Hfst 2 - Neurobiologische benadering Flashcards
Reductionisme
Dit is een basiskenmerk van de wetenschap: het zoeken naar één of een beperkt aantal onderliggende mechanismen om een gedrag te verklaren. Een verklarend mechanisme kan in een in een maatschappelijke omstandigheid of een psychologisch leerprincipe, maar net zo goed in een biologisch proces gevonden worden.
Overzicht van de geschiedenis van de neurobiologische benadering van gedrag
- Eind jaren 70: voorstel van Buikhuisen om de rol van neurobiologische factoren van het gedrag van jonge deliquenten te onderzoeken –> storm van protest met als voornaamste argument: zijn opvatting is reductionistisch.
- Hoewel reductionisme een wezenskenmerk van wetenschap is, kan biologisch onderzoek naar pyschopathologische gedrag uitmonden in gevaarlijke toepassingen.
Vb de frontale lobotomie: na onderzoek op apen in de jaren ‘30 werd op grote schaal de frontaalkwab bij psychiatrische patiënten verwijderd (1935-1955). - Er zijn ook goede voorbeelden zoals antipsychotische medicijnen voor schizofrene patienten
–> uit de geschiedenis van de psychiatrie en psychologie kunnen geen principiële argumenten tegen een biologische benadering van gedrag getrokken worden. Het principiële argument voor de biologische benadering: hersenen zijn in hoge mate betrokken bij de tot standkoming van gedrag. (Vb. Broca’s afasie). Disfunctionerende hersenen zouden dus (mee) aan de grondslag kunnen liggen van psychopathologisch gedrag.
Vb. dementia paralytica
Afasie van Broca
Door schade aan de linker frontaalkwab hebben patiënten moeilijkheden in
de uitspraak van taal.
Dementia paralytica
Neurosyfilis zorgt bij patiënten aanvankelijk voor bizarre gedragingen
en waanachtige ideeën, en later diverse cognitieve disfuncties waaronder geheugenverlies en verlammingen.
Externaliserende stoornissen
Manifesteren zich in agressief, anti-sociaal en impulsief gedrag en hangen samen met een onderactiviteit van het autonome zenuwstelsel (hartslag, schrikreflex, huidgeleiding).
Er is sprake van ondercontrole, het gedrag is vooral storend voor de omgeving.
Internaliserende stoornissen
Manifesteren zich in emotionele instabiliteit en verstoord affect, waaronder angst en stemmingsstoornissen, en teruggetrokken en geremd gedrag.
Ze hangen samen met een overactiviteit van het autonome zenuwstelsel.
Studies die gebruikt worden bij genetisch onderzoek
- Familiestudies
- Tweelingstudies
- Adoptiestudies
Familiestudies
Gaan uit van het idee dat als de vatbaarheid voor een bepaalde stoornis
erfelijk is, die in bepaalde families vaker zal voorkomen. Families delen naast genetische echter vaak ook omgevingsfactoren.
Concordantie
De mate waarin een eigenschap bij twee familieleden voorkomt, uitgedrukt in een concordantiecoëfficiënt die varieert van 0 tot 1. Hoe hoger, hoe meer van de variantie van het kenmerk wordt verklaard door genetische factoren.
Tweelingstudies
Onderzoeken zowel één- als twee-eiige tweelingen. Indien de concordantie bij eeneiige tweelingen groter is dan bij twee-eiige suggereert dit een genetische invloed.
Adoptiestudies
Bewijs voor genetische bijdrage wordt geleverd wanneer een stoornis vaker
voorkomt bij geadopteerde kinderen waarbij de stoornis ook voorkomt in de de biologische familie, dan geadopteerde kinderen zonder geschiedenis van stoornis in hun biologische familie.
Genotype
Het genotype is de totale genetische opmaak van een individu. Het bestaat uit de specifieke genen die geërfd zijn. Alleen bij identieke tweelingen is het genotype exact hetzelfde.
Fenotype
Het fenotype zijn de observeerbare fysieke en gedragsmatige kenmerken van een individu die het resultaat zijn van de interactie tussen genen en omgeving.
Genotype-omgeving correlatie
Fenomeen waarbij het genotype van invloed is op de ervaringen die
een persoon met zijn omgeving heeft.
Genotype-omgeving interactie
Mensen met verschillende genotypen zijn in verschillende mate gevoelig voor hun omgeving.
Diathese-stressmodel
Wanneer vatbare personen in een negatieve omgeving opgroeien, hebben zij meer kans op een negatieve uitkomst.
