H14: Psychopathologie Flashcards

1
Q

Mentale stoornis (mental disorder)

A

Dit betreft een patroon van gedachten, gevoelens en gedrag dat leidt tot persoonlijk lijden en significante daling in het sociale en arbeidsgerelateerde functioneren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Psychopathologie

A

Deze term verwijst naar het deel van de wetenschap dat zich bezighoudt met de aard, totstandkoming en de mogelijke behandeling en preventie van mentale stoornissen. Hierin werken verschillende disciplines samen, zoals de psychologie, psychiatrie, de neurowetenschappen en de farmacologie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat blijkt ervaring dat onmogelijk is?

A

Dat het onmogelijk is om een lijst van kenmerken te vinden, die altijd met een stoornis samengaat en niet voorkomt bij mensen zonder stoornis

Meestal maakt men gebruik van 3 criteria om te bepalen of iemand een stoornis vertoont. Geen enkele van deze criteria is waterdicht, maar samen omvatten ze de overgrote meerderheid van de mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Van welke 3 criteria maakt men gebruik om de mentale stoornissen te omvatten?

A
  • Statische criterium
  • Sociale criterium
  • Persoonlijke criterium
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Statische criterium

A

Dit criterium is gebaseerd op vaststelling dat bijna alle menselijke eigenschappen een normaalverdeling volgen. De meeste mensen hebben een bepaalde hoeveelheid van een eigenschap, maar sommigen hebben heel veel of heel weinig van die eigenschap.
Volgens het statische criterium, wordt iemand als abnormaal beschouwd wanneer hij/zij lager scoort dan 2 standaarddeviaties onder het gemiddelde of hoger dan 2 standaarddeviaties boven het gemiddelde.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sociale criterium

A

Dit criterium verwijst naar het feit dat een samenleving of een cultuur bepaalde gedragsvormen aanvaardt en andere niet. Volgens het sociaal criterium staat abnormaal gedrag gelijk met gedrag dat afwijkt van een maatschappelijke norm. Om als normaal beschouwd te worden, moet gedrag sociaal aanvaardbaar zijn. Vooral gedrag dat hinderlijk, onbegrijpelijk of schadelijk is voor de samenleving, heeft veel kans om volgens dit criterium als niet-normaal beoordeeld te worden. Het sociale perspectief wijst erop dat de definitie van abnormaliteit cultuurafhankelijk is en dus kan veranderen: wat een bepaalde groep als onaanvaardbaar beschouwt, kan door een andere groep als normaal gezien worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Persoonlijke criterium

A

Dit criterium verwijst naar de gevolgen van de gedragingen, gedachten en gevoelens voor de persoonlijke zelf. Sommige eigenschappen vormen een ernstige belemmering voor de persoon in zijn/haar functioneren en in zijn/haar sociale relaties. Wanneer een persoon chronisch lijdt of wanneer een gedrag door de persoon zelf als nutteloos of zelfs schadelijk ervaren wordt, dan spreken we abnormaliteit volgens het persoonlijke criterium

Dit criterium is een interessante aanvulling bij de 2 vorige omdat sommige eigenschappen relatief vaak voorkomen en ook door de cultuur aanvaard worden, maar voor de persoon zelf zoveel ongemak veroorzaken dat hij/zij eronder lijdt. Merk op dat dit criterium op zich evenmin sluitend is, want sommige vormen van persoonlijk lijden zijn te wijten aan externe factoren (bij mishandeling) en een aantal personen gedraagt zich volstrekt onaanvaardbaar zonder hier ook maar enig emotioneel leed van te ondervinden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Met welke benadering is het het best om mensen met mentale stoornissen te behandelen?

A

Niet door een enkelzijdige benadering, maar juist door een combinatie van medicamenteuze, psychologische en sociale behandeling. Ook verschilt het onderlinge belang van de 3 groepen factoren van stoornis tot stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Biologische perspectief bij mentale stoornissen

A

Volgens het biologische perspectief zijn lichamelijke disfuncties de oorsprong van mentale stoornissen. Dit perspectief bestaat al lang. Zo dacht Hippocrates in het oude Griekenland dat hysterie te wijten was aan een losgeslagen baarmoeder (grieks: hustera) die in het lichaam ronddoolde op zoek naar een kind en hysterische symptomen veroorzaakte op de plek waar ze terechtkwam. Verder had hij het ook psychische stoornissen als gevolg van onevenwicht tussen de 4 lichaamsvochten (zie typologie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer nam het belang van het biologische perspectief af en wanneer begon het weer te groeien?

A

Tijdens de middeleeuwen nam het belang van het biologische perspectief af, maar is sinds het einde van de 18e eeuw opnieuw beginnen te groeien. Vooral in de 2e helft van de 20ste eeuw is de impact toegenomen, toen men geneesmiddelen ontdekte die een invloed hadden op verschillende stoornissen en toen men beter zicht kreeg op de werking van de hersenen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat kan er allemaal gepaard gaan met symptomen die kenmerkend zijn voor mentale stoornissen

A

Letsels, bacteriële en virale infecties, vergiftiging en excessief gebruik van psychoactieve middelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voor welke 2 ziektes heeft de ontdekking van een biologische factor een diepgaande invloed gehad?

A

Voor epilepsie en maagzweren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waar is epilepsie het gevolg van?

A

Het gevolg van neuronen die in de hersenen ongecontroleerd beginnen te vuren en hierdoor andere neuronen aanzetten om eveneens te vuren. Door de ongecoördineerde manier waarop dit gebeurt, zal de normale hersenactiviteit onderbroken worden, waardoor de persoon met epilepsie bewusteloos raakt en - bij erge vormen- stuiptrekkingen vertoont. Deze aandoening wordt heden ten dage bijna uitsluitend medisch behandeld: met geneesmiddelen en in uitzonderlijke gevallen met hersenchirurgie, waarbij de epilepsie haard verwijderd of uitgeschakeld wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een andere aandoening waarvan men lange tijd dacht dat de oorzaken overwegend buiten de biologie lagen?

A

Nadat studenten decennialang te horen kregen dat maagzweren het gevolg waren van psychische stress kwam, waren in de jaren 1980 2 wetenschappers , Marshall&Warren, die aantoonden dat de belangrijkste oorzaak van maagzweren een bacterie is (de helicobacter pylori) en dat de beste behandeling uit antibiotica bestaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar heeft de biologische visie nog meer de aandacht van onderzoekers gevestigd?

