H12: Intelligentie Flashcards

1
Q

Welke 3 componenten word er vermeld door zowel leken als onderzoekers?

A
  • Analytische intelligentie
  • Praktische intelligentie
  • Sociale en emotionele intelligentie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Analytische intelligentie

A

Het abstract redeneren en de vaardigheid om met iets om te gaan dat nog niet eerder gebeurd is (bij nieuwe informatie analyseren). Dit component is vooral nodig om goed te presteren op school.

Het is ook de intelligentievorm waar de theorie van Piaget over ging.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Praktische intelligentie

A

De competentie in het alledaagse, vertrouwde situatie, bijv de mate waarin een persoon goede oplossingen heeft voor gewone dagelijkse problemen op het werk en thuis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Sociale en emotionele intelligentie

A

Hoe goed kan een persoon omgaan met andere mensen in uiteenlopende sociale situaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Tussen welke 3 visies kan men onderscheid maken over de analytische, praktische en sociaal en emotionele intelligentie?

A

Volgens de eerste visie bestaat intelligentie uit een ‘aangeboren potentieel tot intelligent gedrag’. Dit is een visie die gehanteerd wordt wanneer men van iemand zegt dat hij “intelligent” is, ondanks het feit dat hij net voor al zijn examens gezakt is. Zo’n uitspraak impliceert dat er wel voldoende aangeboren potentieel in de persoon zit, maar dat die in de praktijk niet tot uiting komt.

Volgens de 2e visie over intelligentie is iemand alleen intelligent als dit ook ‘effectief in het gedrag tot uiting komt’. Binnen deze visie staat intelligentie niet los van de inspanningen die een persoon geleverd heeft om de aanleg tot uiting te brengen. Een extreme versie van deze visie stelt dat iedereen met dezelfde aanleg begint en dat verschillen in intelligentie volledig verklaard kan worden door verschillen in de leeromgeving.

Een derde visie ten slotte stelt dat iemand slechts intelligent is wanneer hij/zij ‘goed op een test presteert’. Deze visie komt heel duidelijk tot uiting op school. Iemand die voor psycholoog of loodgieter studeert’ wordt slechts als ‘intelligent genoeg’ beschouwd wanneer die op alle examens en proeven van bekwaamheid een voldoende hoge score behaalt. Toegepast op analytische intelligentie betekent dit gewoonlijk dat iemand slechts intelligent is wanneer hij/zij een hoge score behaalt op een intelligentietest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Hoe kan volgens Resing en Drenth analytische intelligentie omschreven worden?

A

Als een conglomeraat (samenklontering) van verstandelijke vermogens, processen en vaardigheden, die ervoor zorgen dat men abstract, logisch en consistent kan redeneren, relaties kan ontdekken, problemen oplossen en regels kan ontdekken in schijnbaar ongeordend matriaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aan wie word de eerste poging om intelligentie te meten gewoonlijk toegeschreven?

A

Sir Francis Galton, een neef van Charles Darwin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wie ontwierpen de eerste emperische onderbouwde intelligentie test?

A

Alfred Binet en Theophile Simon. De eerste versie was in 1905 beschikbaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Mentale leeftijd (ML)

A

Dit verwijst naar het soort vragen dat het kind kon oplossen. Als een 6-jarige vragen kon beantwoorden zoals een 8-jarige, dan was de mentale leeftijd van het kind 8 jaar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Intelligentiequotiënt of de IQ-score

A

Een maat die werd voorgesteld door de Duitse psycholoog, Wilhelm Stern. Deze score werd berekend met de formule (waarbij CL staat voor chronologische leeftijd);

IQ= ML/CLx100

De verhouding ML op CL werd met 100 vermenigvuldigd om geen cijfers na de komma te hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Stanford-Binet-test

A

Een aanpassing aan de Binet-Simon test(1916) zodat deze beter zou passen bij de amerikaanse cultuur

Deze test werd herzien in 1937,1960,1985 en 2003

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wie ontworp een intelligentie test voor volwassenen?

A

David Wechsler. Hij begon hier in 1940 mee omdat er geen duidelijk differentiëring toeliet tussen volwassenen en kinderen.

Hij groepeerde zijn test niet langer per leeftijdscategorie maar per taak. Binnen elke subtest bood hij items aan met een oplopende moeilijkheidsgraad. Hij gebruikte ook een grotere aantal items die geen beroep deden op talenkennis, zodat hij een onderscheid kon maken tussen verbale en nonverbale intelligentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke tests horen in het programma van Wechslertests?

A

WAIS: Wechsler Adult Intelligence Scale
WICS: Wechsler Intelligence Scale for Children
voor kinderen van 6 tot 17 jaar
WPPSI: Wechsler Preschool and Primary Scale of Intelligence voor kinderen van 2 jaar en 6 maanden tot 7 jaar en 3 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de belangrijkste verschillen tussen de Wechslertests en de oorspronkelijke Stanford-Binet-test?

