwikkelen
  • bij ontstaan van stemmingsstoornissen is de rol van life-events en stress bij een eerste episode groter, latere episoden lijken bij lichte of afwezige uitlokkende gebeurtenissen op te treden = kindling.
  • het doormaken van episoden leidt tot een kwetsbaarheid voor nieuwe episoden = scar
90
Q

Wat zijn staging en profilering modellen in de behandeling van stemmingsstoornisen?

A
  • Staging heeft betrekking op het stadium van de stoornis: bij een eerste, lichte depressie kan een kortstondige interventie met aandacht voor het voorkomen van recidieven volstaan, maar bij een 4e ernstige depressie in 10 jaar na een kleine niet al te belastende gebeurtenis (kindling) zal er meteen en langduriger behandeld worden met evidence-based psychotherapie en antidepressiva. –> Er is dan sprake van een acute behandelfase (behandelen van de huidige depressie), een continueringsfase (voorkomen van vroege terugval) en een onderhoudsfase (voorkomen van recidieven).
  • Profiling heeft betrekking op specifieke cliëntkenmerken die een aanwijzing bieden voor welke therapie voor die bepaalde cliënt het meest effectief zal zijn, ook wel personalized medicine.
91
Q

Waar zou internettherapie goed ingezet kunnen worden?

A
  • Een goede eerste stap in de eerste lijn
  • Als wachtlijstconditie in de tweede lijn voor een breed scala aan problemen
  • Ondersteuning van diagnostiek
92
Q

Wat is de essentie van gedragstherapeutische interventies?

A
  • Gedragstherapeuten onderzoeken welke factoren bij de cliënt een rol spelen in het blijven voortduren van de stoornis.
  • Vanuit de bekrachtigingstheorie (model van Rehm en Lewinsohn) leert de therapeut de cliênt de (zelf)bekrachtiging te verhogen.
  • Tot die technieken behoren bijv.: leren observeren van eigen /andermans gedrag; ontwikkeling van sociale vaardigheden en structureren van cognities over zichzelf en de buitenwereld (volgens gedachtegoed Beck).
93
Q

Wat doet een cognitief therapeut?

A
  • Een cognitief therapeut zoekt samen met de cliënt naar de achterliggende negatieve cognities die ten grondslag liggen aan de depressieve opvattingen van de cliënt over de wereld, de toekomst en zichzelf (Beck e.a., 1979).
  • Als de cliënt inziet dat zijn opvattingen onjuist zijn, wordt getracht deze te beïnvloeden in de richting van meer realistische opvattingen.
  • Deze nieuwe opvattingen dienen bij de cliënt verankerd te worden. Daartoe maakt de therapeut onder meer gebruik van gedragsexperimenten.
94
Q

Wat is Interpersoonlijke psychotherapie (IPT)?

A

Een kortdurende, geprotocolleerde vorm van psychotherapie met een eclectisch karakter, waarbij het belangrijkste uitgangspunt is dat depressies zich altijd voordoen in een sociale- en interpersoonlijke context.

Het ontstaan, voortbestaan en verdwijnen van de depressieve symptomen staat altijd onder invloed van de relaties met belangrijke anderen. In deze benadering zijn levensgebeurtenissen betekenisvol.

95
Q

Welke vier probleemgebieden worden in IPT onderscheiden?

A
  • Rouw (overlijden van een dierbare).
  • Interpersoonlijke conflicten (bvb huwelijksproblemen, werkconflict).
  • Rolveranderingen (bvb echtscheiding, pensionering).
  • Interpersoonlijke tekorten kunnen dienen als focus voor de therapie.
96
Q

Wat hebben de third wave-therapieën met elkaar gemeen?

A

Nadruk op aandacht voor de directe leefomgeving en de eigen beleving, herkenning en acceptatie van interne processen, en de rol van experiëntiële technieken zoals meditatie.

97
Q

Welke 3 ‘third-wave’ therapieën zijn er?

A
  1. Acceptance and Commitment Therapy (ACT)
  2. Mindfulness-based cognitieve therapie (MBCT)
  3. Cognitive Behavioral Analysis System of Psychotherapy (CBASP)
98
Q

Wat is acceptance en committent therapie (ACT)?