A

Op de genetische bijdrage tot mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Psychologische perspectief

A

Volgens de psychologische perspectief vindt abnormaal gedrag zijn oorsprong in de mentale processen die ten grondslag liggen aan het gedrag.
Hoewel er enige evidentie is in de Griekse geschriften dat men dit perspectief niet helemaal uitsloot in de klassieke oudheid, is de psychologische benadering toch pas echt van de grond gekomen aan het einde van de 19e eeuw.
Gewoonlijk wordt het werk van de Franse arts Jean Martin Charcot als startpunt beschouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Wat geloofde Jean Martin Charcot?

A

Hij geloofde dat hysterie het resultaat was van een aangeboren zwak neurologisch systeem. Om deze ziekte te bestuderen, gebruikte hij hypnose. Hierbij ontdekte hij dat het mogelijk was om onder hypnose patiënten een verlamming te doen krijgen en bij andere patiënten hun hysterische verlamming te doen verdwijnen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat had, volgens Freud, de psychopathologie altijd?

A

Een psychische oorsprong die terugging op psychoseksuele conflicten tijdens de kindertijd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke benadering is bij fobieen de meest aangewezen behandeling?

A

Behavioristische benadering. Volgens deze benadering zijn personen met mentale problemen geen mensen die ‘emotioneel gestoord’ of ‘geestesziek’ zijn, maar cliënten met een ‘gedragsprobleem’. Dit probleem kan opgelost worden door nieuwe, beter aangepaste gedragingen te leren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar zijn sinds de jaren 1980 de cognitieve psychologen mee begonnen?

A

Om niet alleen het zichtbare gedrag maar ook de gedachten of cognities als een oorzaak van problemen te zien. Volgens de cognitieve theorie worden veel abnormale gedragingen en gevoelens veroorzaakt of verergerd door irrationele of onaangepaste overtuigingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe kan je, volgens de cognitieve theorie, gedrag of kwellende emoties veranderen?

A

Om het gedrag of kwellende emoties te veranderen, moeten eerst de cognities of gedachten veranderen die aan de basis liggen van het gedrag en de emoties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Cognitieve neuropsychiatrie

A

Onderzoek op welke manier de cognitieve processen van een persoon aangetast worden door een mentale stoornis en ik welke mate die het functioneren van de persoon kan verklaren. Dit is een relatief nieuw onderzoek gebied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Sociale perspectief

A

Het sociale perspectief op de psychopathologie stelt in zijn meest extreme vorm dat abnormaal gedrag niets anders is dan gedrag dat zich niet houdt aan de regels en de criteria van de maatschappij en daarom als abnormaal bestempeld wordt. Volgens dit perspectief speelt het sociale criterium de belangrijkste rol bij het bepalen van abnormaliteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Waar wijzen voorstanders van het sociale perspectief, zoals Thomas Szasz, bijvoorbeeld op?

A

Zij wijzen op de voorbeeld op de verschillende reacties tegenover mensen die ingebeelde stemmen horen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Wat was een centrale studie binnen het sociale perspectief?

A

“On being sane in insane places” van David Rosenhan (‘73) Rosenhan wou onderzoeken of de karakteristieken op basis waarvan men tot krankzinnigheid besluit, zich in de patiënt bevinden dan wel een geval zijn van de context waarin deze karakteristieken aangetroffen worden (rechtzaak, psychiatrische instelling, opvangtehuis etc).
Deze vraag kan beantwoord worden door pseudopatiënten (personen die geen symptomen van een ernstige mentale stoornis hadden of ooit gehad hadden) in een psychiatrische instelling te plaatsen en te kijken of ze ontmaskerd zouden worden en zo ja, hoe. Als de psychische gezondheid van de pseudopatiënten opgemerkt zouden werd, dan zou dit sterke evidentie zijn voor de stelling dat een gezonde persoon te onderscheiden valt ongeacht de plek waar hij/zij zich bevindt. Indien dit niet het geval was, dan zou dit een sterke aanwijzing zijn dat een psychiatrische diagnose weinig te maken heeft met de patiënt, maar veel met de omgeving waarin de patiënt terechtgekomen is, zoals door het sociale perspectief verdedigd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Wat is de antipsychiatrie?

A

Een kritische beweging die in 1960-1970 ontstond in Europa en de VS die de vinger legde op ziekmakende factoren in klinieken en in de maatschappij. Dit heeft er oa toe geleid dat de rechten van de psychiatrische patiënten (bijv op zelfbeschikking) nu beter beschermd worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Waar heeft het sociaal perspectief nog meer de aandacht op gevestigd?

A

Op het feit dat mentale stoornissen niet losstaan van de sociale context waarin ze plaatsvinden. Zo stelt men vast dat de inhoud van waanideeën en hallucinaties verandert afhankelijk van de maatschappelijke evoluties. Vroeger waren er meer godsdienstige thema’s dan nu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Atagues de nervios

A

Een specifieke stressreactie van vrouwen, in de Spaanse en Latijnse culturen, die bestaat uit hartkloppingen, schreeuwerigheid, nervositeit, snelle handbewegingen en soms flauwvallen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Koro

A

In een aantal Aziatische en Afrikaanse streken kent men het fenomeen van de Koro. Slachtoffers van deze conditie (mannen) vrezen dat hun penis zal verschrompelen, zich in het lichaam zal terugtrekken en dat dit uiteindelijk tot de dood zal leiden. Zij ondernemen allerhande pogingen om hun penis uit te rekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Waar ziet men het belang van de sociale context?

A

Door de reacties van mensen op iemand met een mentale stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Wat voor evidenties is er dat het gebruik van een diagnostische label zoals “depressie” een negatief effect heeft?

A

Eenmaal geëtiketteerd, wordt een persoon anders behandeld door andere en wordt hij/zij in de rol van zieke geduwd. Dit maakt het moeilijker voor de persoon om weer normaal te functioneren na een moeilijke episode. Men vermoedt dat dit 1 van de redenen is waarom de kans op terugval na een behandeling groter is in de westerse maatschappij dan in “minder ontwikkelde” landen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Welke factoren zijn er, waarvan men vermoedt dat dat de reden is, waarom de westerse mens zo heftig reageert op psychische stoornissen?