Differential susceptibility theorie
Vatbare personen worden zowel in positieve als negatieve omgevingen meer beïnvloed.
Leg uit: temperament heeft zowel een genetische als een omgevingsvariabele en kan een risicofactor zijn voor de ontwikkeling van een psychopathologie.
Een moeilijk temperament heeft invloed op de ouder-kind relatie en werkt een bepaalde opvoedingsstijl in de hand, waardoor de kans op een ongunstige ontwikkeling van het gedrag groter wordt.
Temperament
Een vroeg te onderkennen individuele wijze van reageren.
De hersenen bestaan uit 10-12 miljard neuronen die bestaan uit:
- Soma of cellichaam: bevat de kern (nucleus) en de organellen
- Nucleus of kern: bevat de genetische code
- Dendrieten: ontvangen informatie, elk neuron heeft verschillende dendrieten
- Axon: verstuurt informatie, elk neuron heeft slechts 1 axon (kan vertakt zijn)
- Synaps: een kleine ruimte tussen neuronen waarin neurotransmitters worden vrijgelaten die signalen doorsturen naar de andere neuronen. Het neuron dat een signaal verstuurt, is het presynaptisch neuron, het neuron dat het signaal ontvangt is het postsynaptisch neuron.
Verloop synaptische overdracht
In het presynaptisch neuron worden neurotransmitters gesynthetiseerd die bij elektrische activatie van het neuron via blaasjes getransporteerd worden naar de synaptische spleet. Daar barsten de blaasjes open waardoor de neurotransmitters in de synaptische spleet terecht komen. Er is een specifieke receptor voor elke specifieke neurotransmitter en door zich aan receptoren te hechten van het postsynaptisch neuron prikkelen ze de vervolgzenuw.
5 factoren die synaptische overdracht beïnvloeden
-
De hoeveelheid neurotransmitter in de synaptische spleet: bij tekort zal het postsynaptisch neuron niet genoeg stimulatie ontvangen om te vuren en overgestimuleerd geraken bij een overschot. De enzymen die neurotransmitters afbreken worden door het presynaptisch neuron vrijgemaakt.
3 processen beïnvloeden de hoeveelheid neurotransmitters in de synaps:
– Productie: het presynaptisch neuron kan veel of weinig neurotransmitters produceren.
– Katabolisme: er is chemische afbraak door stoffen aanwezig in de synaptische spleet en hierdoor kunnen te veel of te weinig neurotransmitters afgebroken worden.
– Heropname: neurotransmitters kunnen geïnactiveerd worden door hun heropname in het presynaptisch neuron voordat de postsynaps geactiveerd kan worden. - Blocking agents: neurotransmitters zijn als een sleutel die op het slot van de receptor past, maar er zijn ook andere chemische stoffen die qua structuur op een neurotransmitter lijken en op de receptor passen, maar het neuron niet prikkelen waardoor het niet zal vuren. Bepaalde medicatie om psychische stoornissen te behandelen maakt gebruik van deze blocking agents.
- Remmend neuron: kan zowel het presynaptisch als het postsynaptisch neuron afremmen.
- Neuronengevoeligheid: sommige neuronen hebben een grotere kans om te vuren als ze geprikkeld worden.
- Aantal receptoren op het postsynaptisch neuron.
Functie van het limbisch systeem
Het limbisch systeem speelt een rol bij emotie, genot, motivatie en het emotioneel geheugen.
Het limbisch systeem wordt ook in verband gebracht met angst, waarbij het als een soort van bemiddelaar tussen de cortex en hersenstam fungeert.
* Bij paniekpatiënten kunnen de hersenstam en het limbisch systeem snel in een toestand van overactivatie geraken wat kan leiden tot een plotse, aanvalsgewijze toename van arousal en subjectieve angstgevoelens.
* Onderactiviteit van het limbisch systeem kan dan weer leiden tot een lagere gevoeligheid voor angst, wat samenhangt met een gebrek aan angstconditionering waardoor ongewenst gedrag minder snel door straf kan
afgeleerd worden. Ongevoeligheid voor straf wordt in verband gebracht met lage niveau’s van het stresshormoon cortisol.
Waaruit bestaat het limbische systeem?
- Amygdala: zorgt dat een persoon alert reageert op informatie betrokken bij de verwerking van emoties, de opslag van emotionele herinneringen en de bekrachtiging van gedrag. Het is posterieur gelegen in de mediaal temporaalkwab. Bij depressieve mensen is de amygdala vaak overactief.
- Hippocampus
- Hypothalamus