Hfst 11 - Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen bij volwassenen Flashcards
Neurobiologische ontwikkelingsstoornissen
Manifesteren zich vaak vroeg in de ontwikkeling, meestal voor de leeftijd van 6 jaar, en worden gekenmerkt door een gebrek in de ontwikkeling dat voor beperkingen in het persoonlijke, sociale, academische of werkgerelateerde functioneren zorgt.
Welke neurobiologische ontwikkelingsstoornissen onderscheidt de DSM-5?
- Verstandelijke beperking
- Communicatiestoornissen
- Autismespectrumstoornis ASS
- Aandachtsdeficiëntie / hyperactiviteitsstoornis ADHD
- Specifieke leerstoornissen
- Motorische stoornissen
Autismesepectrumstoornis (ASS)
ASS is een pervasieve (= dringt diep door in verschillende aspecten van het functioneren: voelen, waarnemen, denken en handelen) ontwikkelingsstoornis die wordt gekenmerkt door ernstige gebreken in ontwikkeling van sociaal communicatieve vaardigheden en het voorkomen van stereotiepe gedragingen en interesses.
Op basis van welke symptomen wordt een diagnose van ASS gesteld?
Voor het stellen van een diagnose zijn minstens 5 symptomen in 2 kerndomeinen noodzakelijk:
* Sociale communicatie en interactie
* Repetitieve gedragingen en interesses
Kerndomein ‘sociale communicatie en interactie’
- Afwijkende sociale wederkerigheid: het onvermogen om spontaan vreugde, interesses of successen te delen met andere personen. Ook het besef van sociale conventies kan ontbreken (bvb om de beurt praten), dit kan leiden tot het voeren van monologen of niet weten wat te zeggen in sociale situaties.
- Afwijkende non-verbale communicatie: beperkingen in de omgang met anderen, bvb geen of weinig oogcontact maken, het ontbreken van gezichtsuitdrukkingen en het moeite hebben met het gebruiken en begrijpen van gebaren.
- Moeilijkheden met relaties: moeilijkheden met maken van vrienden en onderhouden van vriendschappen, beperkingen in het afstemmen van gedrag op verschillende sociale situaties en de afwezigheid van symbolisch of fantasiespel.
Kerndomein ‘repetitieve gedragingen en interesses’
- Stereotiepe bewegingen, gedragingen of spraak: niet functionele bewegingen (bvb wiegen) en gewoontes ( bvb dwangmatig herhalen van woorden).
- Moeite met veranderingen: het sterk vasthouden aan routines, rituelen of overmatige weerstand tegen verandering.
- Stereotiepe interesses: obsessie met bepaalde voorwerpen of onderwerpen.
- Sensorische overgevoeligheid: snel last hebben van licht, geluid en aanrakingen. Er kan echter ook een ondergevoeligheid zijn voor pijn, warmte, kou, honger en verzadiging.
Wat is de invloed van intelligentie op het vaststellen van ASS?
Bovengemiddelde intelligentie en een goed gestructureerd steunsysteem hebben een verhullende werking waardoor ASS vaak pas op latere leeftijd opgemerkt wordt.
De DSM-5 onderscheidt obv de mate waarin symptomen aanwezig zijn 3 niveau’s
- Vereist steun.
- Vereist substantiële steun.
- Vereist zeer substantiële steun.
Indien de symptomen van repetitief gedrag en specifieke interesse afwezig zijn
De diagnose sociale communicatiestoornis kan overwogen worden (zie communicatieve stoornissen in DSM-5).
Deze stoornis kenmerkt zich door aanhoudende problemen met het toepassen van (non) verbale communicatie in sociale context: beperkingen in de omgang met anderen, bvb geen oogcontact maken en niet tot vriendschappen komen.
ASS en andere psychiatrische stoornissen
ASS komt vaak voor in combinatie met andere psychiatrische stoornissen, bvb
- obsessiefcompulsieve stoornissen (30%)
- sociale angststoornis (29%)
- ADHD (28%).
Etiologie van de autismespectrumstoornis
Onderzoek naar ASS wijst uit dat:
* 35%-60% van ASS is erfelijk bepaald (bij vrouwen opmerkelijk minder: slechts 13%-16%!).
