H7: Onthouden en vergeten Flashcards

1
Q

Reminiscentiebult

A

Blijkbaar worden er meer gebeurtenissen onthouden uit de leeftijdsperiode 10 tot 30 jaar dan uit de periode van 30 tot 60

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Geheugen

A

Het geheugen verwijst naar het feit dat vroegere ervaringen in onze hersenen opgeslagen worden en tot uiting kunnen in ons verdere gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Besparingsmethode

A

Ebbinghaus berekende de besparing door het aantal beurten bij het opnieuw leren te vergelijken met het aantal beurten bij de eerste keer. Het feit dat er een besparing optrad, betekende dat de originele sporen van de ervaring niet volledig uit het geheugen gewist waren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Vergeetcurve

A

De relatie tussen de van vergeten en het tijdsinterval sinds het leren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Primaire geheugen (William James, Principles of Psychology)

A

Het eerste geheugen; de stroom van gedachten in het bewustzijn (stream of consciouness)

kortetermijngeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Secundaire geheugen (William James, Principles of Psychology)

A

Het 2e geheugen. Het geheugen voor het verleden.

langetermijngeheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Declaratieve geheugen

A

Dit is verantwoordelijk voor de bewuste herinneringen van feiten en gebeurtenissen die men kan verwoorden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Niet-declaratieve geheugen

A

Dit is verantwoordelijk voor onbewuste vaardigheden die tot uiting komen in het gedrag.

Dit wordt ook wel het procedurele geheugen genoemd, het geheugen voor de manier waarop we handelingen moeten uitvoeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Implicite geheugen

A

Volgens sommige auteurs bevat het niet-declaratieve geheugen echter meer dan het puur motorische en bevat het alle geheugenfenomenen waarvoor het bewustzijn niet nodig is. Hieronder vallen perceptueel leren, priming en implicite conditionering.

Implicite geheugen wordt zo genoemd omdat we ons niet bewust zijn van het declaratieve geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

welk onderscheid wordt er gemaakt in het declaratieve geheugen?

A
  • Episodisch geheugen

- Semantische geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Episodische geheugen

A

Het geheugen voor gebeurtenissen die we zelf meegemaakt hebben. Herinneringen in dit geheugen bevatten altijd informatie of de plaats en de tijd waarin de gebeurtenis zich voordeed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Semantische geheugen

A

Het geheugen voor feiten en kennis van de wereld.
Bij deze informatie is het niet belangrijk wanneer en waar ze verworven werd; deze informatie zit dan ook niet opgeslagen in het semantische geheugen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke 3 hoofdstadia zijn er om onderscheid te maken in het geheugenproces?

A
  • Verwerving
  • Bewaren
  • Oproepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Verwerving

A

Ook wel coderen genoemd. Dit is het initiële leren van informatie en vormt het eerste stadium in het geheugenproces

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bewaren

A

Bewaren vereist veranderingen in het zenuwstelsel die het mogelijk maken om informatie vast te leggen. Wanneer een dergelijke verandering plaatsvindt, spreken van een geheugenspoor dat gevormd werd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Oproepen

A

Dit is het proces waarbij informatie uit het geheugen gehaald en gebruikt wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat zijn metaforen

A

Dit zijn beelden die helpen om de werking van het geheugen gemakkelijker te begrijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Sensorische geheugens

A

1 voor elk zintuig. Deze houden gedurende zeer korte tijd de informatie bij die de zintuigorganen bereikt heeft.
Informatie uit de zintuigorganen gaat via het zenuwstelsel naar de hersenen die haar zullen interpreteren. Voor deze interpretatie is het noodzakelijk dat de informatie even blijft hangen.
De sensorische geheugens kunnen heel veel informatie tegelijk gedurende een korte tijd onthouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Iconische geheugen

A

Dit is het sensorische geheugen voor visuele stimuli.

Het iconische geheugen lijkt beperkt te zijn (ongeveer 1 seconde)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Echoische geheugen

A

Dit is het sensorische geheugen voor auditieve stimulatie; Dit geheugen lijkt iets langer te duren dan het iconische geheugen

Men schat dat het 2 tot 4 seconden bewaard wordt

Het is dus niet verwonderlijk dat een auditief nabeeld (een echo) een beetje langer duurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Kortetermijngeheugen (KTG)

A

Het KTG houdt de informatie vast waar we ons op elk moment bewust van zijn, zoals de woorden die we nu lezen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Welke kenmerken typeren het kortetermijngeheugen volgens Atkinson en Shiffrin?

