HC 2 The lives of the people Flashcards
4 Redenen voor populatiegroei:
- Lagere sterftecijfers: Verbeteringen in hygiëne en de controle over ziekten leidden tot een afname van het sterftecijfer, waardoor meer mensen in staat waren om te overleven en te gedijen.
- Betere en gevarieerdere voeding: De verbetering van de landbouwpraktijken en handel leidde tot een betere en gevarieerdere voeding voor de bevolking, wat bijdroeg aan een betere gezondheid en groei.
- Verbeterde voedselvoorziening: Innovaties in landbouwtechnieken en logistiek zorgden voor een betere voedselvoorziening, waardoor hongersnood werd verminderd en mensen meer voedsel tot hun beschikking hadden.
- Veranderende patronen van oorlogsvoering: Veranderingen in oorlogsvoering, zoals de opkomst van professionele legers en nieuwe militaire tactieken, hadden invloed op de maatschappij en economie, waardoor groei en ontwikkeling werden gestimuleerd.
In de vroegmoderne geschiedenis werd de samenleving grotendeels gedomineerd door de agrarische sector, waarbij enkele belangrijke kenmerken waren:
- Landheren: Grote stukken land werden vaak gecontroleerd door landheren, die de grond bezaten en er toezicht op hielden. Zij verhuurden vaak delen van hun land aan pachters.
- Pachters en landloze families: Pachters waren boeren die land van de landheren huurden om gewassen te verbouwen. Landloze families, die geen eigen grond bezaten, werkten vaak als dagloners op het land van anderen.
- Belastingen en tienden: Landheren konden belastingen en tienden heffen op de opbrengst van het land dat ze verpachtten aan boeren. Deze belastingen en tienden vormden een belangrijke bron van inkomsten voor de landheren en werden vaak afgedwongen via wettelijke of religieuze regels.
Kortom, in een agrarische samenleving in de vroegmoderne geschiedenis waren de relaties tussen landheren, pachters en landloze families nauw verweven, met belastingen en tienden als belangrijke economische en sociale factoren.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis waren er verschillende redenen voor een lage landbouwproductie:
- Oogst mislukkingen en Kleine IJstijd: Periodieke oogstmislukkingen als gevolg van extreme weersomstandigheden, waaronder de Kleine IJstijd, hadden een negatieve invloed op de opbrengst van gewassen, wat leidde tot voedseltekorten en hongersnood.
- Beperkte geavanceerde technologieën: Gebrek aan geavanceerde landbouwtechnologieën beperkte de productiviteit van boeren. Er was weinig innovatie in landbouwwerktuigen en methoden, waardoor de efficiëntie van de landbouwproductie laag bleef.
- Onefficiënte productie: Het gebruik van inefficiënte productiemethoden, zoals het open veldsysteem, waarbij gemeenschappelijke gronden werden beheerd en verdeeld onder verschillende boeren, leidde tot suboptimale opbrengsten. Bovendien leidde overmatig gebruik van land tot uitputting van de bodem, wat de productiviteit verder verminderde.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis vonden er belangrijke veranderingen plaats in de landbouw:
- Continue gewasrotatie: Boeren begonnen met het praktiseren van continue gewasrotatie, waarbij ze verschillende gewassen in opeenvolgende seizoenen op dezelfde grond verbouwden. Dit hielp bij het behouden van de vruchtbaarheid van de bodem en verminderde het risico op uitputting van de grond.
- Nieuwe technieken: Er werden nieuwe landbouwtechnieken ontwikkeld en toegepast, zoals het gebruik van meststoffen om de bodemvruchtbaarheid te verbeteren, en het gebruik van gewasrotatie om plagen en ziekten te verminderen.
- Enclosure en proletarisering: Het proces van enclosure, waarbij gemeenschappelijke landerijen werden omheind en verdeeld onder individuele landeigenaren, leidde tot veranderingen in de agrarische structuur. Dit resulteerde in proletarisering van boeren die voorheen afhankelijk waren van gemeenschappelijke gronden, waardoor ze gedwongen werden om als dagloners te werken voor landeigenaren.
Deze veranderingen in de landbouwpraktijken droegen bij aan een verhoogde productiviteit en efficiëntie, maar hadden ook sociale en economische gevolgen, zoals de verplaatsing van boeren naar stedelijke gebieden als gevolg van de proletarisering.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis ontstonden er verschillende vormen van plattelandsindustrie:
- Cottage-industrie:
- Putting-out systeem:
- Manufacturen & proto-industrialisatie:
- Jan de Vries’ ‘Industriële Revolutie’:
- Cottage-industrie: Dit was een vorm van huisnijverheid waarbij ambachtslieden vanuit hun eigen huis werkten. Ze produceerden goederen zoals textiel, keramiek, en houtbewerking, vaak met behulp van eenvoudige gereedschappen.
- Putting-out systeem: Ook wel bekend als het ‘verlagensysteem’, hierbij gaven kooplieden ruwe materialen aan ambachtslieden om te bewerken in hun eigen huizen. Dit systeem zorgde voor een vorm van arbeidsverdeling en was een voorloper van fabrieksproductie.