A
  • De opgaven werden niet langer geordend per leeftijd maar per taak
  • Bij elk taak waren er gemakkelijke en moeilijke items. zodat een aparte score per taak berekend kon worden
  • De scores op de verschillende taken werden samengevoegd tot een verbaal IQ, een performantie-IQ (gebaseerd op taken die weinig een beroep doen op taal) en een totaal IQ
  • Het IQ werd op een andere manier berekend

De benadering van Wechsler is uiteindelijk de betere gebleken, want bijna alle andere intelligentietests hebben ze overgenomen (incl. de Stanford-Binet-test in de recentste editie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Raven Progressive Matrices test

A

Een ander zeer bekende intelligentietest waarvan 4 varianten bestaan met oplopende moeilijkheidsgraad.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Waarom is de Raven Progressive Matrices test intressant?

A

Omdat hij volledig uit niet-verbaal materiaal bestaat en in korte tijd groepsgewijs kan worden afgenomen.

De test bestaat uit 60 opgaven van een verschillende moeilijkheidsgraad. Per opgave krijgen de proefpersonen een figuur te zien waarvan een deel ontbreekt. Het ontbrekende deel moeten ze aanduiden in een reeks van alternatieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

SON-R

A

Snijders-Oomen Niet-verbale Intelligentietest-Revisie.
Van deze niet-verbale test bestaan 2 versies, 1 voor kleine kinderen (2,5-7 jaar) en 1 voor oudere kinderen (5,5-17 jaar)

Het interessante aan deze test is dat hij oorspronkelijk voor dove kinderen gemaakt werd en dus, evenals de Raven Progressive Matrices test, gebruikt kan worden bij proefpersonen die het Nederlands minder goed beheren. Deze test bestaat uit 2 subtests

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Welke tests zijn er nog meer voor volwassenen?

A

De Groninger Intelligentie Test (GIT)

Kaufman-test

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Waar worden tests in Nederland beoordeeld?

A

Door de ‘Commissie Testaangelegenheden Nederland’ (COTAN), een officiële commissie die periodiek een boek uitgeeft met haar bevindingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Wat is een andere naam voor analytische intelligentie test?

A

Psychometrische benadering.

Psychometrie verwijst naar de ontwikkeling van objectieve meetinstrumenten of tests voor psychische kwaliteiten zoals intelligentie en persoonlijkheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Aan welke 3 vereisten moeten goede psychometrische test voldoen als we de redeneringen van Binet-Simon gebruiken?

A
  • Een goede normsteekproef
  • Een hoge betrouwbaarheid
  • Voldoende validiteit
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Normsteekproef

A

De vergelijkingsgroep

men vereist dat de normsteekproef representatief is voor de populatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Populatie

A

Een statisch begrip en verwijst naar de volledige groep waaruit een steekproef getrokken kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Normaalverdeling

A

Een klokvormige curve die de verdeling van heel wat menselijke eigenschappen en vaardigheiden beschrijft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Betrouwbaarheid

A

De consistentie van de scores. Dit wordt uitgedrukt in een correlatiecoëfficiënt

Bij een goede test verwachten we dat de betrouwbaarheid dicht bij +1,00 ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Hoe kan de betrouwbaarheid van de IQ test berekend worden?

A
  • De test 2maal aanbieden met een tussentijd van enkele weken en de correlaties berekenen tussen de scores die de personen bij de eerste test afname behaalden, en de scores die ze bij de 2e testafname behaalden. Dit heet de
    Test-hertestbetrouwbaarheid
  • De correlatie bereken tussen de ene helft van de items en de andere helft van de items. Als alle items hetzelfde meten, dan moet iemand die hoog/laag scoort op de ene helft van de items, ook hoog/laag score op de andere helft van de items. Dit heet de
    Gesplitste-testbetrouwbaarheid
  • Gebruik maken van 2 gelijkwaardige tests en de correlatie berekenen tussen de scores op beide tests. Dit is de
    Paralleltestbetrouwbaarheid

In de praktijk gebruiken veel onderzoeker alle 3 de manieren om de betrouwbaarheid van hun test na te gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Welke 2 aanvullende aanmerkingen moeten er gemaakt worden ivm de betrouwbaarheid

A

Ten eerste wordt de betrouwbaarheidswaarde van een test gevonden met testleiders die opgeleid werden om de test op een gestandaardiseerde manier af te nemen. Dit betekent dat alle proefleiders bij elke proefpersoon op dezelfde manier reageren. Als een minder ervaren persoon een test afneemt, dan kunnen de interventies van de testleider het resultaat beinvloeden en komt de betrouwbaarheid van de IQ-score in gedrang (zodat de persoon eventueel een sterk verschillende score kan krijgen bij een andere testleider). Een goede betrouwbaarheid veronderstelt standaardisatie bij de testafname en objectiviteit bij het scoren van de resultaten.

