HC BMI, behandelmethode voor (tijdelijk) nierfalen Flashcards

1
Q

Nieren functie

A
  • Water en zout huisouding
    o Bloeddrukregulatie
    o Waterexcretie
    o Zoutexcretie
  • Uitscheiding van afvalstoffen
  • Productie van hormonen
  • Zuur-base evenwicht (pH)
  • Activatie van vitamine D
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Afvalstoffen van de nier

A
  • Ureum: afbraakproduct eiwitten
  • Uremie (nier vergifting): ophoping van afbraakproducten
    o Sufheid
    o Jeuk
    o Bleek-bruinige droge huid
    o Braken
    o Adem ruikt naar urine
    o Kleine bloedinkjes
    o Pericarditis
  • Alternatieven om afvalstoffen te scheiden
    o Eiwitbeperkt dieet
    o Zout beperkt dieet
    o Nierfunctie vervangende therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Acute nierinsufficiëntie (nierfalen) soorten

A

o Olgigurisch: schade in de nierblaasjes, verminderde urineproductie
o Non-oligurisch: stoffen worden niet verwerkt in de nieren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Nierfalen oorzaken pre-renaal

A
  • veroorzaakt een verlaagde bloeddruk
     Myocardinfarct
     Hartritmestoornissen
     Ernstige hartinsufficiëntie
     Harttamponade
     Positieve-drukbeademing
     Longembolie
     Uitdroging
     Hypovolemie met of zonder hypotensie
  • Perifere vasodilatatie: verwijding van perifere bloedvaten om hypovolemie te compenseren
  • Verlies van extracellulair vocht
     Intern verlies, redistributie in ‘derde ruimte’
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Nierfalen oorzaak renaal

A

 Vasculaire aandoeningen
 Glomerulaire aandoeningen: glomeruli zijn kleine bloedvaten in de nieren die afvalstoffen filteren
 Interstitiële aandoeningen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Nierfalen oorzaak post-renaal

A

 Intra-ureterale obstructie
* Bloedstolsel, stenen
* Papilnecrose: nierenpapillen afsterving
* Schimmels
 Extra-ureterale obstructie
* Afbinden ureter, tumoren
* Endometriose: weefsek dat normaal aan de binnenkant van de baarmoeder bekleedt, buiten de baarmoeder groeit
* Retroperitoneale fibrose, -tumoren: littekenweefselvorming in het gebied achter de buikorganen
 Lage-urinewegobstructie
* Urethrale structuren, neurogene blaas: blaasinfectie als gevolg van zenuwbeschadiging
* Blaas-, cervixcarcinoom, prostaatpathologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

acute tubulnecrose oorzaken

A
  • Ischemische letsels
  • Renale vaatocclusie
  • Toxische letsels
  • Metabole oorzaken
  • Langdurige pre-/postrenale oorzaak
  • Sepsis/ septische shock: bij 25-40% van alles sepsis gevallen treedt shock op
  • Rhabdomyolyse: afbraak van skeletspierweefsel
    o Hartinfarct: afsterven van hartweefsel
    o Ernstige trauma
    o Na operatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

CRRT (continuous renal replacement therapie)

A
  • Elke continue extracorporele therapie die erop gericht de nierfunctie te vervangen over een bepaalde periode van gemiddeld 24 uur per dag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

CRRT (continuous renal replacement therapie) werking

A

o Gebaseerd op hemofiltratie
o Soms gecombineerd met hemodialyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

CRRT basisprincipe

A

o Onttrekken van vocht door ultrafiltratie
o Verwijderen van afvalstoffen door convectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

CRRT toepassing

A

o Continue technieken bootsen de eigen nierfunctie na
o Geleidelijke therapie, mild voor de patiënt
o Verwijderen van grote hoeveelheden vocht en afvalstoffen binnen een bepaalde tijd
o Sturing in de dosering van de toegepaste therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

CRRT doelstellingen

A

o Stabiliseren van vocht, elektrolyten en zuur/base evenwicht
o Stimuleren van algemeen herstel
o Toestaan andere ondersteunende behandeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

CRRT complicaties

A

o Trombocytopathie/-penie: verhoogde kans op bloed als gevolg van dysfunctionele of te weinig bloedplaatjes
o Bloedingen door heparinisering
o Trombose, ter plaatse van de katheter
o Lijnensepsis: sepsis die optreedt door micro-organisme vanuit een katheter
o Luchtembolie
o Elektrolytenstoornissen: hypokalemie, hypofosfatemie, hypercalci:emie
o Tekort aan wateroplosbare vitaminen
o Ondervoeding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

CRRT praktisch problemen

A

o Katheter problemen: hoge Pv (portaal veneuze druk) en/of lage Pa
o Stollingsproblemen
o Bloedingsprobleem patiënt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Diffusie

A

uitwisseling op basis van concentratie verschillen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Dialyse

A

verplaatsing van stoffen van een hoger naar een lager concentratie via een semi-permeabel membraan