A
  • De beperkte capaciteit

- de fragiliteit van de geheugencode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Langetermijngeheugen (LTG)

A

In tegenstelling tot het KTG kreeg het LTG een nagenoeg onbeperkte capaciteit toegemeten. Ook werd er verondersteld dat vergeten erin heel traag gebeurde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Hoe breng je informatie over van het KTG en LTG?

A

Er is veel herhaling (rehearsal) nodig in het KTG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Seriele positiecurve

A

Dit is een grafiek die aantoont hoe goed een item onthouden wordt afhankelijk van zijn plaats in de stimulusreeks

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Voorrangseffect (primacy effect)

A

Het kunnen herinneren van de eerste 3 of 4 items uit een lijst. Volgens Atkinson en Shiffrin komt dit tot stand doordat de proefpersonen in staat waren om de eerste woorden nog een paar keer te herhalen voordat de KTG volgepropt was. Binnen hun model was herhaling in het KTG het belangrijkste mechanisme om informatie over te dragen naar het LTG

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Recentheidseffect (recency effect)

A

De goede herinneringen voor de laatst aangeboden stimuli. Dit wordt het recentheidseffect genoemd en is te danken aan het feit dat de laatste stimuli op het moment van de test nog in het KTG zitten waar personen het makkelijk uit kan halen.
Men kan de recentheidseffect makkelijk laten verdwijnen door proefpersonen een paar seconde achterwaarts te laten tellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Welke centrale functie heeft het KTG binnen het geheugenmodel van Atkinson en Shiffrin?

A

Enkel de informatie uit de sensorische geheugens die het KTG binnegeraakt, wordt verwerkt en gecombineerd met informatie uit het LTG. Vervolgens draagt het KTG de informatie over naar het LTG. Het KTG is ook nodig om informatie uit het LTG op te halen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Uit welke 3 componenten bestaat het werkgeheugen?

A
  • Centrale verwerker
  • Fonologische lus
  • Visuopatiaal schetsblad
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar komt de fonologische lus grotendeels mee overeen?

A

Deze komt grotendeels overeen met het KTG in het model van Atkinson en Shiffrin en is een tijdelijk opslagsysteem voor woorden in gesproken vorm.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Uit welke 2 componentent bestaat de fonologische lus en waarom?

A
  • Fonologische opslagplaats voor de opslag van informatie
  • Een articulatorisch herhalingsproces voor het verversen van deze informatie.

Dit is omdat de informatie tamelijk snel vervalt als we het niet herhalen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Wat is het visuopatiaal schetsblad?

A

Dit is ook een tijdelijk geheugensysteem waarin visuele en ruimtelijke informatie opgeslagen wordt. Ook deze informatie is aan verval onderhevig en moet ververst worden.

De opslag gebeurt in de visuele opslagplaats, het verversen door de innerlijke schrijver.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat is de centrale verwerker en waar zorgt het voor?

A

Dit is gelijk aan het controle systeem. (zie hoofdstuk5)

De centrale verwerker zorgt ervoor dat we:

  • Onze aandacht kunnen verdelen over de verschillende taken die aan de gang zijn
  • Sommige stimuli kunnen selecteren,
  • Andere stimuli kunnen negeren,
  • Informatie uit het LTG kunnen oproepen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Dubbeltaken

A

Hierbij moeten proefpersonen 2 taken tegelijk uitvoeren: een taak waarin men geïnteresseerd is, en een taak die een component van het werkgeheugen selectief belast

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Neuraal netwerk

A

Dit is een computermodel dat de werking van de hersenen nabootst door een grote hoeveelheid eenvoudige knopen (neuronen) met elkaar te laten communiceren.

Binnen zo’n model ligt de informatie niet zozeer binnen de individuele knopen, maar in de gewichten van connecties tussen de knopen. Sommige connecties zijn sterk positief en zorgen ervoor dat de activiteit van de knoop aan het einde verhoogt wanneer de knoop aan het begin actief is (dit zijn exitatorische connecties die de activiteit verspreiden door het netwerk) andere connecties zijn sterk negatief en zorgen ervoor dat de activiteit van de knoop aan het einde onderdruk wordt wanneer de knoop aan het begin actief is (dit zijn inhibitorische connecties). Nog andere connecties zijn relatief neutraal en verhogen of verlagen de activiteit van de knoop aan het einde niet veel wanneer de knoop aan het begin actief is

36
Q

Waar wordt informatie opgeslagen?