A

De psychologische flexibiliteit van de cliënt wordt verhoogd waardoor deze beter en bewuster in contact komt met de eigen belevingswereld en de wereld om hem heen.
Het doel is dat de cliënt leert zijn gedachten en ervaringen te aanvaarden, zonder ze te willen veranderen. Het zijn de onwenselijke functies van gedachten die uitgeschakeld moeten worden.

99
Q

Wat is mindfulness-based cognitive therapie (MBCT)?

A

Mensen die eerder depressief geweest zijn ontwikkelden onderliggende negatieve denkstijlen die bij milde veranderingen in hun stemming tot terugval kunnen leiden.
–> MBCT is een groepsbehandeling van 8 weken voor mensen die juist hersteld zijn van depressie: mindfulness in combinatie met medicatie staat hierin centraal.

100
Q

Wat is Cognitive behavioral analasis system of psychotherapy (CBASP)?

A
  • Werd ontwikkeld voor de behandeling van chronische depressie.
  • Uitganspunt is dat chronisch depressieven losgekoppeld zijn van hun omgeving, waardoor ze niet meer ontvankelijk zijn voor feedback.
  • Het doel is om cliënten te leren weer in contact te raken met hun leefwereld en effect van hun gedrag.
  • Bestaat uit 16-20 sessies, centraal staat interacties met anderen: welke
    persoonlijke problemen zijn er, hoe kunnen gewenste uitkomsten worden bereikt door gedragsverandering
101
Q

Hoe wordt er vanuit systeemgeoriënteerde therapie gekeken/omgegaan met
depressieve stoornissen?

A
  • Ze zien de stoornis als een resultante van de interacties in het sociale systeem van de cliënt en proberen de habituele interactiepatronen van dat systeem te veranderen.
  • Met name gericht op (gezins)relaties.
102
Q

Hoe wordt er vanuit systeemgeoriënteerde therapie gekeken/omgegaan met
depressieve stoornissen?

A
  • Ze zien de stoornis als een resultante van de interacties in het sociale systeem van de cliënt en proberen de habituele interactiepatronen van dat systeem te veranderen.
  • Met name gericht op (gezins)relaties.
103
Q

Welke vier groepen antidepressiva zijn te onderscheiden?

A
  • Selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s)
  • Serotonine-noradrenalineheropnameremmers (SNRI’s)
  • Tricyclische antidepressiva (TCA’s)
  • Monoamineoxidasremmers (MAO-remmers)
104
Q

Zijn antidepressiva bij elke vorm van stemmingsstoornis even effectief?

A

Nee, ze zijn beduidend minder effectief bij een bipolaire stoornis. Bij een bipolaire Istoornis kan de stemming omslaan naar een manie.

105
Q

3 vormen van neurostimulatie

A
  • Electroconvulsie therapie (ECT)
  • Repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS)
  • Deep-brain stimulation (DBS)
106
Q

Wat is electroconvulsie therapie (ECT)?

A
  • Wordt uitgevoerd bij depressieve mensen die levensbedreigend ziek zijn of bij wie sprake is van een ernstige therapieresistente depressie.
  • Tijdens een korte narcose (enkele minuten ) wordt gedurende enkele seconden elektrische stroom door het hoofd geleid, wat een epileptisch insult veroorzaakt.
  • Doorgaans wordt dit 2x per week gedaan met een totaal van 10-20 behandelingen.
107
Q

Wat is repetitieve transcraniële magnetische stimulatie (rTMS)?

A
  • mbv een elektrische condensator en spoel wordt een magnetisch veld opgewekt vlakbij de schedel, dit veld gaat door de schedel heen en wekt een elektrisch veld in het hersenweefsel op.
  • Het directe effect houdt slechts enkele uren aan, voor een langduriger effect is wekenlange dagelijkse behandeling nodig.
  • De effectiviteit is matig.
108
Q

Wat is deep-brain stimulation (DBS)?

A
  • elektroden in de hersenen die zwak elektrisch gestimuleerd worden door een elders in het lichaam geplaatste pacemaker.
  • Dit is effectief voor cliënten die op eerdere behandeling, incl ECT, niet goed hebben gereageerd.
  • Het is nog experimenteel.
109
Q

Wat is lichttherapie?

A

Lichttherapie wordt toegepast bij mensen met seizoensgebonden depressie: vroeg in de ochtend gedurende 30-45 minuten blootstellen van de cliënt aan fel kunstlicht dat lijkt op daglicht (full spectrum light), dit gedurende 5-7 dagen.