HC1.5: Omzettingen tussen suiker, vet en aminozuren bij vasten Flashcards

1
Q

vanuit de darm gaat glucose naar:

A
  • brein
  • ery’s
  • hart
  • lever
  • spier
  • vetweefsel
    Er gaat altijd een minimale hoeveelheid naar ery’s en brein (constant)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

in de spieren wordt glucose…

A

opgeslagen als glycogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

in het vetweefsel draagt glucose bij aan…

A

de opslag van vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

in de lever wordt glucose…

A

als glycogeen opgeslagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

aminozuren die in de darm worden opgenomen gaan naar:

A
  • lever
  • spier
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

in de lever dragen aminozuren bij aan…

A

de eiwitsynthese of ze worden afgebroken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

in de spieren dragen aminozuren bij aan…

A

de spier eiwit opbouw

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

hoe komt vet in het vetweefsel terecht?

A

via chylomicronen en het lymfestelsel komt het vet uiteindelijk in het vetweefsel terecht

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

eerste verandering als je in de production mode komt:

A
  • het leverglycogeen is op, dus moet de lever glucose gaan produceren, want de hoeveelheid bloed naar ery’s en brein moet gelijk blijven
  • er moet gluconeogenese plaatsvinden
  • dat gaat voor een deel uit het lactaat, wat uit de ery’s komt
  • doordat de insuline afgifte vanuit de pancreas daalt, ziet het vetweefsel dat.
  • de voorraad vet in dat vetweefsel wordt dan vrijgemaakt
  • de TG worden gesplitst in glycerol en vetzuren. dat glycerol gaat naar de lever voor de gluconeogenese
  • als insuline daalt, gaan de spieren aminozuren afgeven, die gaan naar de lever voor de gluconeogenese
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

maar de lever heeft zelf ook energie nodig om aan die gluconeoegenese te kunnen doen…

A

die energie komt uit vetzuren. die vetzuren komen in de lever terecht en worden geoxideerd. die vetzuren gaan ook naar spieren en hartspier, en dienen daar ook als energiebron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat gebeur er na meer dan 2 dagen vasten?

A

er komen dan zoveel vetzuren vrij vanuit het vetweefsel, dat het meer is dan wat de lever nodig heeft. Als bescherming, gaat de lever dan van die vetzuren ketonlichamen maken. Die ketonlichamen kunnen vervolgens weer door organen als hart en spier worden geoxideerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

wat gebeurt er bij nog langer vasten?

A

dan komt de concentratie ketonlichamen in de buurt van de bloedsuikerspiegel. En dan worden die ketonlichamen een alternatief voor de hersenen (in plaats van glucose).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

na een maaltijd:

A
  • eerst glycogenolyse vanuit de lever
  • langer vasten, dan gluconeogenese
  • nog langer vasten, vormen van ketonlichamen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

glycogenolyse:

A

Glycogeen (door toevoeging van fosfaat) –> glucose-6 fosfaat (en door het enzym glucose-6 fosfatase wordt er glucose gevormd) –> glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

waardoor is alleen het glycogeen uit de lever verantwoordelijk voor de bloedsuikerspiegel?

A

het enzym glucose-6 fosfatase komt alleen in de lever voor, en dus kan die laatste stap van de glycogenolyse niet plaatsvinden in de spier.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

wat gebeurt er dan in de spier met het glucose-6 fosfaat?

A

dat gaat de glycolyse in en wordt uiteindelijk pyruvaat

17
Q

sleutelenzymen van de glycolyse:

A
  • glucokinase
  • fosfructokinase
  • pyruvaatkinase
18
Q

hoe komt het, dat wanneer je in de lever uit glycogeen glucose maakt, dar er dan geen glycolyse gaat plaatsvinden, maar juist glucose afgifte?

A

Als je glycogenolyse krijgt in de lever, dan worden glucokinase, fosfofructokinase en pyruvaatkinase, de sleutelenzymen, worden uitgezet/geremd. Dat betekent dus dat wanneer je uit glycogeen glucose maakt in de lever, dat er geen glycolyse plaatsvindt, maar juist glucose afgifte.

19
Q

waarom vindt gluconeogenese alleen in de lever plaats?

A

omdat alleen in de lever het enzym glucose-6 fosfatase aanwezig is en die is daar voor nodig

20
Q

gluconeogenese:

A

Aminozuren, lactaat en glycerol –> glucose-6 fosfaat –> (door glucose-6 fosfatase omgezet in) Glucose

21
Q

lactaat is afkomstig uit:

A

ery’s

22
Q

glycerol is afkomstig uit:

A

vetweefsel

23
Q

aminozuren zijn afkomstig uit:

A

spieren en lever

24
Q
A