Een tweede opmerking is dat zelfs bij een betrouwbaarheid van 0,95 er steeds een onzekerheidsmarge bestaat van minstens 5 IQpunten bestaat rond de verkregen score. Als iemand een score van 95 op een test behaalt is het beter om de score niet als een vaststaand getal te beschouwen, maar als een aanwijzing dat de score ergens tussen de 90 en 100 ligt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Validiteit

A

Dit is een ander belangrijk kenmerk van een goede intelligentie test.

De test moet meten wat het beweert te meten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Begripsvaliditeit

A

De accuraatheid waarmee een test de psychologische processen meet die binnen een theorie gespecificeerd worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Inhoudsvaliditeit

A

De mate waarin de gestelde vragen representatief zijn voor het kennisdomein dat men wil meten. Inhoudsvaliditeit is ook van belang bij examen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Congruente validiteit

A

Een manier om de inhoudsvalditeit te controleren. Dit doet men door een groep proefpersonen een aantal tests te laten afleggen en de correlaties tussen de verschillende scores te berekenen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Criteriumvaliditeit

A

Een maat die aangeeft hoe goed testscores correleren met een andere maat voor de vaardigheid die men wil meten (het criterium)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Predictieve validiteit

A

Een test om toekomstige gedrag te voorspellen.

IQ-test doe het hierop tamelijk goed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Factorenanalyse

A

Dit is een statische techniek die de correlaties tussen testscores onderzoekt en aangeeft welke scores samen veranderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat stelt de factoranalyse psychologen in staat om te doen?

A

Om in een patroon van intercorrelaties tussen verschillende tests taken te identificeren die op een zelfde manier opgelost worden en dus samen een groep vormen
(Een factor-zoals verbale vaardigheid- is de onderliggende hypothetische vaardigheid die ervoor zorgt dat 2 subtests dezelfde resultaten opleveren)

36
Q

G-factor

A

General intelligence

Een hypothese van Spearman aan het begin van de 20ste eeuw.
Volgens Spearman bestaat er een algemene intelligentie, die een rol speelt bij het oplossen van alle intelligentietaken.

Door correlatie onderzoek van Mackintosh blijkt er waarheid te zitten in de uitspraak dat iemand die intelligent is, intelligent zal zijn op alle taken waar je je hersenen bij moet gebruiken

37
Q

S factoren

A

Specifieke mentale vaardigheden, die een invloed hadden op de prestaties bij een specifieke test. Wanneer 2 tests door dezelfde s-factor beïnvloed werden, lag hun correlatie hoger dan wanneer 2 tests door verschillende s-factoren beïnvloed worden.

Deze term is geïntroduceerd om te verklaren waarom er tussen subtests op IQ tests de correlaties verschillen

38
Q

Wat is een andere oplossing om de correlaties tussen IQtests te verklaren?

A

Volgens Raymond Cattell, een student van Spearman, bestaan er 2 algemene intelligentievormen.

  • De vloeiende intelligentie
  • Gekristalliseerde intelligentie
39
Q

Vloeiende intelligentie

A

De vaardigheid om relaties waar te nemen bij stimuli waar men nog geen of heel weinig ervaring mee heeft. Deze intelligentie steunt in belangrijke mate op het werkgeheugen en wordt het best gemeten door de Raven Progressive Matrices test.

40
Q

Gekristalliseerde intelligentie

A

De mentale vaardigheid om reeds aanwezige informatie uit het LTG op te roepen en is vooral nodig bij het oplossen van kennisvragen, zoals woordenschattest

41
Q

Hiërarchische theorie

A

Volgens deze theorie zijn er 3 lagen in de intelligentie, die samen een hiërarchie vormen. Uit een grootscheepse factoranalyse van alle bestaande studies besloot Carroll dat de hiërarchische organisatie inderdaad de correlaties tussen allerhande intelligentiesubtests het beste verklaarde.
Helemaal boven in het model van Carroll staat de algemene intelligentie (g), die alles beïnvloedt. Op de 2e niveau staan 7 brede intelligentievormen, waartoe de vloeiende en gekristalliseerde intelligentie behoren.
Op de 3e niveau staat staat een veelheidd aan specifieke factoren die een invloed hebben op specifieke intelligentietests

Deze theorie is een soort combinatie van de theorie van Spearman en de theorie van Cattell.
Steeds meer onderzoekers nemen aan dat dit de juiste theorie is, hoewel niet iedereen het eens is met de specifieke keuzes die Carroll gemaakt heeft voor de intelligentievormen op het 2e niveau

42
Q

Hoe kan je alle IQ theorieën samen vatten?

