HC9.1: Immuniteit van transplantatie Flashcards

1
Q

Transplantatie in NL

A
  • 1000 nieren per jaar
  • Wachtlijst nier is gemiddeld 2 jaar
  • Veel corneatransplantaties, eenjaarsoverleving goed, maar gaat fors naar beneden kijkend naar 5-10 jaarsoverleving
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Complicatie waardoor verminderde overleving

A
  • Nabloeding
  • Andere chirurgische complicaties
  • Infecties
  • Afstotingsreactie: getransplanteerde organen en weefsels worden door immuunsysteem van de ontvanger als lichaamsvreemd herkend en daarna afgestoten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Autotransplantatie

A
  • Transplantatie binnen een individu
  • Beschermt volledig tegen afstoting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Syngene transplantatie

A
  • Transplantatie binnen een eeneiige tweeling
  • Kans op afstoting klein, maar door epigenetische verschillen kan wel iets van afstoting optreden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Allogene transplantatie

A
  • Transplantatie tussen individuen van 1 soort
  • Wel sprake van mogelijkheid op immunologische afstoting door genetische verschillen tussen individuen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Xenotransplantatie

A
  • Transplantatie tussen verschillende species
  • Wordt niet meer gedaan vanwege hoge immunogeniciteit

Alleen niet-doorbloede lichaamsdelen zoals hartkleppen wel mogelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

MHC-antigenen

A
  • Presenteren antigenen van intra- of extracellulaire origine
  • Belangrijkste groep die afstoting veroorzaakt
  • Bijna 15.000 verschillende MHC1 allelen en
  • 5000 verschillende MHC2 allelen
  • Hierdoor veel diversiteit en dus polymorfisme en polyfenie
  • Door co-dominantie komen alle allelen tot expressie
  • Door enorme variatie zijn 2 niet-verwanten vrijwel nooit HLA-identiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Non-MHC-antigenen (minor antigenen)

A
  • Belangrijkste minor antigenen liggen gecodeerd op Y-chromsoom
  • Hier wordt in de thymus geen tolerantie voor ontwikkeld
  • Transplantatie van man naar vrouw geeft daardoor mogelijk afstoting: ABO-bloedgroep antigenen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ABO bloedgroep antigenen

A
  • Vallen onder minor antigenen
  • Als iemand een bepaalde bloedgroep niet heeft, zijn automatisch natuurlijke antistoffen aanwezig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wie zijn primair verantwoordelijk voor afstoting? En hoe?

A

T-cellen en door alloreactiviteit van deze T-cellen

Geheugen T-cel respons resulteert in snellere transplantaatafstoting bij een tweede transplantatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verloop inductie van MHC-alloreactiviteit na huidtransplantatie

A
  • In het transplantaat zitten DC (specifiek Langerhanscellen) die naar de dichtsbijzijnde drainerende lymfeklier migreren en daar hun lichaamsvreemde MHC-molecuul onafhankelijk van gepresenteerde peptide aan T-cellen laat zien
  • T-cellen worden geactiveerd en komen in het orgaan waar keratinocyten zitten van de donor met datzelfde lichaamsvreemde MHC wat leidt tot afstoting
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Immuniteit van hoog naar laag

A
  • Beenmergtransplantaties
  • Huid
  • Pancreas
  • Nier
  • Lever
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe immunogeen een transplantaat is, hangt af van

A
  • Variatie in MHC-expressieniveau
  • Variatie in aantal APC’s (specifiek in DC)

Met name de hoeveelheid DC in het weefsel draagt bij aan de snelheid waarmee het transplantaat afgestoten wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Waar veel DC?

A
  • Beenmerg
  • Huid
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Directe route van alloreactiviteit van T-cellen

A
  • Directe herkenning van vreemd, intact donor-MHC door TCR van ontvanger
  • Herkenning is afhankelijk van levende cellen uit het transplantaat
  • Interessante route, omdat T-cellen niet zijn opgeleid om lichaamsvreemd MHC te herkennen
  • Toch zijn ze door kruisreactie in staat lichaamsvreemd MHC te herkennen van een donorcel
  • Dit zijn T-cellen die virale epitopen kunnen herkennen in de context van eigen MHC
  • Op deze manier worden T-cellen dus geactiveerd
  • Virus-specifieke ontvanger T-cellen dragen dus bij aan alloreactie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Indirecte route van alloreactiviteit van T-cellen

A
  • Herkenning door TCR van de ontvanger van vreemde donor MHC-peptiden gepresenteerd door eigen MHC
  • Variant treedt later op
  • Op een gegeven moment zal een getransplanteerd orgaan minder professionele DC’s bevatten en zal de directe route minder doorlopen worden
  • Vanaf dat moment vindt juist de indirecte route plaats, waarbij de epitopen van het vreemde MHC van de dode professionele DC worden gepresenteerd in de context van eigen MHC
  • Medieert subacute tot chronische afstotingsreacties vanaf enkele maanden na transplantatie
17
Q

Adaptieve afweer bij orgaantransplantaties is o.b.v. MHC

A
  • Naast de activatie van T-cellen is er ook activatie van B-cellen die zorgen voor alloreactie door antistofproductie
  • Gepreformeerd (pretransplantatie)
  • Geïnduceerd (posttransplantatie)
18
Q