17
Q

Osmose

A

waterverplaatsing door osmotische druk

18
Q

Ultrafiltratie

A

onder invloed van een drukgradiënt verplaatst water zich door been membraan

19
Q

Convectie

A

water met de daarin opgeloste stoffen worden door middel van ultrafiltratie door een membraan gevoerd (net als een koffie filter). Verplaatsing van vloeistof (ultrafiltraat) en moleculen door drukverschil over semi-permeabel membraan

20
Q

Transmembraan druk (TMP)

A
  • In de capillairen van het filter heerst een positieve druk die wordt veroorzaakt door de bloedpomp en de weerstand van de bloedflow door het filter
  • In het filtraat compartiment is een druk die beïnvloed wordt door de hoeveelheid te onttrekken filtraat
  • TMP wordt opgebouwd uit de druk van het bloed binnen het filter en de druk binnen het filtraat compartiment
21
Q

Bloedflow in CVVH

A
  • Stroming van 200 ml/min
  • Minder hemoconcentratie (pre-dilutie): voordat het bloed door het filter gaat, wordt het verdund. Dit helpt bij het verminderen van de hemoconcentratie
  • Minder stollingsaggregatie door flow
  • Effectievere klaring (bij post-dilutie)
22
Q

Pre-dilutie

A
  • verdunning voor het filter
    o Minder snel stolling, dus langere levensduur van het filter
    o Grotere filterdruk  hogere flow
    o Minder efficiënte klaring
23
Q

Post-dilutie

A
  • verdunning na het filter
    o Hogere bloedflow nodig voor een goede filtratie
    o Snelle stolling in het filter
    o Lage filterdruk
    o Efficiëntere klaring afvalstoffen
24
Q

Substitutie vloeistof

A
  • Samenstelling: Na, K, Cl, Ca en buffer
  • Buffers:
    o Lactaat
     Contra-indicaties
  • Leverfalen
  • Shock
  • Lactaat acidose
    o Bicarbonaat
     Meest gebruikt in NL
     Variatie in calcium (hypercalciëmie)
     Snelle correctie van het zuur-base evenwicht
     In ieder geval bij septische shock, lactaatacidose
    o (on)gebufferd in combinatie met een citraat infuus
25
Q

Systematische heparinisatie

A
  • heparine remt de werking van stollingsfactoren om bloedstolling te voorkomen
    o Meest gebruikt
    o Het werkt snel in
    o Halfwaardetijd van 4-6 uur
    o Bijwerkingen: trombopenie
26
Q

Laag moleculaire heparine

A
  • herparine met kleinere moleculaire gewichten, die langzamer en geleidelijker werken dan ongefractioneerde heparine
    o Minder systemische bijwerkingen
    o Minder kans op bloedingen
    o Nadelen
     Langere halfwaardetijd dan heparine  minstens twee keer zo lang
     Niet te antagoneren met protamine zoals heparine
27
Q

Zonder anticoagulantia

A
  • anticoagulantia zijn medicijnen die de stolling van het bloed verminderen of vertragen.
    o Indicatie
     Actieve bloedingen of sterk verhoogd bloedingsrisico
     Ernstige leverfunctiestoornissen
    o Werkwijze
     Flushen van het systeem
     Substitutievloeistof  pre-dilutie
    o Nadelen
     Tijdrovend
     Stollingsprobleem filter
     Extra filter door flushen
28
Q

Regionale heparinisatie

A

Citraat is een anticoagulans dat calcium bindt en de stollingscascade verstoort
o Indicatie
 Actieve bloedingen of sterk verhoogde bloedingsneiging
 Ernstige trombocytopenie
o Werkwijze
 Heparine toedienen in de aanvoerende bloedlijn
 Protamine toedienen in de afvoerende bloedlijn
o Nadeel: nadat de heparinisatie is toegediend, is de kans groter op een bloeding. Dit heet “Rebound Effect”

29
Q

Regionale citraat ontstolling

A

o Indicatie: bij actieve bloedingen of sterk verhoogde bloedingsneiging
o Werkwijze:
 toediening van tri-natrium-citraat voor het filter
 Citraat bindt het calcium → diepe hypocalciëmie in het filter → geen stolling
 Citraat wordt deels uitgefilterd en deels in de lever tot bicarbonaat of via de citroenzuurcyclus gemetaboliseerd
o Voordelen
 Geen effect op systeem
 Bij verhoogde bloedingsneiging wordt dit minder
o Contra-indicaties
 Ernstige leverlijden
o Aandachtspunten
 Lucht verhoogde kans op metabole ontregeling, is wel goed bij te sturen

30
Q

Orgaran ® (danaparoïde®

A
  • alternatief als patiënten een verhoogde risico hebben op trombocytopenie
    o Indicatie: Heparitine-geïndiceerde trobmbocytopenie (HIT) is ernstige immuungemedieerde reactie op heparine
    o Werking
     Laag moleculair, bestaande uit heparansulfaat en dermatansulfaat
     Remt trombine- en trombusvorming
    o Nadelen
     Kostbaar
     Spiegels moeilijk te bepalen