- Manufacturen & proto-industrialisatie: Sommige gebieden ontwikkelden zich tot manufacturen, waarbij grote groepen mensen in een centrale locatie werkten met behulp van meer geavanceerde machines en technologieën. Dit wordt beschouwd als een vroeg stadium van industrialisatie.
- Jan de Vries’ ‘Industriële Revolutie’: Jan de Vries stelde voor dat de verschuiving in consumptiepatronen, met name een grotere vraag naar goederen, een belangrijke rol speelde bij economische veranderingen. Hij betoogde dat deze veranderingen, samen met innovaties in productieprocessen, leidden tot een ‘industriële revolutie’ in de vroegmoderne periode.
Deze vormen van plattelandsindustrie speelden een belangrijke rol in de economische ontwikkeling van de vroegmoderne periode en legden de basis voor latere industriële ontwikkelingen.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis was mannelijk werk gekenmerkt door verschillende aspecten:
- Familiebedrijf:
- Gilden:
- Hoe meester worden?
- Familiebedrijf: Veel mannen werkten in familiebedrijven, waarbij vaardigheden en ambachten werden doorgegeven van vader op zoon. Dit zorgde voor continuïteit en specialisatie binnen bepaalde beroepen.
- Gilden: Mannen konden lid worden van gilden, organisaties die specifieke ambachten reguleerden. Binnen gilden waren er verschillende niveaus, waaronder meesters, leerlingen en gezelknechten, die allemaal verschillende rollen en verantwoordelijkheden hadden binnen het ambacht.
- Hoe meester worden? Om meester te worden in een ambacht moest een man een meesterstuk voltooien dat de vaardigheden en expertise aantoonde die nodig waren om het ambacht uit te voeren. Alternatieve manieren om meester te worden waren onder meer het erven van de positie van een familielid, het kopen van de positie of het trouwen met de weduwe van een meester.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis waren er verschillende aspecten van vrouwelijk werk:
- Huwelijk en bruidsschat:
- Dienstmeisjes:
- Vrouwelijke ambachten:
- Huwelijk en bruidsschat: Voor veel vrouwen was het huwelijk de belangrijkste vorm van economische zekerheid. Een bruidsschat, die werd meegebracht door de bruid naar haar huwelijk, kon een belangrijke rol spelen bij het bepalen van haar sociale en economische status.
- Dienstmeisjes: Een aanzienlijk deel van de stedelijke bevolking, ongeveer 15%, bestond uit dienstmeisjes. Deze vrouwen werkten als huishoudelijke hulpen voor rijkere families, waarbij ze taken uitvoerden zoals koken, schoonmaken en kinderopvang.
- Vrouwelijke ambachten: Hoewel vrouwen vaak beperkt waren tot huishoudelijke taken, waren er ook enkele vrouwelijke ambachtslieden. Deze vrouwen beoefenden ambachten zoals weven, naaien, borduren en het maken van kaarsen en zeep, voornamelijk vanuit huis.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis bestond er een onderscheid tussen geslacht (sex) en gender:
- Geslacht (sex):
- Gender:
- Masculiniteit en femininiteit:
- Genderrollen zijn niet vast, maar cultureel en historisch specifiek:
- Patriarchale samenleving:
- Geslacht (sex): Verwijst naar biologische kenmerken die iemand als mannelijk of vrouwelijk classificeren, zoals anatomie en chromosomen.
- Gender: Duidt op het scala aan gedragingen en attitudes dat een samenleving acceptabel, passend of wenselijk beschouwt voor mannen en vrouwen. Het omvat masculiniteit en femininiteit, die cultureel en historisch bepaald zijn.
- Masculiniteit en femininiteit: Masculiniteit verwijst naar eigenschappen en gedragingen die traditioneel geassocieerd worden met mannen, terwijl femininiteit verwijst naar die geassocieerd met vrouwen. Deze worden beïnvloed door sociale normen en verwachtingen.
- Genderrollen zijn niet vast, maar cultureel en historisch specifiek: Genderrollen zijn niet universeel of onveranderlijk, maar variëren afhankelijk van de culturele en historische context. Wat als mannelijk of vrouwelijk wordt beschouwd en welke rollen aan elk geslacht worden toegewezen, kunnen in de loop van de tijd veranderen.
- Patriarchale samenleving: Tijdens de vroegmoderne periode was de samenleving overwegend patriarchaal, waarbij mannen over het algemeen meer macht en privileges hadden dan vrouwen. Dit beïnvloedde de manieren waarop gender werd geconstrueerd en uitgedrukt in die samenlevingen.
Tijdens de vroege middeleeuwen waren seksualiteit en genderrollen sterk verweven met sociale normen en religieuze voorschriften:
- Geslachtgerichte rollen:
- Horen van vrouwenstemmen:
- Het dagboek van Jacques-Louis Ménétra:
- Geslachtgerichte rollen: Seksualiteit werd sterk beïnvloed door genderrollen, waarbij bepaalde vormen van seksueel gedrag als acceptabel of verboden werden beschouwd op basis van sociale verwachtingen rond mannelijkheid en vrouwelijkheid.