A

Dat uit factoranalytische studies van intelligentiescores blijkt

  • dat de scores op alle intelligentietests positief met elkaar gecorreleerd zijn
  • dat de correlaties toenemen naarmate 2 tests gebruikmaken van een meer gelijksoortige stimuli en taken.

De 1e bevinding wijst erop dat er zoiets als een algemene intelligentie bestaat die de prestaties op alle tests beïnvloedt
De 2e bevinding wijst erop dat er naast algemene intelligentie ook specifieke factoren bestaan. Dergelijke specifieke factoren kunnen zijn: verbaal begrip, woordvlotheid, getalrekenen, spatiale vaardigheid, visuele snelheid, auditieve snelheid, enzo.

Volgens de hiërarchische theorie bestaat tussen de niveaus van de algemene intelligentie en de specifieke factoren nog een niveau van 7 brede intelligentievormen, waar de gekristalliseerde en vloeiende intelligentie deel van uitmaken

43
Q

Fagan Test of Infant Intelligence (Joseph Fagan et al)

A

Deze test meet de vaardigheid van jonge kinderen om iets nieuws te detecteren en te coderen

44
Q

Wat is het probleem van de Fagan test?

A

Dat de test-hertestbetrouwbaarheid erg laag ligt (+0,38) waardoor de test in zijn huidige vorm niet erg bruikbaar is voor individuele diagnose

45
Q

Cohort-effect

A

Het feit dat de tijd en omstandigheden waarin een groep opgroeit, invloed kunnen hebben op de resultaten van een studie.

Een cohort is een groep van mensen die in eenzelfde periode geboren is

46
Q

Welke verklaringen zijn er waarom ouderen lager scoren op performantie taken?

A
  • Ouderen hebben veel minder ervaring met puzzels, doolhoven en betekenisloze geometrische figuren dan jongeren, die vertrouwd zijn met computerspellen en grafische voorstellingen op het internet. Daardoor is het niet uitgesloten dat ouderen met minder motivatie en zelfvertrouwen aan deze tests beginnen
  • Onderzoekers nemen aan dat er nog een 2e reden is waarom prestaties op verbale taken minder door de leeftijd beïnvloed worden dan prestaties op performantietaken. Bij het ouder worden nemen de verwerkingssnelheid en de capaciteit van het werkgeheugen meer af dan het vermogen om informatie uit het LTG te halen. Hierdoor zullen ouderen meer problemen hebben met het snel oplossen van een nieuwe taak dan met het definiëren van vertrouwd materiaal

In termen van Cattell kan gesteld worden dat de vloeiende intelligentie bij het ouder worden meer afneemt dan de gekristalliseerde intelligentie

47
Q

Wat blijkt er dus uit het onderzoek met intelligentie tests op verschillende leeftijden?

A
  • Het is vrij moeilijk om op basis van testresultaten bij jonge kinderen voorspellingen te doen over de latere intelligentie op volwassen leeftijd
  • vanaf de late kindertijd tot aan de middenvolwassenheid zijn de IQ-resultaten vrij stabiel
  • bij het verouderen blijven sommige mentale vaardigheden stabiel of verbeteren zelfs lichtjes tot aan de leeftijd van 60-70; voor andere wordt een langzame achteruitgang vastgesteld
  • de mentale vaardigheden die stabiel blijven, doen vooral een beroep de gekristalliseerde intelligentie, terwijl taken die verslechteren, veeleer een beroep doen op de vloeiende intelligentie
  • Cohortverschillen spelen een belangrijke rol bij IQ-tests en verklaren voor een groot deel de minder goede resultaten bij oudere mensen
48
Q

Hoe werd het effect van erfelijkheid en milieu op intelligentie aangetoond ?

A

Door een studie van Capron en Duyme.

Op basis van archiefdata over kinderen die voor de leeftijd van 6 maanden geadopteerd werden, waren deze auteurs in staat om 4 groepen van kinderen te lokaliseren. De 1e groep had een lage intelligente biologische ouders en kwam terecht in een laag intelligent adoptiegezin. De 2e groep had eveneens laagintelligent biologische ouders, maar kwam terecht in een hoogintelligent adoptiegezin. De 3e groep had hoog intelligent biologische ouders en kwam terecht in een laaginteligent adoptie gezin. De 4e groep had hoogintelligent biologische ouders en kwam terecht in een hoogintelligent adoptie gezin.

De belangrijkste bevinding was dat de IQ-scores van de adoptiekinderen die enkel hoogintelligent erfelijk materiaal hadden of enkel in een hoogintelligent milieu terechtkwamen, halverwege tussen het niveau van de lage groep en de hoge groep lagen. Dit wijst erop dat het milieu en het erfelijkmatriaal ongeveer een even grote invloed hadden

49
Q

Flynn-effect

A

Bij elke generatie haalden dienstplichtige een hogere score dan de generatie voordien. Eenzelfde effect vond Flynn ook bij de scores van de Wechslertest en de Stanford-Binet-test. Bij deze tests bedroeg de stijging zo’n 3 IQ-punten per 10 jaar.
Deze stijging kan moeilijk verklaard worden door verandering in het genotype dus moet het aan milieuvariabelen te dank zijn

50
Q

Waar hangt het IQ van kinderen, volgens een studie van Cahan en Cohen, vanaf?

A

De leeftijd en de aantal jaren dat ze op school hebben gezeten.

51
Q

Testwijsheid

A

Voorafgaande kennis van een (bepaalde) test

52
Q

Hoe krijgt men extra informatie over de intelligentie als potentieel om een nieuwe taak te leren?

A

Door te kijken hoeveel training de persoon nodig heeft om een taak juist te leren uitvoeren

53
Q

Welk paradox stelt men vast bij het onderzoek nature-nurture van intelligentie?

A

Dat er de volgende paradox is:

Naarmate een maatschappij meer inspanningen levert om voor iedereen een zo goed en stimulerend mogelijk milieu te creëren, hoe meer het zal lijken alsof het milieu er niet toedoet en alle intelligentieverschillen tussen mensen aan erfelijkheid toe te schrijven zijn

54
Q

Wet van Hebb

A

De excitatorische connecties tussen 2 neuronen versterken als zij herhaaldelijk samen vuren op een stimulus

55
Q

Long term potentiation

A

Een toestand waar als 1 neuron gaat vuren de rest ook geactiveerd wordt.

Wegens het verbeterde geheugen lijkt de long term potentiation vooral een rol te spelen bij de gekristalliseerde geheugen.

56
Q

Wat is een andere factor waarvan men verwacht dat hij (het verbeteren van geheugen) een rol speelt, en dan in het bijzonder bij de vloeiende intelligentie?

A

Bij de myelinisatie van de axonen. Het neuronale signaal veel vlugger door een goed gemyeliniseerd axon dan door een ongemyeliniseerd axon. Men vermoed ook dat een gemyeliniseerd axon minder storing ondervindt van de omliggende axonen (omdat het goed geïsoleerd is)

57
Q

Metacognitie

A

Metacognitie verwijst naar de kennis die een persoon heeft over het eigen cognitieve functioneren, en de kennis van de persoon over welke cognitieve processen bij een bepaalde taak gebruikt moeten worden.

Metacognitie wordt gebruikt om het gedrag te plannen, te controleren en te evalueren

58
Q

Wie was 1 van de eerste auteurs die op het belang van meacognitie voor intelligentie wees?

A

Sternberg in 1985

59
Q

Wie ging er vanuit dat mensen speciale talenten hebben zonder dat dit gepaard gaat met een hoge g-score?

A

Howard Gardner

60
Q

Idiot savant syndroom

A

Het hebben van een lage algemene intelligentie maar wel uitblinken in 1 bepaalde vaardigheid, zoals het uitvoeren van rekenkundige bewerkingen (rekenwonder) of het onthouden van kalenderdagen (kalenderwonderen). Andere hebben een groot muzikaal talent. Deze talenten lijken geen weerspiegeling te zijn van algemene intelligentiefactor, maar eerder het gevolg van domein-specifieke vaardigheden

61
Q

Theorie van meervoudige intelligenties, om buitengewone talenten op een beperkt gebied te verklaren

A

Volgens Gardner omvat een intelligentie de vaardigheden om problemen in bepaald gebied te detecteren en op te lossen. Samen vormen deze vaardigheden de basis voor de verwerving van nieuwe kennis binnen dit gebied.

Merk op dat intelligentie in Gardners theorie altijd gebonden is aan specifieke inhoud, itt de g-factor.

62
Q

Welke 8 vormen van intelligentie onderscheid Gardner? 3 eerste hiervan worden gemeten door een conventionele intelligentie, 3 daarna zijn specifieke talenten en de laatste 2 sociale-emotionele intelligentie