A

De individualisering en de prestatiegerichtheid van de maatschappij en de negatieve manier waarop de media berichten over mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wanneer neemt de kans op mentale stoornissen in sterke mate toe? (sociale factoren)

A

De kans op mentale stoornissen neemt toe wanneer mensen in stresserende leefomstandigheden leven, ofwel wegens de sociaal-economische omstandigheden waarin ze verkeren, ofwel wegens de ongunstige sociale relaties binnen hun netwerk van sociaal belangrijke personen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wat heeft aanleiding gegeven tot de ontwikkeling van de diathese-stress model?

A

Dat het sociaal-perspectief alleen niet alles verklaart. Sociale factoren zijn niet de enige invloed op mentale stoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Wat is op het moment het dominantie denkkader binnen de psychopathologie?

A

Het diathese-stress model

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Hoe werd het diathese-stress model ontwikkeld?

A

Het werd ontwikkeld vanuit het besef dat het biologische, het psychologische ne het sociale perspectief te lang als afzonderlijke en niet met elkaar compatibele visies beschouwd werden, eerder dan als 3 invloeden die constant met elkaar interageren en elkaar versteken of verzwakken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Hoe wordt volgens het diathese-stress model de kans bepaalt of iemand een mentale stoornis vertoont?

A

Dit wordt bepaald door de kwetsbaarheid (diathese) van de persoon en de mate van stress in de omgeving.

De kwetsbaarheid van een persoon wordt gedeeltelijk geërfd (bijv de genetische component bij schizofrenie), wordt beïnvloed door de leefomstandigheden van de persoon (bij mishandeling in de kindertijd, turbulente sociale relaties of armoede) en is ook afhankelijk van de denkstijlen van de persoon (bij de kwetsbaarheid is groter bij iemand die geneigd is om negatieve gebeurtenissen aan eigen onkunde toe te schrijven).
Of de kwetsbaarheid zich in een mentale stoornis zal vertalen hangt af van de mate van stress waarmee een individu geconfronteerd wordt. Deze stress wordt veroorzaakt door gebeurtenissen in de omgeving EN door de manier waarop de persoon de gebeurtenissen waarneemt en erop reageert.

Iemand met een kwetsbare natuur kan en perfect normaal leven leiden binnen een beschutte omgeving, waarin niet al te veel stressfactoren voorkomen. Daartegenover staat dat extreme stress zelfs de sterkste persoon klein kan krijgen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat voor denkkader vormt het diathese-stress model?

A

Een algemeen denkkader waarin de bijdrages van biologische, psychische en sociale factoren tot elke mentale stoornis begrepen kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Welk factor neemt de psychologie niet in overweging?

A

Dat de psychopathologie te wijten is aan bezetenheid door een geest.
Dit is 1 van de oudste overtuigingen in de geschiedenis van de mensheid, die oa aanleiding gegeven heeft tot schedelboringen in het stenen tijdperk )om de boze geest uit het hoofd los te laten) en tot martelingen en verbrandingen in de middeleeuwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waarom neemt de psychologie het perspectief van bezetenheid niet aan?

A

Omdat men ervan overtuigd is dat de effecten die aan geesten toegeschreven worden, verklaard kunnen worden vanuit psychische processen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

DSM

A

Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders

door de American Psychiatric Association

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Waarom werd de DSM 3 radicaal veranderd

A

De bedoeling van de nieuwe classificaties was om met operationele definities te werken en zo het subjectieve element bij de diagnose te minimaliseren

De DSM 4 ging er mee door en verfijnde het op basis van het onderzoek dat had plaatsgevonden naar aanleiding van DSM-3

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Welke 5 assen gebruikt DSM-IV

A

As 1:
Geeft aan welke klinische stoornis het normale leven verstoort en aanleiding is voor de aanvraag tot diagnose en behandeling (zoals depressie of schizofrenie)

As 2:
Beschrijft stabiele, rigide interactiepatronenen die het leven en de sociale interacties van een persoon belasten. Deze patronen worden door de persoon zelf zelden als deel van zijn of haar probleem gezien, maar ze beïnvloeden wel de ernst van de stoornis en zullen van belang zijn bij de behandeling.

Deze leunen eerder bij stabiele persoonlijkheidsverschillen dan bij de mentale stoornissen van as 1

As 3:
Bevat lichamelijke symptomen en klachten, die een invloed kunnen hebben op de mentale toestand van de beoordeelde persoon

As 4:
handelt over psychosociale en omgevingsgerelateerde stress factoren in het afgelopen jaar en wordt op een 6-punten-schaal gescoord. Zoals we in het diathese-stress model gezien hebben, is de aanwezigheid van stressfactoren bij veel stoornissen een uitlokkende factor

As 5:
Geeft een algemene beoordeling van het functioneren van het individu op het moment van de afname en gedurende het voorbije jaar; deze as wordt gescoord op een 100-punten GAF-schaal (global assessment of functioning; 1=volledige inadequaat functioneren, 100= superieur functioneren; de persoon wordt door anderen opgezocht wegens zijn/haar vele positieve kwaliteiten). Dis de belangrijkste informatie omdat veel mentale stoornissen voorafgegaan worden door een geleidelijke afname in het functioneringsniveau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Welke kritieken zijn er op het DSM-IV

A

Een 1e kritiek betreft het feit dat de DSM mentale stoornissen benadert vanuit het medische model: een mentale stoornis is een ziekte, die gediagnosticeerd en in principe medisch-biologisch behandeld moet worden. Dit sluit meer aan bij een psychiatrische visie dan bij een psychologische. Mensen met gedrags problemen zijn niet altijd “zieke mensen” (in de medische betekenis van het woord) Soms helpt men hen meer door aandacht te hebben voor psychische en sociale factoren die een rol spelen bij het probleem

Een 2e kritiek houdt verband met het feit dat het onderscheid tussen as 1 en as 2 niet altijd duidelijk is. Meestal wordt as 2 als ondergeschikt gezien (dat was ook de bedoeling), maar sommige persoonlijkheidsstoornissen (in het bijzonder de antisociale persoonlijkheidsstoornis en de borderline persoonlijkheidsstoornis) zijn zo ernstig dat het volgens sommige clinici meer voor de hand ligt om ze eveneens op as 1 te plaatsen. Clinici kijken immers heel anders aan tegen informatie op as, als 1 van deze 2 stoornissen voorkomt op as 2. Wat is dan nog het nut van het label op as 1.

een 3e kritiek op de DSM is dat het systeem enkel beschrijvend is zonder theoretische basis voor de categorieën. Men schrijft stoornissen toe aan personen aan de hand van een combinatie van symptomen, zonder duidelijk inzicht te hebben in de oorzaak en de samenhang van de symptomen waarop de diagnose gebaseerd is. Dis is temeer een probleem omdat het diagnosticeren van een mentale stoornis verregaande sociale gevolgen heeft. De onzekere wetenschappelijke status van de stoornissen blijkt onder andere uit het feit dat verzorgers minder schroom voelen om een diagnose uit te spreken over sociaal zwakke personen dan over individuen uit sociaal sterke groepen.

