HC3.2: Diagnosestelling type 1 en type 2 diabetes mellitus Flashcards

1
Q

prediabetes:

A
  • nuchter glucose van 5.6 - 6.9 mmol/L
  • 2 uur plasma glucose na orale glucose tolerantie test van 7.8 - 11.0 mmol/L
  • HbA1C van 39 tot 48 mmol/mol
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

eilandjes van Langerhans:

A

gespecialiseerde eilandjes in de pancreas die hormonen maken. ze bestaan onder andere uit bèta en alfa cellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

alfa cellen maken:

A

glucagon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

bèta cellen maken:

A

insuline en allerlei bijproducten van insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

insuline heeft eerst nog een pro-insuline er aan vast zitten en C-peptide.

A

in de bèta cel worden die proinsuline en C-peptide eraf geknipt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat doet insuline?

A
  • opslaan van KH in de spieren en vetweefsel
  • stimulatie glycolyse
  • stimulatie glycogeen synthese
  • remming glycogenolyse en gluconeogenese
  • stimuleert de opbouw en opslag van vet
  • remt de afbraak van vet en het vrijkomen van vetzuren
  • stimuleert eiwitsynthese
  • remt de afbraak van eiwitten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

wat gaat er mis bij type 1?

A

de pancreas maakt helemaal geen insuline meer (absolute insuline deficiëntie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

wat gaat er mis bij type 2?

A

er is een relatieve insuline deficiëntie, wat betekent dat de insuline die er is niet goed werkt en dat het lichaam insuline resistent is en dus niet goed genoeg reageert op insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

klinische verschillen tussen type 1 en 2:

A
  • type 1: jong, slank, ketonen (ze kunnen zich presenteren met keto acidose), ze zijn direct insuline behoeftig, antistoffen meten die passen bij type 1
  • type 2: ouder, overgewicht, geen directe insuline behoefte, er zijn ook andere behandelopties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

type 1 kenmerken:

A
  • leeftijd speelt niet echt een rol
  • deze mensen zijn vaak niet obees
  • weinig risicofactoren die met metabolisme te maken hebben, zoals veel buikvet
  • HLA genen spelen een rol
  • auto-immuun, T-cellen respons
  • moet altijd met insuline behandeld worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

type 2 kenmerken:

A
  • leeftijd speelt een belangrijke rol
  • mensen zijn vaak obees
  • grote rol voor risicofactoren die met metabolisme te maken hebben
  • systemische inflammatie
  • C-peptide
  • soms met insuline behandeld, maar staat niet op de voorgrond
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

welke klachten bij diabetes?

A
  • veel plassen
  • veel drinken
  • veel eten
  • gewichtsverlies
  • slapte, moeheid
  • jeuk bij uitdroging
  • infecties
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

klachten meer specifiek bij type 1:

A
  • gewichtsverlies
  • diabetische ketoacidose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

klachten meer specifiek bij type 2:

A
  • vaak in het begin hele subtiele symptomen of geen symptomen
  • uiteindelijk wel de standaard klachten
  • de symptomen worden vaak ten onrechte aan andere oorzaken toegeschreven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

diagnostische criteria:

A
  • HbA1C > 48 mmol/mol
  • nuchtere bloedsuiker meting > 7 mmol/L
  • bij glucosetolerantie test na 2 uur > 11.1 mmol/L
  • als iemand typische klachten heeft en op een random tijdstip bloedsuiker > 11.1 heeft, dan kan je het ook stellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

streefwaarde van HbA1C:

A
  • < 53 mmol/mol voor bijna alle patiënten (jonge mensen en mensen die met weinig medicatie worden behandeld)
  • 54-58 mmol/mol bij patiënten ouder dan 70 jaar met een ziekteduur korter dan tien jaar
  • 54-64 mmol/mol bij patiënten ouder dan 70 jaar met een ziekteduur van tien jaar of langer
16
Q

behandeling type 1 en 2 verschillen:

A

type 1 altijd insuline
type 2 orale medicatie mogelijk

17
Q

type 2 behandeling: (meest gebruikt)

A
  • stap 1 is altijd leefstijl
  • metformine
  • SU derivaten
  • DPP4 remmers
  • GLP1 receptor agonist
  • SGLT2 remmers
  • insulines
18
Q

korte termijn gevolgen van diabetes:

A

Hyperglykemische complicaties:
- ketoacidose
- hyperosmolaire ontregeling
Hypoglykemie (door behandeling)

19
Q

ketonen:

A

zuur dat door het lichaam aangemaakt wordt wanneer vetten als energiebron gebruikt worden

20
Q

kenmerken keto acidose door diabetes:

A
  • hyperglykemie > 15 mmol/L
  • ketonen in de urine
  • acidose, dus pH < 7,3