A
  • Linguïstische intelligentie;
    uit zich in taalvlotheid. Deze intelligentie is belangrijk wanneer men iets moet uitleggen of beschrijven. Dichters, toneelschrijvers, romanciers, vertalers en redenaars hebben een hoge mate van linguïstische intelligentie
  • Logische-wiskundige intelligentie;
    Verwijst naar vaardigheid in het rekenen, logisch redeneren en problemen oplossen. Het klassieke component uit de theorie van Piaget en speelt een belangrijke rol binnen het westerse onderwijs. Wiskundige, filosofen en logici scoren hier hoog op
  • Spatiale intelligentie;
    Omvat de mogelijkheid om de visuele wereld accuraat waar te nemen en percepties te transformeren op basis van de verbeelding. Het is een talent van architecten, binnenhuisarchitecten en taxichauffeurs
  • muzikale intelligentie;
    Stelt personen in staat om toonhoogte, ritme en klankkleur te onderscheiden, zowel bij compositie als bij uitvoering
  • Lichaamskinetische intelligentie;
    Is in hoge mate aanwezig bij atleten, dansers, beeldhouwers, chirurgen en andere die veel afweten van beweging en die vaardigheden vertonen om ingewikkelde bewegingen uit te voren. Dit talent is ook aanwezig die een beroep uitvoeren waarvoor handigheid nodig is.
  • Naturalistische intelligentie;
    Omvat de vaardigheid om levende en natuurlijke organismen te herkennen en te begrijpen. Deze intelligentie is hoge mate aanwezig bij landbouwers en natuurwetenschappers en vereist onder andere de vaardigheid om patronen te herkennen en op basis daarvan soorten te identificeren en met elkaar in verband brengen. Naturalistische intelligentie gaat niet alleen om het herkennen van levende soorten, maar ook om een respectvol omgaan met deze soorten
  • Interpersoonlijke intelligentie;
    Is de vaardigheid om distinctieve kenmerken bij andere personen op te merken en om gepast met andere om te gaan
  • Intrapersoonlijke intelligentie;
    Verwijst naar de kennis over zichzelf. Deze intelligentie vorm is belangrijk om haalbare doelen te stellen, om zichzelf te monitoren en te corrigeren, en om emotioneel adequaat te reageren. Een goed ontwikkelde intrapersoonlijke is essentieel om tevreden te zijn over het eigen leven en speelt een belangrijke rol bij het nemen van levensbepaalde beslissingen
63
Q

Welke evidentie haalden Sternberg aan over het feit dat psychologen te lang het belang van praktische intelligentie onderschat hebben?

A

Dat veel niet-westerse culturen kennen niet eens het woord “Intelligentie” kennen. De woorden die zij gebruiken woorden die verwijzen naar sociale competentie en/of gezond verstand.

64
Q

Volgens Sternberg is veel praktische kennis impliciet (tacit knowledge). Wat betekent dit?

A

Dat een persoon zijn of haar praktische intelligentie moeilijk kan verwoorden. Om deze kennis te meten, stelt Sternberg situatietests op waarbij een veel voorkomende situatie in een bepaald beroep beschreven word en een persoon zij of haar reactie moet aangeven in een reeks alternatieven. Deze antwoorden worden dan vergeleken met die van experts

65
Q

Wat besloten Barab en Plucker op basis van verschillende evidentie?

A

Dat de psychometrische benadering van intelligentie te veel uitgaat van het idee dat verstand ‘in het hoofd van een persoon zit’, en dat men vergeet dat verstand in de eerste plaats gebruikt wordt om problemen ‘in een bepaalde situatie’ op te lossen

66
Q

Welke conclusie hebben testpsychologen getrokken mbt intelligentie?

A

Dat de analytische en praktische intelligentie elkaar niet uitsluiten en complementair zijn. Terwijl het bij analytische intelligentie vooral gaat om het vinden van de juiste oplossingen voor complexe problemen die men voordien nog niet gezien heeft, gaat het bij praktische intelligentie vooral over de toepassing van de juiste handelingen, heuristieken en algoritmen in vertrouwde situaties

67
Q

Situationele interview

A

Bij deze techniek word een sollicitant met een hypothetische situaties geconfronteerd en moet de persoon aangeven hoe hij of zij zou reageren

68
Q

Assessment center

A

Verwijst naar een reeks van technieken waarbij potentiële kandidaten in een gesimuleerde werksituatie geplaatst worden om te zien hoe zij onder ietwat stresserend omstandigheden presteren

69
Q

In-basket test

A

Een populaire oefening in de assessment center. Aan de kandidaten wordt verzocht om zich in te leven in de rol van een supervisor die net van vakantie terug is een grote stapel werk voor zich heeft liggen

70
Q

Wat zijn volgens Caldwell et al de meest voorkomende fouten die gemaakt worden door onervaren organisaties die zich aan een assessment center wagen?

A

Deze fouten zijn mooie illustraties van het feit dat een goede test voor praktische intelligentie, evenals een test voor analytische intelligentie, goed doordacht, goed voorbereid, goed uitgevoerd, goed geanalyseerd en constant geëvalueerd moet worden, als men bruikbare resultaten wil verkrijgen. Dit zijn een aantal van de fouten.