4e bezwaar tegen de DSM is dat het om een typologie gaat. Mensen worden in hokjes ondergebracht. Hierdoor lijkt het of er doorslaggevende, kwalitatieve verschillen tussen de stoornissen zijn, terwijl daar in werkelijkheid weinig harde evidentie voor bestaat. Bovendien zijn er veel grensgevallen, personen die op de rand van classificatie zitten en mensen die symptomen van meerdere stoornissen tegelijk hebben. Dit verhoogt de kans op een verkeerde diagnose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Vanaf wanneer, gaat men vanuit, kunnen gespecialiseerde hulpverleners autisme vaststellen?

A

Vanaf 1,5 jaar kan men betrouwbaar en valide autisme vaststellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Wat is het eerste kenmerk van autisme?

A

Problemen in de sociale interactie.

Het normale contact tussen ouder en baby ontwikkelt zich door wederzijdse interactie en het geven van aandacht. Veel kinderen bij wie later autisme wordt vastgesteld, blijken als baby geen teken te geven dat ze aandacht prettig vinden. Ze reageren niet of vreemd op de interacties van de ouders. Het kind heeft in vergelijking met andere kinderen geen of weinig belangstelling voor het menselijke gezicht. Bij sommigen is ook oogcontact verstoord. Andere vinden het niet prettig om aangeraakt en gekoesterd te worden of glimlachen zelden en relatief laat in de ontwikkeling. Ze hebben het ook moeilijk om hun aandacht te delen met iemand anders (bijv samen naar een voorwerp te kijken) of om speelgoed te delen (wat de meeste kinderen kunnen vanaf de leeftijd van 1 jaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Waar blijkt dat kinderen met autisme ook moeite mee te hebben?

A

Kinderen met autisme hebben moeite om een theory of mind te ontwikkelen. Rond de leeftijd van 4-5 jaar krijgen kinderen door dat andere mensen hun eigen gedachten, wensen, verwachtingen en kennis hebben

Zo’n 80% van de kinderen met autisme blijft last hebben met de theory of mind. Zij kunnen de gedachten van anderen niet of onvoldoende lezen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
48
Q

Wat is het 2e kenmerk bij autisme

A

Problemen met communicatie en taal.

Naar schatting 20% van de kinderen met autisme komt nooit tot spreken, ook al wegens de verstandelijke handicap die vaak met autisme samengaat. Anderen zeggen inhoudloos na wat voordien gezegd werd. Er zijn ook kinderen met autisme die wel zelfstandig woorden en zinnen leren produceren, maar op een gebrekkig niveau. Zij verhaspelen woorden of laten woorden weg. Bij velen is het taalbegrip ook ernstig verstoord

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
49
Q

Wat is het 3e kenmerk van autisme

A

Ontbreken van symbolisch spel

Kinderen starten normaal gezien al vanaf hun 2e levensjaar met symbolisch spel. Voorwerpen in een spel kunnen een andere betekenis krijgen en de kinderen kunnen ook de rol van iemand anders spelen (bijv vader die boos is). Deze vaardigheid ontbreekt bij de meesten autisten. Wanner hun gevraagd wordt om te spelen alsof ze hun pop drinken geven, dan beginnen ze te zoeken naar water en een kopje, omdat hun fantasie niet of gebrekkig ontwikkeld is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
50
Q

Wat is het 4e kenmerk van autisme

A

Behoefte aan structuur, herhaling en vaste ritmen.

Autisten kunnen opgaan in het herhalen van monotone, eenvoudige handelingen; bijv steeds op iets te tikken om het geluid te horen, eindeloos de deur van een autootje open en dicht klikken, constant met het hoofd heen en weer rollen. Andere symptomen zijn ruiken en likken aan voorwerpen en overdreven in beslag genomen worden door interesses. De hang naar rituelen en patronen kan zo sterk zijn dat de geringste verstoring angst of woede uitlokt. Dit kan al gebeuren wanneer het tijdstip van een maaltijd verandert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
51
Q

Hoeveel % van de autisten heeft een handicap?

A

75%, al blijkt er geen oorzakelijk verband te bestaan tussen deze 2 stoornissen. Een kind met autisme en een verstandelijke handicap heeft 2 losstaande handicaps. Bij autisten is vooral de verbale intelligentie laag. De niet-verbale intelligentie, waaronder de visueel ruimtelijke, is dikwijls binnen het normale bereik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
52
Q

Hoeveel mensen hebben autisme?

A

Ongeveer 0,05% van de bevolking en komt 4x maar vaker voor bij jongens dan bij meisjes.

De aandoening is grotendeels erfelijk bepaald

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
53
Q

Waarom komt autisme zo weinig voor?

A

De stoornis wordt beperkt tot de gevallen met de 4 kenmerken van autisme. Als kinderen niet voldoen aan alle kenmerken maar wel voldoende tonen om van een stoornis te spreken, wordt de categorie pervasieve (pervasief=diep doordringend) ontwikkelingsstoornis niet anders omschreven gebruikt (ook wel ‘aan autisme verwante stoornis of stoornis uit het autistische spectrum’ genoemd)

De prevalentie van deze stoornis is 0,2%
Deze stoornis wordt meestal pas na het 3e jaar hekend, omdat de symptomen minder uitgesproken zijn

Een andere reden waarom autisme zeldzaam is, is dat men sinds DSM-IV een nieuwe categorie ingevoerd heeft, namelijk het syndroom van Asperger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
54
Q

Wat is een opvallend kenmerk bij kinderen met het syndroom van Asperger?