- Horen van vrouwenstemmen: Het was zeldzaam om vrouwenstemmen te horen in geschriften uit deze periode, aangezien de meeste historische bronnen werden gedomineerd door mannelijke perspectieven. Vrouwen hadden vaak beperkte toegang tot formele educatie en hun stemmen werden vaak ondervertegenwoordigd in de geschiedschrijving.
- Het dagboek van Jacques-Louis Ménétra: Dit dagboek, geschreven in de 18e eeuw, biedt inzicht in seksualiteit in een latere periode, niet direct gerelateerd aan de vroege middeleeuwen.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis waren er verschillende aspecten van seksualiteit:
- Sociale controle en charivari:
- Explosie van onwettigheid:
- Vondelingenhuizen:
- Sociale controle en charivari: Seksualiteit werd streng gecontroleerd door sociale normen en religieuze voorschriften. Charivari was een vorm van volksrecht waarbij de gemeenschap sociale afwijkingen, waaronder seksueel wangedrag, publiekelijk bestrafte en bekritiseerde.
- Explosie van onwettigheid: Er was een aanzienlijke toename van onwettige geboorten tijdens deze periode, waarbij veel kinderen buiten het huwelijk werden geboren. Dit kan worden toegeschreven aan verschillende factoren, waaronder een gebrek aan toegang tot anticonceptie en sociale veranderingen.
- Vondelingenhuizen: Vanwege de toename van onwettige geboorten en de problemen die gepaard gingen met het verzorgen van deze kinderen, werden vondelingenhuizen opgericht om te voorzien in de behoeften van verlaten baby’s. Deze instellingen boden onderdak, voeding en zorg aan deze kwetsbare kinderen.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis waren er verschillende aspecten van homoseksuele relaties:
- Homoseksualiteit versus sodomie:
- Sodomie en de wet:
- Gay stedelijke subcultuur: Molly-huizen in Londen:
- Homoseksualiteit versus sodomie: Homoseksualiteit, het romantische of seksuele verlangen naar mensen van hetzelfde geslacht, werd onderscheiden van sodomie, wat een breed scala aan seksuele handelingen buiten het huwelijk omvatte, inclusief homoseksuele handelingen.
- Sodomie & de wet: Sodomie werd over het algemeen beschouwd als een zonde en werd vaak strafrechtelijk vervolgd. Veel samenlevingen hadden wetten tegen sodomie, en mensen die betrapt werden op homoseksuele handelingen konden zware straffen krijgen, waaronder gevangenisstraf, boetes of zelfs de doodstraf.
- Gay stedelijke subcultuur: Molly-huizen in Londen: In steden zoals Londen ontstonden er subculturen rond homoseksualiteit, waarbij ‘molly-huizen’ dienden als ontmoetingsplaatsen voor homoseksuele mannen. Deze huizen boden een veilige ruimte voor mannen om elkaar te ontmoeten, te socializen en seksuele relaties aan te gaan, zij het vaak in het geheim vanwege de maatschappelijke afkeuring en de wettelijke vervolging.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis waren er verschillende huwelijkspatronen in Europa:
- Noordwest-Europa:
- Zuid- en Oost-Europa:
- Noordwest-Europa: In Noordwest-Europa, zoals in landen als Engeland en Nederland, vond het huwelijk meestal plaats in de middelbare tot late twintig. Huishoudens bestonden voornamelijk uit een kerngezin, bestaande uit ouders en hun kinderen.
- Zuid- en Oost-Europa: In Zuid- en Oost-Europa, zoals in landen als Italië en Polen, vond het huwelijk vaak op jongere leeftijd plaats, vaak in de late tienerjaren of vroege twintig. Deze samenlevingen hadden de neiging om meer uitgebreide families te hebben, waar meerdere generaties samenwoonden en betrokken waren bij de opvoeding en ondersteuning van kinderen.
Tijdens de vroegmoderne geschiedenis waren er verschillende aspecten met betrekking tot ouderdom en dood:
- Weduwschap: uitdagingen en kansen:
- Ars moriendi:
- Extreme Unction (Laatste Sacramenten):
- Weduwschap: uitdagingen en kansen: Weduwschap bracht zowel uitdagingen als kansen met zich mee voor oudere mensen, vooral vrouwen. Weduwen werden geconfronteerd met economische moeilijkheden en sociaal isolement, maar konden ook nieuwe kansen krijgen voor zelfstandigheid en leiderschap.
- Ars moriendi: Dit was een religieuze tekst die richtlijnen bood voor een goede christelijke dood. Het bood praktische en spirituele adviezen voor stervenden en hun families, met de nadruk op de voorbereiding op het hiernamaals en het vermijden van verleidingen en zonden tijdens de laatste momenten van het leven.
- Extreme Unction (Laatste Sacramenten): Dit was een religieus ritueel dat werd uitgevoerd door priesters om stervenden te zalven en te vergeven van hun zonden voordat ze overlijden. Het was bedoeld om de ziel voor te bereiden op de overgang naar het hiernamaals en om spirituele steun te bieden aan de stervende persoon en hun familie.