  • Slechte planning
  • Een inadequate job analyse
  • Niet goed gedefinieerde beoordelingsdimensie
    men heeft de situatie niet voldoende voorbereid
  • Gebruik van verkeerde beoordelaars
  • Men heeft de kandidaat onvoldoende op de hoogte gebracht van de vereisten van de taak.
  • Men heeft vooraf onvoldoende duidelijk gemaakt hoe men de resultaten van en assessment center zal gebruiken binnen het geheel van de beoordeling

Zie blz 516

71
Q

Welke personen waren belangrijk voor de sociaal-emotionele intelligentie?

A

-Garderner, Goleman, Bar-On en Mayer & Salovey

72
Q

Welke test was 1 van de eerste die de sociale intelligentie meet?

A

De George Washington Social Intelligence test

73
Q

Uit welke 5 onderdelen bestaat de George Washington Social Intelligence Test?

A
  • Judgment in social situations
    Hier worden alledaagese sociale problemen aan een persoon voorgelegd. Deze moet dean uit 4 alternatieve kiezen hoe hij of zo zou reageren aan een persoon voorgelegd
  • In de 2e onderdeel “Recognition of the mental state of the speaker” moet uit een aantal citaten de emotie worden afgeleid.
  • Het 3e onder bestaat uit “Memory for names and faces”. Personen krijgen 12 gezichten en bijbehorende namen gepresenteerd. Later krijgen ze de opdracht deze personen aan te wijzen in een grote groep foto’s en moeten ze hun namen reproduceren
  • In het 4e onderdeel van de test, “Observation of human behavior”, moet van alledaagse psychologische uitspraken worden aangegeven of ze waar of onwaar zijn”
  • Het 5e onderdeel, “ Sense of humor” moet men uit een reeks van alternatieven een grappige aanvulling worden gekozen
74
Q

Tegenwoordig worden 2 werkwijze gebruikt om de sociaal-emotionele intelligentie te meten.
Welke 2?

A

De 1e bestaat uit het aanbieden van opgaven, waarvoor de proefpersoon het juiste antwoord moet geven. De antwoorden worden dan vergeleken met die van experts. Deze tests vertonen een grote overeenkomst met de test voor praktische intelligentie. De bekendste hiervan is de Mayer-Caruso Emotional Intelligence Test (MSCEIT)

Deze test meet de 4 vaardigheden die Mayyer en Salovey centraal achten in de emotionele intelligentie.

  • emoties percipieren
  • emoties gebruiken om het denken te bevorderen
  • emoties begrijpen
  • emoties regelen om de persoonlijke groei te bevorderen

De 2e werkwijze die volgt bestaat uit het opstellen van een lijst van uitspraken waarvan de proefpersonenen telkens moet aangeven in hoeverre die op het van toepassing zijn. De 2 meest gebruikte vragenlijsten zijn de Emotional Quotient Inventory (EQ-i) van Bar-on en de Emotional Intelligence Scale )EIS) van Schutte e.a.

75
Q

Hoe blijkt dat de tests van emotionele intelligentie een kleine beperkte bijdragen hebben voor bestaande tests binnen het intelligentie onderzoek?

A
  • Niet alle tests meten dezelfde intelligentie
  • De correlatie is tussen emotionele en allerhande criteria niet groter dan +0,30
  • Ten 3e wordt een deel van deze bijdrage verklaard doordat er een bestaat tussen de score op een test voor analytische intelligentie en een test voor emotionele intelligentie
  • Er lijkt weinig extra informatie verkregen te worden als men zowel een persoonlijkeheidsvragenlijst als een test voor emotionele intelligentie afneemt. Beide instrumenten meten in belangrijke mate hetzelfde en volstaan daardoor apart
76
Q

Welk probleem is er met de emotionele test als 80 jaar geleden?

A

Een relatief lage validiteit en te veel overlap met andere, al bestaande tests

77
Q

Wanneer is iemand zwakzinnig en wanneer is iemand hoogbegaafd?

A

zwakzinnig IQ onder de 70

Hoogbegaafd IQ boven 130

78
Q

Zwakzinnigheid?

A

Een analytische intelligentie beneden de 70 IQ en een slecht aanpassingsvermogen

De COTAN adviseert om deze groep als volgt onder te verdelen (Resing&Blok)
- 50-69 licht zwakzinnig
35-49 matig zwakzinnig
20-34 ernstig zwakzinnig
< 20 diep zwakzinnig
79
Q

Wat zijn de karakteristieken van mensen met zwakzinnigheid?

A

Dat ligt aan de leeftijd. Men detecteert de meeste mentale handicaps bij schoolgaande kinderen..
Bij kleuters en volwassenen hebben minder kans om als zwakzinnig opgemerkt te worden, tenzij de handicap ernstig of diep is.