A

Hun houterigerheid. Hun motorische ontwikkelin gis trager en blijft bijna altijd stuntelig. Hierdoor hebben ze bv problemen met netjes eten en zich verzorgd kleden. Sommige hebben een hoge intelligentie, die zich kan kenmerken in extreme feitenkennis over een duidelijk omschreven onderwerp zoals sterrenkunde of geologie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
55
Q

Wat zijn eigenaardige kenmerken in qua communicatie bij het syndroom van Asperger?

A

Hoewel de communicatieve vaardigheden niet beperkt zijn, vertoont de communicatie wel eigenaardige kenmerken. Zo kunnen jongeren met het syndroom van Asperger een voorkeur hebben voor een wetenschapsjargon (professorentaal) dat niet bij hun leeftijd past. Verder letten ze weinig op de reacties van hun toehoorders en houden ze bv een veel te lang betoog. Ze hebben ook problemen met de pragmatiek (betekenis aspect) van taal. Zo zullen ze ongepaste dingen zeggen en hebben ze last om figuurlijke taal en moppen te begrijpen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
56
Q

Aan een middel gebonden stoornis

A

Iemand die een psychoactief middel gebruikt waaronder de eigen gezondheid, de sociale relaties en/of het werk beginnen te lijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
57
Q

Wat is volgens het DSM het verschil tussen misbruik en afhankelijkheid?

A

Misbruik van een middeel verwijst naar een patroon van onaangepast gebruik dat significatne beperkingen veroorzaakt.

Afhankelijkheid van een middel wordt gedfinieerd als misbruik dat gepaard gaat met minstens 3 van de volgende kenmerken:

  • Tolerantie voor het middel (men moet een steeds grotere hoeveelheid van het middel nemen om het verwachte effect te bereiken)
  • Ontwenningsverschijnselen bij afwezigheid van het middel
  • Een langer gebruik van het middel dan men van plan was
  • Weinig succesvolle pogingen om het gebruik in de hand te houden
  • Het besten van een groot deel van de tijd om aan het middel te komen (waardoor belangrijke sociale of beroepsmatige bezigheden opgegeven moeten worden)
  • en een voortzetten van het gebruik ondanks de wetenschap dat het leidt tot problemen

Wat begint als misbruik van een middel kan na herhaalde inname leiden tot afhankelijkheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
58
Q

Waarom gebruikt de DSM de term “verslaving” niet?

A

Omdat deze niet eenduidig gedefinieerd kan worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
59
Q

Van welk middel is er het meeste misbruik en afhankelijkheid?

A

Alcohol, ongeveer 4% van de volwassenen en is 5 maal groter bij mannen dan bij vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
60
Q

Wat is volgens Schippers&Kaplan de prognose voor mensen met langdurig alcohol misbruik

A

Op de lange duur wordt, ondanks behandeling- ongeveer 1/3 van een willekeurige groep abstinent (alcohol onthouding), 1/3 blijft door drinken en 1/3 sterft binnen 10

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
61
Q

Welke tegenstrijdige invloed heeft alcohol op de gemoedstoestand van een persoon?

A

Het werkt als een kalmeringsmiddel, maar de eerste delen van de hersenen die onderdrukt worden zijn de inhibitorische centra. Vandaar dat alcohol de vitaliteit doet toenemen en de inhibities (remmend effect) uitschakelt. Voorgezet alcohol gebruik onderdrukt echter de systemen die zorgen voor de efficiëntie van het lichaam, zodat de reactietijden en spraak vertragen en de fijne motorische coördinatie vermindert. In een nog verder stadium wordt ook het lopen moeilijk en valt de drinker in slaap. In extreme gevallen kan excessief alcohol gebruik essentiële lichaamsfuncties stopzetten, zoals de ademhaling.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
62
Q

Waarom drinken mensen te veel?

A

De meest genoemde reden is dat alcoholconsumptie de angst en spanning vermindert.

Hoewel stressreductie een rol kan spelen, zien onderzoekers dit niet als de enige en zelfs niet als de belangrijkste reden. Daar is te veel evidentie voor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
63
Q

Wat is de evidentie aan de biologische kant van alcoholgebruik?

A

Een erfelijke component bij alcoholafhankelijkheid.

Volgens een studie van Tsuang et al verklaren genetische factoren voor ongeveer 1/3 van het ontstaan van afhankelijk. Omstandigheden in het gezin van herkomst verklaren ook 1/3. De overige omstandigheden hangen af van individu gebondengebonden factoren.

Een manier waarop erfelijkheid een rol kan spelen, heeft te maken met hoe sterk een persoon op alcohol reageert. Kinderen van een alcoholistische ouders reageert minder snel op de effecten van alcohol en kunnen daardoor grotere hoeveelheden drinken voordat ze er negatieve gevolgen van ondervinden. Hierdoor zijn ze geneigd om meer en vaker te drinken dan iemand die sterk op alcohol reageert.

Onderoek heeft aangetoond dat menen een lagere reactiviteit inderdaad meer kans hebben om na verloop van jaren alcoholafhankelijkheid te ontwikkelen dan mannen met een grote reactiviteit.

Het verschil reactiviteit op alcohol kan ook verklaren waarm inder vrouwen alcoholafhankelijkheid ontwikkelen dan mannen: de meeste vrouwen reageren sterker op alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
64
Q

Wat is de evidentie voor de psychologische bijdragen mbt tot alcoholgebruik

A

Er is vooral evidentie gevonden voor een bijdrage van leerprocessen.

1: Deze bestaat uit smaak van de dranken waarin alcohol voorkomt, de lichamelijke gevolgen van (matig) alcoholgebruik en de symbolische betekenis van drinken (erbij horen, stoer zijn, iets te vieren hebben’)
2: Klassieke conditionering, waardoor men in bepaalde omgevingen of gemoedstoestanden trek krijgt in alcohol. Deze component wordt vooral duidelijk gevoeld wanneer een vroegere gebruiker zich van alcohol probeert te onthouden.
3: Observerend leren, waardoor men de normen overneemt van de groep waarin men zich bevindt. Men gaat meer drinken als men veel andere ziet drinken dan wanneer dat niet gebeurt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
65
Q

Wat zijn de culturele verschillen in de mate van misbruik en afhankelijk van alcohol?

A

De graad van alcoholisme is zeer laag bij groepen waar het verboden is om alcohol te gebruiken en waar men dit gedrag ook ten zeerste afkeurt, laag in groepen die het gebruik van alcohol beperken tot bijzondere gebeurtenissen en hoog in groepen die de alcoholconsumptie niet beperken en zelfs aanmoedigen.

Alcoholafhankelijkheid is vooral een probleem in groepen waar drank geassocieerd wordt met vrije tijd en gezelligheid.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
66
Q

wat is een beschermende factor tegen alcoholafhankelijkheid?

A

Het hebben van ouders en vrienden die verstandig omgaan met alcohol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
67
Q

Wat komt er voor bij schizofrenie en andere psychotische stoornissen?

A

Wanen, hallucinaties en incoherente spraak

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
68
Q

Wie bedacht de term schizofrenie en waarom?

A

De Zwitserse psychiater Eugen Bleuer bedacht de term schizofrenie (Grieks voor gespleten geest) om te verwijzen naar de incoherente mentale processen en het gebrek aan voeling met de sociale realiteit die sommige mentaal gestoorde patiënten karakteriseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
69
Q

Welk verkeerd beeld hebben vele mbt schizofrenie?

A

Zij denken ten onrechte aan een “gespeten persoonlijkheid”, een opvatting die betger aansluit bij de dissociatieve identiteitsstoornis dan bij schizofrenie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
70
Q

Hoeveel mensen lijden er aan schizofrenie?

A

Men schat dat iets minder dan 1% van de bevolking de diagnose schizofrenie zal krijgen. Dit getal is tamelijk stabiel over alle culturen. Ongeveer 40% van de patienten in de psychatrie draagt deze label. De ratio mannen vrouwen is 1 op 3 (Aleman et al)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
71
Q

Op welk leeftijd manifesteert de stoornis voor het eerst?

A

Vrouwen: 25-35
Mannen: 15-25

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
72
Q

Door welke 2 of meer kenmerken, die elk gedurende 1 maand voor een belangrijke deel van de tijd, volgens de DSM-IV, aanwezig zijn?

A
  • Wanen
  • Hallucinaties
  • Onsamenhangende spraak
  • Ernstig chaotisch of katatoon gedrag
  • Vervlakking van affect, armoede van spraak en gedachten of apathie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
73
Q

Waan

A

Waan is een overtuiging die wordt gehandhaafd ondanks argumenten en evidentie die normalerwijze voldoende zou moeten zijn om haar te weerleggen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
74
Q

Welke wanen komen, op basis van een studie bij meer dan 700 patiënten uit 10 landen, komen het meest voor? (Sartorius et al)

A
  • Verkeerde identificatie of verkeerde interpretatie van sociale situaties (73%).
    Bijv. van verkeerde identificaties zijn gevallen waarbij de patiënt denkt dat een familielid door een dubbelganger vervangen werd (Capgraswaan) of dat een bepaalde persoon (bijv een mede patient_ in werkelijkheid iemand anders is (bijv een achtervolger)
  • Betrekkingswaan (63%)
    Dit is de overtuiging dat normale voorwerpen of gedragingen van andere personen een bijzondere betekenis hebben en relevant zijn voor de patiënt (meestal in negatieve zin). Hierbij geeft de patiënt een verkeerde verklaring voor een gebeurtenis of is hij/zij overtuigd dat een bepaalde persoon in werkelijkheid iemand anders is (soms buitenaards). Zo kan de persoon ervan overtuigd zijn dat een boek een bepaalde geheime boodschap bevat.
  • Beinvloedingswaan (50%)
    Deze waan verwijst naar de overtuiging dat men niet meer uit vrije wil denkt, handelt of voelt, maar gecontroleerd wordt door een instantie van buitenaf. Een vreemd wezen is in de hersenen binnengedrongen en heeft de controle over het normale functioneren overgenomen
  • De overtuiging dat gedachten uitgezonden worden. (22%)
    Hieronder lijken 2 soorten wanen te vallen. Enerzijds verwijst het begrip naar een waan waarbij de patiënt ervan overtuigd is dat zijn/haar gedachten duidelijk te horen zijn en dus door anderen gevolgd kunnen worden. Anderzijds verwijst het soms ook naar de waan dat andere mensen in staat zijn om in gedachten met de patiënt samen te smelten en dus deel te nemen aan de gedachten van de patiënt

Bovenstaande wanen zijn dikwijls een onderdeel van een algemenere achtervolgingswaan, waarbij de patiënt ervan overtuigd is dat er een samenzwering tegen hem/haar beraamd wordt Een andere waan die nogal eens voorkomt, is grootheidswaan. Hierbij is de patiënt ervan overtuigd iemand belangrijks te zijn. Dit gaat soms gepaard soms gepaard met de overtuiging dat een belangrijk iemand verliefd is op de betrokkene of dat de betrokkene een goddelijke opdracht heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
75
Q

Welke 3 mogelijkheden zouden er kunnen zijn om de hardnekkigheid van wanen te verklaren?

A
  • De patiënt ziet geen andere mogelijkheid om de interne ervaringen (stemmen, gevoelens van belangrijkheid, verhoogde emotionele er perceptuele ervaringen een gevoel depersonalisatie) een plek te geven. Daarom blijft de patiënt bij de waanverklaring
  • De patiënt is niet meer in staat om zelf alternatieve verklaringen te generen en te overwegen. Door verminderde cognitieve vermogens is het niet meer mogelijk om kritisch over het eigen functioneren na te denken
  • De laatste oorzaak van de hardnekkigheid is dat de meest voor de hand liggende alternatieve verklaring (“ik word gek”) te bedreigend met het gevolg dat de patiënt de waanwereld verkiest.

Uit interviews met patiënten bleek het eerste scenario het meest te komen ne het derde het minst voorkomt (Freeman et al)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
76
Q

Hallucinaties

A

Hallucinaties zijn perceptuele ervaringen zonder bijbehorende fysische stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
77
Q

Welke hallucinatie komt het meest voor?

A

Het horen van stemmen. Gewoonlijk geven die stemmen (negatieve) commentaar op wat de persoon doet en denkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
78
Q

Waar vermoedt men dat de hallucinatie van stemmen horen vandaan komt?

A

Men vermoedt dat dit komt doordat de patiënt geen onderscheid meer kan maken tussen stimuli die intern gegeneerd worden en stimuli die van buitenaf komen.

Verder stelt men bij ongeveer de helft van de schizofreniepatiënten vast dat ze perceptueel overgevoelig zijn geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
79
Q

Waardoor kunnen schizofreniepatienten de veelheid van informatie die op hun aankomt niet meer aan?

A

Wellicht omdat hun capacitateiten tot informatieverwerking verminderd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
80
Q

Wat gebeurt er als een hallucinatie zich vermengd met een waan?

A

Tijdens de meest erge episodes verliest de patiënt het contact met de realiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
81
Q

Onsamenhangende spraak

A

Dit is de 3e kenmerk van schizofrenie. De logische opeenvolging in gedachten gaan verloren, vooral tijdens de ergste, acute fasen. De associaties die de persoon maakt, druisen in tegen de conversatieconventies. Hoewel de patiënt de semantische en syntactische regels van taal lijkt te volgen, heeft wat hij/zij geen betekenis omdat er geen aansluiting is bij het gesprek dat aan de gang is. De patiënt springt van de hak op de tak, verandert midden in een zin van onderwerp, gebruikt niet-bestaande woorden (neologismen) of herhaalt zinnen zonder aanwijsbare reden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
82
Q

Welke 3 mogelijkheden zouden er kunnen zijn om de hardnekkigheid van wanen te verklaren?

A
  • De patiënt ziet geen andere mogelijkheid om de interne ervaringen (stemmen, gevoelens van belangrijkheid, verhoogde emotionele er perceptuele ervaringen een gevoel depersonalisatie) een plek te geven. Daarom blijft de patiënt bij de waanverklaring
  • De patiënt is niet meer in staat om zelf alternatieve verklaringen te generen en te overwegen. Door verminderde cognitieve vermogens is het niet meer mogelijk om kritisch over het eigen functioneren na te denken
  • De laatste oorzaak van de hardnekkigheid is dat de meest voor de hand liggende alternatieve verklaring (“ik word gek”) te bedreigend met het gevolg dat de patiënt de waanwereld verkiest.

Uit interviews met patiënten bleek het eerste scenario het meest te komen ne het derde het minst voorkomt (Freeman et al)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
83
Q

Hallucinaties

A

Hallucinaties zijn perceptuele ervaringen zonder bijbehorende fysische stimulus.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
84
Q

Welke hallucinatie komt het meest voor?

A

Het horen van stemmen. Gewoonlijk geven die stemmen (negatieve) commentaar op wat de persoon doet en denkt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
85
Q

Waar vermoedt men dat de hallucinatie van stemmen horen vandaan komt?

A

Men vermoedt dat dit komt doordat de patiënt geen onderscheid meer kan maken tussen stimuli die intern gegeneerd worden en stimuli die van buitenaf komen.

Verder stelt men bij ongeveer de helft van de schizofreniepatiënten vast dat ze perceptueel overgevoelig zijn geworden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
86
Q

Waardoor kunnen schizofreniepatienten de veelheid van informatie die op hun aankomt niet meer aan?

A

Wellicht omdat hun capacitateiten tot informatieverwerking verminderd zijn

87
Q

Wat gebeurt er als een hallucinatie zich vermengd met een waan?

A

Tijdens de meest erge episodes verliest de patiënt het contact met de realiteit

88
Q

Onsamenhangende spraak

A

Dit is de 3e kenmerk van schizofrenie. De logische opeenvolging in gedachten gaan verloren, vooral tijdens de ergste, acute fasen. De associaties die de persoon maakt, druisen in tegen de conversatieconventies. Hoewel de patiënt de semantische en syntactische regels van taal lijkt te volgen, heeft wat hij/zij geen betekenis omdat er geen aansluiting is bij het gesprek dat aan de gang is. De patiënt springt van de hak op de tak, verandert midden in een zin van onderwerp, gebruikt niet-bestaande woorden (neologismen) of herhaalt zinnen zonder aanwijsbare reden.

89
Q

Chaotisch of katatoon gedrag

A

Het gedrag van een schizofreniepatiënt wijkt af van normaal gedrag. Afhankelijk van de patiënt en het stadium van de stoornis ervaart men het gedrag als chaotisch, bizar, geagiteerd of teruggetrokken. Andere gedragen zich alsof ze niet begrijpen wat er gebeurt. Sommigen reageren geprikkeld en onvoorspelbaar, anderen zijn passief en reageren nauwelijks op wat in de omgeving gebeurt. Na een acute periode worden de patiënten gewoonlijk steeds minder actief, verdwijnt het initiatief kan apathie optreden. In ernstige gevallen treden katatone symptomen op waarbij de patiënt bewegingloos wordt, een ongewone houding aanneemt, doelloos geagiteerd beweegt of zeer lange tijd zwijgt

90
Q

Affectvervlakking

A

BIJ schizofrenie treden meestal ook stoornissen in het gevoelsleven op. Angst en geprikkeldheid komen veel voor, vooral in de acute fasen (wanneer de wanen en/of hallucinaties optreden). Patiënten zitten verder soms stilletjes in zichzelf te lachen of te huilen, zonder dat duidelijk wordt wat hen bezighoud

91
Q

Positieve symptomen

A

Bij positieve symptomen wordt iets aan het normale functioneren toegevoegd. Dit kan gaan om emotionele beroering, motorische agitatie, waanachtige interpretaties van gebeurtenissen of hallucinaties. Het begin van deze symptomen is dikwijls abru. Ze gaan gepaard met abnormale activiteit in het limbische systeem en reageren doorgaans goed op antipsychotische geneesmiddelen.

92
Q

Negatieve symptomen

A

Negatieve symptomen worden gekenmerkt doordat er iets ontbreekt bij het normale functioneren. Het gaat hierbij vooral om problemen met de gevoelsuiting, communicatieve vaardigheden en het omgaan met de omgeving. Het is meestal moeilijk om het begin van deze symptomen af te bakenen, omdat ze geleidelijk aan beginnen en verergeren. De patiënt reageert minder goed op antipsychotische geneesmiddelen en er wordt vooral abnormale activiteit vastgesteld in de frontale lobben

93
Q

Op basis waarvan maakt men een onderscheid tussen positieve symptomen en negatieve symptomen

A

Sommige symptomen komen dikwijls samen voor, zoals enerzijds hallucinaties, wanen en geagiteerde bewegingen, en anderzijds bewegingsarmoede en affectvervlakking. Beide groepen van symptomen reageren ook enigszins anders op een medicamenteuze behandeling

94
Q

Welke 5 subtypes van schizofrenie onderscheid men in de DSM-IV

A
  • Katatoon
  • Gedesorganiseerd
  • Paranoïde
  • Ongedifferentieerd
  • Resttype
95
Q