A

Informatie wordt niet opgeslagen binnen individuele neuronen, maar in de synaptische connecties tussen de neuronen

Neurons that fire together, wire together
(Hebb)

37
Q

Catastrofale interferentie

A

Het feit dat leren van nieuwe informatie in een neuraal netwerk de bestaande informatie overschrijft

38
Q

Welke evidentie is er hoe het overbrengen gaat van KTG naar LTG?

A

Eerst wordt informatie tijdelijk opgeslagen in de hippocampus en vervolgens wordt ze behoedzaam geïntegreerd binnen de bestaande kennis die opgeslagen ligt in de verschillende gebieden van de cortex. Deze integratie duurt verschillende dagen gebeurt vooral op de moment van rust en tijdens de slap

(Squire, McClelland)

39
Q

Verbale code

A

Dit stelt mensen in staat om meer te onthouden dan alleen maar concrete voorwerpen waarmee ze in contact gekomen in. Een verbale code maakt immers het mogelijk om informatie te hercoderen in termen van arbitraire symbolen (nl. woorden en hun bijbehorende betekenis)

40
Q

Sensorische code

A

Dit is een herinnering van de zintuiglijke aspecten van een gebeurtenis. De belangrijkste van deze codes is de beeldcode.

41
Q

Motorische code

A

De mogelijkheid om lichamelijke vaardigheden zoals zwemmen en fietsen op te slaan, te onthouden en uit te voeren. Motorische codes wijken af van de andere 2 codes, omdat ze moeilijk onder woorden te brengen zijn. Ze lijken voor een groot deel onbewust verworven te worden. Het is vooral moeilijk om motorische codes in verbale codes om te zetten.

42
Q

Hoe leert men bij motorische vaardigheden?

A

Men leert vooral door de bewegingen uit te voeren. Daarnaast kunnen beeldcodes ook een rol spelen bij het aanvankelijke leren

43
Q

Wat is de eerste manier om de verwerving van informatie te optimaliseren?

A

Door de stimulus in verschillende codes op te slaan.

44
Q

Wat beargumenteerde Allan Paivioon in zijn tweevoudige-codeertheorie (dual coding theory)?

A

Dat men informatie die door 2 codes voorgesteld word, beter onthouden dan informatie die slecht door 1 code voorgesteld wordt.

45
Q

Wat is de eerste voorspelling van de tweevoudige-codeertheorie?

A

Dat mensen concrete woorden beter zullen onthouden dan abstracte woorden. bij concrete woorden is het immers mogelijk om een beeldcode te activeren en die in het geheugenspoort te integreren

46
Q

Wat is een andere voorspelling van de tweevoudige-codeertheorie?

A

Dat proefpersonen veel beter de associaties tussen woordparen zullen onthouden, als zij zich hiervan een beeld vormen

47
Q

Hoe staat in de Engelstalige literatuur het effect van een bijkomende motorische code op het onthouden van beeldcodes bekend?

A

Als het enactment effect

48
Q

Wat is een tweede manier om het verwerven van informatie te optimaliseren?

A

Door de informatie te organiseren, zodat er verbanden tussen de verschillende stimuli gelegd word. Het effect hiervan kan men nagaan door aan mensen informatie te geven die wel of niet georganiseerd is.

De resultaten tonen aan dat het organiseren van informatie en het leggen van verbanden tussen de verschillende stimuli een effectieve manier is om informatie te onthouden

49
Q

Waarom kunnen experts in hun gebied makkelijk grote hoeveelheden nieuwe informatie opslaan?

A

Dit komt gedeeltelijk omdat voor hen de individuele elementen van een stimulus vervat zitten in een groter patroon, terwijl dit voor novicen (nog) niet het geval is.

Novicen=niet experts

50
Q

Theorie van de verwerkingsniveaus

A

Deze gold een lange tijd als een alternatief voor het model van Atkinson en Shiffrin. Deze theorie opperde dat het werkgeheugen een bijproduct is van de perceptie van een stimulus en dat het niveau waarop de stimulus tijdens de perceptie verwerkt wordt bepalend is voor de kans dat een stimulus later herinnerd zal worden

51
Q

Wat heeft een ander onderzoek aangetoond binnen de traditie van verwerkingniveaus?

A

Dat mensen informatie beter herinneren wanneer ze tijdens het verwerven actief betrokken zijn bij het genereren van de stimuli dan wanneer ze de informatie alleen maar passief opnemen

Dit geheugensfenomeen staat beter bekend als het Genereereffect

52
Q

Hoe denken dat onderzoekers de informatie verdeeld is is

A

Onderzoekers nemen aan dat er geen informatie-eenheden vervat zitten in 1 enkele verbinding tussen 2 neuronen. Alle informatie is verdeeld over een groep van neuronen en hun verbindingen. Hier zijn goede redenen voor. Een eerste reden is dat individuele neuronen in betrouwbaar genoeg vuren om de aan- of afwezigheid van en stimulus aan te duiden

53
Q

Wat is een 2e reden waarom informatie over verschillende neuronen verdeeld word.

A

Dat is dat een dergelijke organisatie beter bestand is tegen eventuele schade. Indien informatie in 1 enkele verbinding zat, dan zou die informatie verdwijnen met de verbinding. Informatie die over verschillende eenheden verdeeld is, kan echter gerecupereerd (herstelt) worden wanneer slechts enkele eenheden en hun connecties uitvallen. Pas als bij veel neuronen hun verbindingen wegvallen zal recuperatie moeilijker worden en zal het systeem fouten beginnen te maken (zoals het geval is bij een voortschrijdende dementie)

54
Q

Wat is tot slot de 3e reden waarom informatie gedistribueerd wordt over verschillende neuronen en hun verbindingen?

A

Omdat een systeem met gedistribueerde representaties in staat is om te generaliseren

Als een systeem op bijv woorden als eenheden zouden kennen zou het in principe in staat moeten zijn om alle bekende woorden te moeten herkennen, maar zou niet reageren op een niet-woord zoals bloof of op een nieuw, nog niet bekend woord zoals faxbaarheid. Omdat geen enkel neuron overeenkomt met deze onbekende woordvormen, zou geen verwerking in het systeem optreden. Een systeem dat een stimulus uiteentrekt in kleinere details (bijv in letters) zal echter in staat zijn om bekende patronen in een stimuli te herkennen en op basis daarvan de stimuli tot op een zekere hoogte verwerken.

55
Q

Wat is een voordeel van een gedistribueerde representatie?

A

Dat ten opzichte van een gecentraliseerde representatie bestaat op elk niveau. Een gedistribueerde representatie van een letter maakt het mogelijk om deze letter te blijven herkennen, ook als die raar geschreven of gedeeltelijk bedekt wordt door een inktvlek.

56
Q

Gracieuze degradatie

A

De capaciteit van de hersenen (en neurale modellen) om en een aanvaardbare output te blijven genereren ondanks schade aan de individuele eenheden en hun connecties.

57
Q

Inhoud gebaseerde informatie (McClelland)

A

In deze organisatie wordt elk kenmerk voorgesteld door een knoop die geactiveerd kan worden en verbonden is met andere knopen.

De knopen zijn onderverdeeld in verschillende groepen naargelang van de categorie waartoe ze behoren.

Een geheugenspoor wordt gevormd door een connectie te activeren tussen 2 knopen

58
Q

Waar hangt het van af of je iets zult herinneren naast het feit of je de informatie gecodeerd en opgeslagen hebt in je geheugen?

A

Het feit of je een geschikte aanwijzing hebt om de herinnering weer in het bewustzijn te brengen

59
Q

Verval

A

Verval verwijst naar fysiologische veranderingen in het neurale spoor van de ervaring, die het geheugespoor onherroepelijk uitwissen

60
Q

Interferentie

A

Verwijst naar de obstructie die een herinnering uitvoert bij het ophalen van een andere herinnering.

61
Q

Welke 2 vormen van interferenties zijn er?

A

Proactieve interferentie

Retroactieve interferetie

62
Q

Proacatieve interferentie

A

Verwijst naar moeilijkheden om een gebeurtenis op te roepen ten gevolge van activiteiten die aan de opslag van de gebeurtenis voorafgingen

63
Q

Retroactieve interferentie

A

Verwijst naar moeilijkheden om een gebeurtenis op te roepen ten gevolge van activiteiten die na de opslag van de gebeurtenis plaatsgevonden hebben

64
Q

Welke oproepingsaanwijzingen zullen effectief zijn en welke niet?

A

Een eerste belangrijke variabele hierbij is of de oproepingsaanwijzing deel uitmaakt van het geheugenspoor dat gevormd werd. Het geheugen voor een gebeurtenis zal enkel door een aanwijzing verbeterd worden als de informatie in de aanwijzing overeenstemt met informatie die in het geheugenspoor aanwezig is.

65
Q

Hypothese van de codeerspecifiteit

Thomson&Tulving

A

Wanneer mensen iets ervaren, dan coderen ze daar een aantal aanvullende aspecten van en bewaren die samen met de herinnering. Deze aspecten houden onder ander verband met het moment en de plaats van de gebeurtenis

66
Q

Aan welke 3 voorwaarden moet er voldaan worden voor effect van omgevingsaanwijzing?

A
  • Het matriaal dat moet onthouden worden, vergt weinig inzichtelijk denken (zoals het van buiten leren van een woordenlijst)
  • Er bestaat geen intrinsieke relatie tussen de context en het materiaal dat geleerd moet worden
  • Het materiaal maakt geen deel uit van de leefwereld van de proefpersoon en de proefpersoon is ook niet intrinsiek gemotiveerd om het materiaal te onthouden
67
Q

Transfer-aangepaste verwerking (transfer-appropriate processing)

A

Volgens dit concept zijn alle verwerkingstypes van het bestudeerde materiaal goed zolang ze getransfereerd kunnen worden naar de oproepsituatie. Het soort verwerking van een gebeurtenis is niet inherent goed of slecht, maar hangt af van de mate waarin deze verwerking oproepingsaanwijzingen beklemtoont die van belang zijn bij geheugentests

68
Q

Wanneer is het een oproepingsaanwijzing vooral effectief?

A

Als die maar met 1 geheugenspoor verbonden is. Daarom worden onverwachte of ongewone gebeurtenissen beter herinnerd

69
Q

Isolatie-effect

A

Dit verwijst naar het feit dat een gebeurtenis die distinctief is ten opzichte van een andere, gelijktijdige gebeurtenissen, beter onthouden wordt dan gebeurtenissen die niet distinctief zijn.

DIt komt doordat een distinctieve gebeurtenis een sterke oproepingsaanwijzing heeft.

Ze worden goed herinnerd omdat zij een unieke aanwijzing hebben die niet met andere herinneringen gedeeld hoeft te worden.

70
Q

Flitslicht herinnering flashbulb memories

A

Levendige herinneringen aan onverwachte, emotioneel geladen moment.

71
Q

Wat is volgens Weaver en Krug de beste voorspeller van flitslicht herinneringen op de lange termijn.

A

Dat is niet zo zeer de herinneringen die meteen na het voorval gerapporteerd worden maar de herinneringen die een week na het voorval gerapporteerd worden.

72
Q

Schema’s

A

Algemene, georganiseerde voorstellingen over de structuur van de wereld, gebeurtenissen en acties

73
Q

Valse herinneringen

A

Herinneringen aan gebeurtenissen die nooit gebeurd zijn of die heel anders gebeurd zijn.

74
Q

Wat blijkt een belangrijke oorzaak te zijn van valse herinneringen?

A

Associaties tussen gebeurtenissen

75
Q

Wat vergroot de kans op geheugenfouten?

A
  • De informatieverwerving niet grondig gebeurd is en niet goed georganiseerd werd

de gebeurtenis gevolgd werd door een veelheid van daaropvolgende informatie, waardoor de overdracht van informatie uit het KTG naar het LTG belemmerd wordt

  • De geheugensporen tijdens het oproepen besmet raken door foutieve suggesties
76
Q

Welke 3 redenen zijn er dat binnen de wetenschappelijke psychologie sceptici is over de mogelijkheid om een herinnering te verdringen en weer terughalen?

A
  • Ten eerste bestaat er weinig evidentie voor de mogelijkheid dat mensen traumatische ervaringen volledig kunnen verdringen.
    Er zijn wel aanwijzingen dat de herinneringen aan traumatische ervaringen dikwijls sterk verarmd zijn, waardoor men zich weinig details herinnert (evenals er evidentie bestaat dat mensen met traumatische ervaringen in het algemeen minder gedetailleerde autobiografische herinneringen hebben Kuyken&Brewin)
  • tweede reden waarom onderzoekers sceptisch staan, is dat het terugvinden van verdrongen herinneringen dikwijls voorkomt bij mensen die hoog scoren op schaal voor fantasierijkheid
  • Een derde reden voor sceptici bij de onderzoekers is dat de hervonden herinneringen dikwijls ontstaan in situaties waarvan bekend staan dat ze aanleiding kunnen geven tot valse herinneringen
77
Q

Over welke 7 zonden van het geheugen spreekt Schacter (1999)

A

1) vluchtigheid: Het geheugen is onderhevig aan gradueel vergeten. Onze herinneringen voor feiten en gebeurtenissen worden minder accuraat naarmate de tijd verstrijkt
2) Verstrooidheid: We slaan zelden alle details op en ook bij het oproepen wordt zelden alle informatie geactiveerd
3) Blokkering: Geheugensporen kunnen tijdelijk minder goed werken wegens interferentie van andere herinneringen
4) verkeerde attributies: Herinneringen kunnen toegeschreven worden aan een verkeerde bron (tijd, persoon, gebeurtenis, soms ook verwarring tussen echter gebeurde feiten en verbeelding)
5) Vatbaar voor suggesties: Wanneer we ons iets proberen te herinneren, zijn we vatbaar voor suggesties van andere. Dit kan leiden tot verkeerde herinneringen, omdat geheugensporen bij het activeren tijdelijk labiel worden en gewijzigd kunnen worden.
6) Vertekening: Zowel bij het verwerven als bij het oproepen worden herinneringen vertekend door kennis, overtuigingen en emoties van de persoon
7) Persistentie: Soms blijven herinneringen opkomen die men liever zou vergeten. Zij interfereren met de werking van het geheugen (bijv op basis van interferentie of omdat ze het opslaan van nieuwe informatie bemoeilijken

78
Q

Amnesie

A

Verwijst naar geheel of gedeeltelijke geheugenverlies

79
Q

Retrograde amnesie

A

Wanneer een ongeval met schade aan de hersenen leidt tot geheugenverlies voor de gebeurtenissen die zich afgespeeld hebben voor het ongeval.

Het ongeval heeft de toegang tot opgeslagen herinneringen onmogelijk gemaakt

80
Q

Anterograde amnesie

A

Wanneer het ongeval echter leidt tot problemen om nieuwe informatie te blijven onthouden. Hier is het probleem dat het opslaan van nieuwe geheugensporen in het LTG verstoord

81
Q

Kinderamnesie

Infantiele amnesie

A

Het niet kunnen herinneren van gebeurtenissen voordat 4 a 5 bent.

Bij minder amnesie gaat het om de episodische geheugen

82
Q

Welke 2 factoren spelen mogelijk een rol bij kinderamnesie?

A
  • De geheugenstructuren zijn bij een baby wellicht nog niet volgroeid zijn om episodische herinneringen permanent vast te leggen
  • Jonge kinderen hebben nog geen structuur (schema’s) en woorden om hun ervaringen te kaderen
83
Q

Syndroom van Korsakoff

A

Dit systeem komt relatief vaak voor bij langdurige alcoholici en wordt veroorzaakt door een permanente hersenbeschadiging die veroorzaakt wordt door een jarenlang verkeerd eetpatroon.

Dit is anterograde amnesie

Deze patiënten herhalen vaak dezelfde vraag en vertellen vaak hetzelfde

84
Q

Wat is een uitlokkende factor van anterograde amnesie?

A

Schade aan de hippocampus en het gebied eromheen.

Bij een beschadiging van de hippocampus is het snelle leerproces dat de ervaringen verstoord

85
Q

Organische amnesie

A

Geheugenverlies ten gevolge van specifiek schade aan de hersenen.

86
Q

Functionele amnesie

A

Een geheugenstoornis door stresserende omstandigheden waarin een persoon zich bevindt.
Bij een dergelijke geheugenstoornis verandert er ook dikwijls het persoonlijkheidsgevoel van het individu

87
Q

Waarom presteren amnesiepatiënten zo slecht op tests die expliciet een beroep op herinneringen, en normaal op tests die kennis op een impliciete manier meten.

A

Er bestaan hierover 2 theorieën

  • Volgens de eerste theorie zijn verschillende geheugensystemen in de hersenen verantwoordelijk voor het onthouden van verschillende soorten informatie. Deze visie gaat terug op het onderscheid dat Tulving introduceerde tussen episodische en het semantische geheugen.
    Volgens deze visie zijn er dus 3 LTG zijn. Dus het episodische, semantische EN het procedurele geheugen.

Een tweede verklaring voor de dissociatie tussen prestaties op expliciete en impliciete geheugentaken deelt het geheugen niet op in verschillende los van elkaar staande delen, maar legt de klemtoon op mentale processen die nodig zijn bij verschillende geheugentests

Deze 2e verklaring stelt dat er niet zo zeer moeten spreken over verschillende geheugens maar over verschillende processen die ten grondslag liggen aan impliciete en expliciete geheugentaken.