Zwakzinnig uit zich p verschillende ontwikkelingsgebieden
Dit zijn de belangrijkste

  • Motorische ontwikkeling:
    Personen met een verstandelijke beperking hebben vaak een motorische achterstand (bijv laat beginnen met lopen). Zij bewegen trager en hebben soms een probleem met fijne motoriek. Ook de coördinatie van verschillende bewegingen gaat moeilijk. Hierbij spelen evenwichtsstoornissen soms een rol.
  • Leermogelijkheden:
    Zwakzinnige leren traag en moeizaam. Hun denken beperkt zich tot concreet denken. Ze nemen relatief weinig initiatief en hebben moeite om hun activiteiten te plannen.
  • Communicatie:
    Het verbale contact is moeilijk (afhankelijk van de ernst van de zwakzinnigheid) en blijft oppervlakkig. Deze mensen hebben ook moeite aan het voldoen van de sociale eisen.
80
Q

Wat zijn de 2 belangrijkste chromosale oorzaken van zwakzinnigheid?

A
  • Syndrom van Down

- Fragiele X-syndroom

81
Q

Syndroom van Down

A

Ook wel trisomie 21 genoemd. Hier heeft de persoon 3 chromosomen van de 21ste paar ipv 2. Personen met dit syndroom hebben een opvallend uiterlijk. Zij zijn gewoonlijk kort en hebben een klein rond hoofd, een korte hals en een lage wenkbrauwboog (vandaar de volkse naam ‘mongolisme’) In veel gevallen gaat het syndroom gepaard met aangeboren hartafwijkingen en ademhalingsproblemen

82
Q

Het fragiele X-factor

A

Dit is een recessieve geslachtshormoongebonden aandoening, wat betekent dat allebei de X-chromosomen van een vrouw de afwijking moeten hebben, voordat de stoornis bij hen tot uiting komt. Omdat mannen slechts 1 X-chromosoom hebben (naast de mannelijke Y), zal de stoornis bij hen altijd tot uiting komen als hun X-chromosoom de afwijking vertoont. Dit is 1 van de redenen dat zwakzinnigheid bij mannen meer voorkomt dan bij vrouwen. De mannen met de stoornis hebben vaak een karakteristiek uiterlijk, met een lang gezicht, een hoog voorhoofd en grote oren

83
Q

Hoogbegaafd

A

Het hoge einde van de intelligentiedistributie

84
Q

at zijn de bevindingen van Lawrence Whalley&Ian Deary mbt hoogbegaafheid?

A
  • Mensen met een hoog IQ op 11 jarige leeftijd leven langer. Dit kan komen doordat kinderen met een laag toen een zwakkere gezondheid hadden, Hoger IQ kan aanzetten tot gezonder gedrag of door het feit dat mensen met hoger IQ in een gezondere omgeving kon werken.
  • Mensen met een hoog IQ op 11 jarige leeftijd hebben een grotere levenskwaliteit op hun oude dag.
  • Mensen met een hoog IQ op 11 jarige leeftijd hebben meer kans om een beroep met een hoge status uit te oefenen
  • Mensen met een hoog IQ op 11 jarige leeftijd komen minder in de psychiatrie terecht
  • Mannen met een hoog IQ op 11 jarige leeftijd hebben meer kans op getrouwd te zijn; vrouwen hebben minder kans
  • Mensen met een hoog IQ op 11 jarige leeftijd zijn op het einde niet meer tevreden dan mensen met een laag IQ
    Mogelijk 2 verklaringen
    Mensen met een hoog IQ hebben niet alleen oog voor de positieve kant, maar ook een beter zicht op wat ze niet bereikten. Anderzijds zou het kunnen dat de tevredenheid van mensen over hun leven relatief weinig bepaald wordt door een vergelijking met het volledig bereik in de bevolking, maar enkel binnen de eigen groep
85
Q

Door welke 2 variabelen zou het misschien mogelijk zijn om creatieve mensen te kunnen vinden

A

Convergent denken:
Convergent denken treedt op bij vragen die slechts 1 juiste antwoord hebben en komt in grote maat aan bod in intelligentietests.

Divergent denken:
Divergent denken komt voor bij vragen waarop veel antwoorden mogelijk zijn en waarbij het de uitdaging is om zo veel mogelijk (ongewone) antwoorden en oplossingen te genereren.

Uit onderzoek blijkt dat divergent denken wel enig verband houdt met creativiteit en hoogbegaafheid, maar toch niet zoveel als men aanvankelijk hoopte (Clapham)

86
Q

Wat is een variabel die telkens terugkomt bij hoogbegaafde mensen?

A

Dat deze personen gedurende lange tijd intensief met hun onderwerp bezig geweest zijn.
Om eminentie te behalen moet men zo’n 50 tot 70 uur per week voor 10 jaar aanhoudend inspanningen moeten leveren

87
Q

Welke 2 strategieën worden er gebruikt om leerlingen een apart traject te laten volgen?

A
  • Het kind extra opdracht geven naast het normale traject

- Het kind 1 of meer jaren laten overslaan