Bij 10%-15% kan de erfelijkheid gezien worden als onderdeel van een genetische stoornis, de DSM-5 noemt dit ‘autismespectrumstoornis samenhangend met een genetische aandoening’.
* 40%-65% is gerelateerd aan omgevingsfactoren, bvb zwangerschapscomplicaties, leeftijd van de ouders (hoe ouder de vader, en in mindere mate ook de moeder bij conceptie, hoe groter de kans op ASS bij het kind), stress en infectieziektes tijdens de zwangerschap, chemicaliën en
het gebruik van medicatie. Foliumzuur voor en tijdens de zwangerschap zou dan weer bescherming bieden tegen de ontwikkeling van ASS.
Prevalentie ASS
Prevalentiestudies:
* Voor 5e levensjaar: +/-0,6%.
* Tot 14 jaar: +/-1,12% —> latere uiting van symptomen?
* Komt vaker voor bij jongens dan meisjes, verhouding +/- 4:1.
Historisch perspectief op ASS
Tot begin ’70 werden autisme en schizofrenie niet beschouwd als afzonderlijke stoornissen. In DSM-2 werd enkel melding gemaakt van ‘schizofrenie in de kindertijd’ met symptomen voor de pubertijd die zich manifesteren als autistisch, atypisch en teruggetrokken gedrag.
In 1980 werd autisme in de DSM-3 opgenomen als afzonderlijke aandoening en bij de DSM-5 is gekozen voor een meer dimensionele insteek en wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen de oorspronkelijke types uit eerdere DSM versies, men spreekt van ‘autismespectrumstoornis’.
Diagnostische methodes bij ASS
ASS kan niet op biologisch of neurocognitief niveau worden gediagnosticeerd:
* Op biologisch niveau is er te veel variatie in genafwijkingen en ook omgevingsfactoren tijdens de zwangerschap spelen een rol.
* Op neurocognitief niveau zijn er wel beperkingen in theory of mind (sociaal inzicht), centrale coherentie (gedetailleerde informatieverwerking) en executieve functies (planning en flexibiliteit). MAAR: Deze voor ASS kenmerkende beperkingen komen bvb ook voor bij ADHD en verschillende persoonlijkheidsstoornissen.
–> Daarom kan een classificerende diagnose momenteel enkel op gedragskenmerken gebaseerd worden.
* Bij adolescenten en volwassenen kunnen diagnostische criteria bevraagd worden ahv een semigestructureerd interview.
* Daarnaast vindt ook altijd een heteroanamnese plaats: bij kinderen kunnen de ouders bevraagd worden, bij volwassenen kan in afwezigheid van de ouders ook met een broer, zus of partner gesproken worden.
Wanneer aangetoond kan worden dat de gedragingen zich al in de kindertijd stelden, kan een ASS diagnose gesteld worden.
Daar het merendeel van de mensen met ASS een beperkt zelfinzicht heeft, is aanvullend test onderzoek meestal weinig relevant. Het kan wel een goed inzicht geven in iemands sterke en zwakke kanten, zodat men kan inschatten hoe de persoon zich zo goed mogelijk kan redden in de samenleving met diens kwaliteiten en beperkingen.
Interventies en behandelmogelijkheden en -effecten bij ASS
Er bestaat vooral onderzoek naar interventies bij zwakbegaafde kinderen:
* Cognitieve gedragstherapie lijkt effectief voor het reduceren van comorbide angststoornissen bij normaal tot hoogbegaafde kinderen met ASS.
* Bij impulscontroleproblemen lijkt een combinatie van medicatie en gedragstherapie het meest effectief.
* Er is weinig onderbouwing voor de effectiviteit van interventies gericht op het ontwikkelen van sociale vaardigheden.
* Bij volwassenen met normale tot hoge intelligentie wordt vaak psycho-educatie aangeboden om de diagnose te accepteren, ook hier blijkt weinig effectiviteit en wetenschappelijke input.
* Risperidon wordt aanbevolen, vooral bij dwangmatig gedrag en stemmingsklachten. In de klinische praktijk heerst de aanname dit in lage dosis te verstrekken, gelet op de verhoogde sensorische gevoeligheid die kenmerkend is voor ASS. Medicatie bij volwassenen is slechts heel beperkt effectief.