Gepreformeerd

A
  • Bloedtransfusies en eerdere transplantaties kunnen ervoor zorgen dat er voor de transplantatie al sprake is van alloreactieve T- en B-cellen waardoor vooraf al antistoffen aanwezig zijn
  • In ontvanger zijn dan al reactanten afwezig die het transplantaat kunnen afstoting
  • Ook bij zwangerschap kunnen er antistoffen zijn opgewekt tegen HLA moleculen van de vaders kant
19
Q

Geïnduceerd

A
  • Iemand heeft nog nooit een transplantatie gehad
  • Na transplantatie wordt o.b.v. MHC een afstoting/alloreactiviteit geïnduceerd
20
Q

3 typen afstotingsreacties

A
  • Hyperacute afstoting - humoraal
  • Acute afstoting - cellulair/humoraal
  • Chronische afstoting
21
Q

Hyperacute afstoting - humoraal

A
  • Binnen 24 uur
  • Door gepreformeerde allo-antistoffen tegen donor MHC en ABO-bloedgroep
  • Aanwezige antistoffen gericht tegen de bloedgroep van de donor of anti-HLA zullen binnen enkele uren de afstotingsreactie mediëren
22
Q

Acute afstoting - cellulair/humoraal

A
  • Binnen 3-6 maanden
  • Vindt plaats door inductie van adaptieve allo-immuunrespons tegen donor MHC
  • Vooral gemedieerd door T-cellen
  • T-cellen zullen ook B-cellen activeren waardoor er ook een humorale variant zal zijn
  • Zichtbaar op weefselniveau
  • Reactie moet geïnduceerd worden, daarom duurt het enkele maanden
  • Bij nier is histologisch te zien dat tubuli kapot worden gemaakt door T-cellen
  • Humoraal is er sprake van depositie van Ig en tubuli waar allo-antistoffen op gaan zitten die allerlei complement reacties activeren waardoor er veel schade optreedt
23
Q

Chronische afstoting

A
  • Na maanden tot jaren
  • Zowel allo-immuunrespons als niet-immunologische zaken
  • Geneesmiddelen toxiciteit
  • Hypertensie
  • Hyperlipidemie
  • Late effecten van ischemie of reperfusieschade
  • Terugkeer van oorspronkelijke ziekte
  • Virale infecties

Uiteindelijk is vaatschade het probleem:
- Proliferatie van myofibroblasten
- Hypertrofie van tunica intima
- Neo-intima

24
Q

Adaptieve afweer kort

A

Allo-immuunresponsen van T- en B-cellen tegen lichaamsvreemde ABO- en MHC-antigenen

25
Q

Innate afweer

A
  • Speelt een rol bij chronische afstoting
  • Factoren die een rol spelen: duur hersendood, mate ischemie/reperfusie schade, operatieprocedure, ziekte of trauma

Factoren hebben invloed op allogeniciteit van donororgaan.

Leukocyten- en complementactivatie van ontvanger in dat orgaan.

Cytokineproductie waardoor er stoffen worden gemaakt die afstotingsreactie sneller laten verlopen

26
Q

Remedie tegen hyperacuut humorale en acuut cellulaire afstoting

A
  • ABO-compatibiliteit: zorg ervoor dat er ABO-compatibiliteit is of dat de patiënt geplasminofereerd is waardoor de natuurlijke antistoffen weggaan
  • Zorg voor optimale MHC-match: MHC compatibiliteit
27
Q

Proeven om te controleren

A
  • Negatieve kruisproef, humorale variant
  • Negatieve kruisproef, cellulaire variant
  • Optimale MHC match middels typering donor en ontvanger
28
Q

Pre-transplantatie humorale kruisproef

A
  • Serum ontvanger en cellen donor bij elkaar, samen met complementfactoren
  • Kijken of er positieve of negatieve kruisproef is
  • Negatief: ontvanger geen antistoffen die kunnen reageren tegen donor waardoor hyperacute afstoting uitgesloten
29
Q

Pre-transplantatie cellulaire kruisproef

A
  • Gedaan via MLR proef
  • Cellen van ontvanger mengen met cellen van donor
  • Als het lichaamsvreemd MHC van de donor wordt herkend door lichaamseigen MHC vindt expansie plaats van cellen van ontvanger
  • Negatief: kans op acute afstoting vrijwel uitgesloten
30
Q

Twee manieren voor HLA typering

A
  • Serologisch
  • Moleculair
31
Q

Serologisch

A
  • Doel hiervan is bepalen van de typering van de MHC1 van donor
  • Serum gebruiken van patiënten waarvan bekend is dat zijn antistoffen hebben tegen HLA moleculen
  • Aan de serum complement toevoegen
  • Geheel wordt toegevoegd aan verschillende cellen van potentiële donoren
  • Bij cellysis: potentiële donor bezit het specifieke HLA-molecuul
32
Q

Moleculaire

A
  • Zowel typering van MHC1 als 2 bepalen
  • Stukjes van gensegmenten op de korte arm van chromosoom 6 worden vermeerderd met PCR
  • Kijken welke allelen aanwezig zijn
  • Of sequence-based typing (SBT)
  • Puur kijken naar nucleotidesequentie en of er match is
  • Enkele mismatches die wel acceptabel zijn, maar mismatches in A, B, C niet acceptabel, omdat ze bijna altijd T-cel gemedieerde en antistof gemedieerde afstoting geven