HC 9 Cardiac gene therapy Flashcards

1
Q

Gen therapy

A
  • Transfer van genetische materiaal (DNA of RNA) naar target cellen om de ziekte te behandelen, verlichten of voorkomen
  • Bij gen therapie gaat er een gen in wat codeert voor een eiwit en dat heeft een therapeutische effect. Ook kunnen inhibitory of mutagenic nucleic acid molecules een rol spelen. Het gen komt in de kern van de cel terecht en wordt vervolgens een boodschap RNA door een transcriptie. De boodschap RNA komt in het cytoplasma terecht en wordt vertaald tot een eiwit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gene addition/complenmentation

A

Alleen mutaties die hebben gezorgd voor een niet functionerend eiwit kunnen worden verholpen, dit heet LOF mutatie (loss of function)
1. Functioneel recombinant gen wordt ingebracht in de doelcel
2. Transcriptie en translatie
3. Ontstaan functioneel eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is het voordeel en nadeel van in vivo gene therapie

A
  • Virusdeeltjes die coderen voor het therapeutische eiwit spuit je rechtstreeks
    in het doelorgaan, of de bloedsomloop.
  • Het probleem is hier wel bij dat er een afweerreactie kan plaatsvinden, of hoe weet je eigenlijk zeker dat het virus wel bij het juiste orgaan terechtkomt als je het in de bloedsomloop inspuit?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gene correctie/reparatie

A
  • Je voert of op DNA-niveau, of op RNA-niveau de correctie uit, en dan zorg je zo voor een functioneel eiwit.
  • Qua gentherapie is dit het beste wat je kunt bereiken, want je laat het gen in z’n natuurlijke context.
  • Dit kan ook bij “loss of function” mutaties, maar ook bij “dominant negative” mutaties, waarbij de werking van het wildtype eiwit verstoort, en bij “gain of function” mutaties, zoals een oncogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het voordeel en nadeel van ex vivo gene therapie

A
  • Hierbij kun je de bijvoorbeeld stamcellen halen uit het beenmerg, en ex vivo modificeren en eventueel ook vermenigvuldigen, en dan weer inspuiten.
  • Dit kunnen orgaanspecifieke stamcellen zijn.
  • Het punt hierbij is dat je ze op de goede plek terugspuit, en dat ze ook weer hun functie goed moeten uitvoeren.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een gene transfer vector

A
  • Een gene transfer vector wordt gebruikt om genetisch materiaal over te brengen naar cellen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het doel van een gene transfer

A
  1. Afscherming van het gen naar de doelcel
  2. Transport van het gen naar het doelcel
  3. transport van nucleinezuren over het plasmamembraan van het doelcel
  4. transport van het gen over het kernmembraan van het doelcel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de kenmerken van een non-virale vector

A
  • veiliger
  • makkelijk te produceren
  • bijvoorbeeld lipid nano partikel
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat zijn de kenmerken van een virale vector

A
  • efficient
  • specifiek
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waar bestaat DNA uit

A
  • nonstructurele eiwitten: zorgen voor replicatie van het genoom na het replicatiesignaal
  • structurele eiwitten: zorgen voor encapsulatie van het genoom na het encapsulatie signaal
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

integratiesignaal

A
  • een integratiesignaal helpt bij het inbrengen van het virale DNA in het DNA van de gastheercel op een specifieke plaats
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Transductional targeting

A
  • Vector bindt aan receptor van de doelcel die alleen de coelcel bevat
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Transcriptional targeting

A
  • de vector heeft DNA bij zich, welke alleen door de doelcel transcriptie en translatie kan ondergaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Post-transcriptional targeting

A
  • alleen de doelcel bevat geen micro-RNA die specifiek het RNA afkomstig van het ingebrachte DNA afbreken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly