HC.1 - Immunoglobulinen - 1 Flashcards

1
Q

Wat zijn immunoglobuline?

A

Dit zijn eigenlijk gewoon de antistoffen (antibodies)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat is basisstructuur van antistof?

A

Bovenste gedeelte (lichte keten)= Fab-gedeelte.

Onderste gedeelte (zware keten)= Fc-gedeelte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar bestaat lichte keten uit?

A

Uit een variabele domein en constant domein. Variabele is bovenste waar antigeen bindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Welke 2 Ig lichte ketens zijn er?

A

Ig kappa en Ig lambda

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe heet het antigeenbindende gedeelte ook wel?

A

Idiotype

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoeveel idiotypes zijn er?

A

2 in een Ig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoeveel contactpunten per bindingsplaats van een idiotype?

A

6 bindingsplekken en elke antistof is uniek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een antigeen?

A

Een molecuul dat antistoffen opwekt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Immunogeen?

A

Moleculen dat op basis van moleculaire structuur adaptieve immuunrespons kan opwekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wats epitoop?

A

Deel van antigeen waar antigeenreceptor echt op bindt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hapteen?

A

Niet immunogene moleculen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn carrier?

A

Eiwit dat epitopen aanbiedt aan t-helpercel, kleine antistof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat houdt de constante domein in?

A

Dat zijn de domeinen die er standaard zijn, ookwel bekend als IgA IgE IgG IgD en IgM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een IgM?

A
  • Pentameer, 5 aan elkaar
  • komen veel voor in long
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat is IgA?

A
  • vooral dimeer, maar kan monomeer zijn
  • Komen veel voor in mucosale weefsel, dus spijsvertering
  • Mucosale immuniteit (luchtwegen, gastro-intestinale weefsels en de urogenitale wegen, die dynamisch, dun en doorlaatbaar zijn.)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

IgE?

A

Monomeer, vooral op huid.
- Allergische reacties en parasitair
- Mestcelbinding via FcE receptor

17
Q

IgG?

A

Monomeer, bestaand uit subklasses: IgG1, IgG2, IgG3 en IgG4.

Komt eigenlijk overal voor, behalve eig hersenen en foetus in placenta

18
Q

Welke effectorfuncties Ig’s?

A
  1. Neutralisatie
  2. Complement lysis
  3. Opsonisatie
  4. Antilichaamafhankelijke cellulaire cytotoxie (dus Nk-cel of eosinofiele granu een doelwit laten uitschakelen)
19
Q

Effectorfuncties IgM?

A

Neutralisatie(+), opsonisatie(+) en vooral activeren complement systeem (+++)

20
Q

Effectorfuncties IgG1?

A

Eigenlijk alles, maar vooral opsonisatie (+++)

21
Q

Effectorfuncties IgG2?

A

Neutralisatie en activatie complement systeem

22
Q

Effectorfuncties IgG3?

A

Alles, met name activatie complement systeem (+++)

23
Q

Effectorfuncties IgG4?

A

Neutralisatie (++) en opsonisatie (+)

24
Q

Effectorfuncties IgA?

A

Neutralisatie (++), opsonisatie (+) en activatie complement systeem (+)

25
IgE effectorfunctie?
Vooral aantrekken van mestcellen
26
Wat betekent als er "xi" in naam staat?
Dat het een chimeer is, oftewel humaan met uiteindes muis antistof
27
Wat betekent "zu" in medicatie naam?
Dat het gehumaniseerd is, dus van mens maar kleine stukjes die binden van muis
28
Hoe worden antistoffen gemaakt en uitgescheiden?
Door plasmacellen
29
Hoe worden plasmacellen gemaakt?
Ze zijn uitgerijpte B-cellen, dus vanuit b-cel. B-cel hebben antistoffen op hun membraan staan. En gaan dan naar beenmerg
30
Na activatie van B-cellen wat gebeurd er?
B-cel prolifereert naar of B-geheugelcel of plasmacel. B-geheugen blijft in circulatie of gaan in weefsels zitten. Plasmacel gaat terug naar beenmerg
31
Wat gebeurd er met isotype (Ig's) bij een secundaire respons ivm primaire?
Isotype switching, van primaire: IgM veranderd naar IgG/IgA bij secundair
32
Hoezo isotype switching?
Er is bij secundaire respons een andere stimulus, door dat andere cytokines worden uitgescheiden (lokaal geregeld) en er dus andere antistoffen gebruikt worden
33
Waar zit CD19 op?
Op B-cellen
34
Wat is BTK?
een X-chromosomale mutatie, dat zorgt voor slechte aanmaak B-cellen en dus geen antistoffen kunt aanmaken, want geen b-cel is geen plasmacel is geen circulerende antistoffen