HC2.4: geneesmiddelen afbraak 2 Flashcards
de twee reacties van het metabolisme, om uiteindelijk het geneesmiddel weer uit het lichaam te krijgen:
- fase 1 reacties: oxidatie, hydrolyse, reductie
- fase 2 reacties: (conjugatie) acetyl, glucuronide, sulfaat
in fase 1 wordt het molecuul…
een beetje aangepast
enzym behorend bij de oxidatie:
cytochroom P450
enzym behorend bij de hydrolyse:
esterases
enzym behorend bij de reductie:
reductases
in fase 2 wordt aan het molecuul…
een grote polaire groep gehangen, zoals een acetyl groep, een glucuronide groep of een sulfaat groep
wat is het nut van de fase 2:
door fase 2 wordt er een polaire groep aan het molecuul gehangen, waardoor het makkelijker oplosbaar is. en daardoor is het makkelijker uit te scheiden.
enzym behorend bij het ophangen van een acetyl groep:
N-acetyltransferases
enzym behorend bij het ophangen van een glucuronide groep:
glucuronyltransferases
enzym behorend bij het ophangen van een sulfaat groep:
sulfotransferases
er zitten kleine variaties in de enzymen tussen individuen.
zo hebben blanke mensen een langzaam werkend acetylering enzym.
terwijl japanners en inuïts een snel werkend acetylering enzym hebben.
bij veel geneesmiddelen maakt het niet heel veel uit of je net wat meer of net wat minder krijgt, maar bij enkele middelen wel. en dan kunnen die verschillende in enzymen uitmaken.
bijvoorbeeld bij isoniazide en sulfazalazine kan het verschil tussen een langzaam en een snelle vorm van acetylering enzym uitmaken.
isoniazide is een middel tegen tuberculose en het is dus belangrijk dat er een hoog genoege concentratie/ hoog genoege piek wordt bereikt. als je een langzaam acetylering enzym hebt, zal die piek makkelijk bereikt worden, want het wordt niet zo snel afgebroken. maar als je snelle acetylering hebt, dan kan het dat die piek veel lager ligt en dat de stof dan niet werkzaam is.
hierom zijn die verschillen dus belangrijk om rekening mee te houden.
ander voorbeeld van verschillen in enzymen tussen individuen:
suxamethonium is een spierverslapper. dit wordt afgebroken door het enzym cholinesterase. 1 op de 3000 mensen heeft een atypische vorm van cholinesterase. daardoor gaat de afbraak van suxamethonium langzamer. bij zo’n persoon werkt die spierverslapper dan veel langer.
enterohepatische kringloop:
galzouten worden tijdens een maaltijd afgegeven in de darm. daarna worden ze weer opgenomen en kunnen ze bij een volgende maaltijd weer hun functie uitoefenen in de darm en zo circuleert dat de hele tijd.
een heftig geneesmiddel, als digoxine, bijvoorbeeld, kan in die galzouten worden opgenomen. wanneer die galzouten daarna weer bij een volgende maaltijd in de darm komen, komt het digoxine ook weer in de darm en kan het vervolgens het hele lichaam bereiken. daardoor kan een geneesmiddel dus een piek bereiken in het lichaam, terwijl iemand het niet heeft ingenomen.
2 vormen van enzymatische afbraak:
- 0de orde (is een uitzondering)
- 1ste orde (deze geldt bijna altijd)