Schizofrenie van het katatone type

A

Wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van periodes met extreme agitatie en periodes met verregaande teruggetrokkenheid. In individuele gevallen kan 1 van beide domineren. Tijdens de teruggetrokken fasen is er soms een plotse stopzetting van alle beweging en een neiging om uren en soms dagen in een bepaalde positie te blijven. Het klinische beeld kan daarna abrupt veranderen met een plotse opwinding, waarbij de patiënt incoherent praat of schreeuwt, snel hen en weer loopt en impulsief, ongecontroleerd en uitzinnig gedrag vertonen

96
Q

Schizofrenie van het ongedifferentieerde type

A

Een geheel van symptomen waarbij er een snel veranderde mix is van de belangrijkste symptomen van schizofrenie. Veel voorkomende episodes betreffen perplexiteit, verwarring, emotionele beroering, betrekkingswanen, opwinding, depressie en angst. Dit beeld wordt dikwijls aangetroffen bij de 1e acute fase en bij een plotse verergering in een al bestaande toestand

97
Q

Schizofrenie van het paranoïde type

A

Een ziektebeeld dat gedomineerd wordt door onlogische en snel veranderende wanen, dikwijls gepaard met gaand met levendige hallucinaties, een vermindering in het kritische oordeel en grillig gedrag. Bij chronische gevallen is er gewoonlijk minder desorganisatie en sociale terugtrekking dan bij de andere types. De patiënt blijft een achtervolgings- of grootheidswaan hebben
onl

98
Q

Affectvervlakking

A

BIJ schizofrenie treden meestal ook stoornissen in het gevoelsleven op. Angst en geprikkeldheid komen veel voor, vooral in de acute fasen (wanneer de wanen en/of hallucinaties optreden). Patiënten zitten verder soms stilletjes in zichzelf te lachen of te huilen, zonder dat duidelijk wordt wat hen bezighoud

99
Q

Positieve symptomen

A

Bij positieve symptomen wordt iets aan het normale functioneren toegevoegd. Dit kan gaan om emotionele beroering, motorische agitatie, waanachtige interpretaties van gebeurtenissen of hallucinaties. Het begin van deze symptomen is dikwijls abru. Ze gaan gepaard met abnormale activiteit in het limbische systeem en reageren doorgaans goed op antipsychotische geneesmiddelen.

100
Q

Negatieve symptomen

A

Negatieve symptomen worden gekenmerkt doordat er iets ontbreekt bij het normale functioneren. Het gaat hierbij vooral om problemen met de gevoelsuiting, communicatieve vaardigheden en het omgaan met de omgeving. Het is meestal moeilijk om het begin van deze symptomen af te bakenen, omdat ze geleidelijk aan beginnen en verergeren. De patiënt reageert minder goed op antipsychotische geneesmiddelen en er wordt vooral abnormale activiteit vastgesteld in de frontale lobben

101
Q

Op basis waarvan maakt men een onderscheid tussen positieve symptomen en negatieve symptomen

A

Sommige symptomen komen dikwijls samen voor, zoals enerzijds hallucinaties, wanen en geagiteerde bewegingen, en anderzijds bewegingsarmoede en affectvervlakking. Beide groepen van symptomen reageren ook enigszins anders op een medicamenteuze behandeling

102
Q

Welke 5 subtypes van schizofrenie onderscheid men in de DSM-IV

A
  • Katatoon
  • Gedesorganiseerd
  • Paranoïde
  • Ongedifferentieerd
  • Resttype
103
Q

Schizofrenie van het katatone type

A

Wordt gekarakteriseerd door een afwisseling van periodes met extreme agitatie en periodes met verregaande teruggetrokkenheid. In individuele gevallen kan 1 van beide domineren. Tijdens de teruggetrokken fasen is er soms een plotse stopzetting van alle beweging en een neiging om uren en soms dagen in een bepaalde positie te blijven. Het klinische beeld kan daarna abrupt veranderen met een plotse opwinding, waarbij de patiënt incoherent praat of schreeuwt, snel hen en weer loopt en impulsief, ongecontroleerd en uitzinnig gedrag vertonen

104
Q

Schizofrenie van het ongedifferentieerde type

A

Een geheel van symptomen waarbij er een snel veranderde mix is van de belangrijkste symptomen van schizofrenie. Veel voorkomende episodes betreffen perplexiteit, verwarring, emotionele beroering, betrekkingswanen, opwinding, depressie en angst. Dit beeld wordt dikwijls aangetroffen bij de 1e acute fase en bij een plotse verergering in een al bestaande toestand

105
Q

Schizofrenie van het paranoïde type

A

Een ziektebeeld dat gedomineerd wordt door onlogische en snel veranderende wanen, dikwijls gepaard met gaand met levendige hallucinaties, een vermindering in het kritische oordeel en grillig gedrag. Bij chronische gevallen is er gewoonlijk minder desorganisatie en sociale terugtrekking dan bij de andere types. De patiënt blijft een achtervolgings- of grootheidswaan hebben
onl

106
Q

Schizofrenie van het gedesorganiseerde type

A

Komt meestal op een jongere leeftijd voor en gaat gepaard met een ernstige desintegratie van de persoon. De emotionele verwarring en afvlakking uiten zich in ongepast gelach en onnozelheid, maniërisme en bizarre, dikwijls obscene, gebaren

107
Q

Schizofrenie van de resttype

A

Lichtere indicaties van schizofrenie, vooral bij individuen in remissie na 1 van de vorige schizofrene episodes

108
Q

Waar blijkt de biologische factor van schizofrenie uit?

A

Het feit dat schizofrenie gedeeltelijk erfelijk bepaald wordt. Asl beide biologische ouders schizofrenie hebben, dan is de kans dat het kind schizofrenie ontwikkelt bijna 50%. Dit geldt ook voor een persoon die een eeneiige tweeling heeft met schizofrenie. Naarmate de genetische overeenkomst tussen de verwant met schizofrenie afneemt, neemt ook de kans af dat een persoon schizofrenie al krijgen

109
Q

Welke andere aanwijzing is er nog meer voor het belang van de biologische factor?

A

Het feit dat geneesmiddelen helpen bij de behandeling van de stoornis.

110
Q

Welke hypotheses zijn er over wat de geneesmiddelen precies doen?

A

De eerste middelen werden bij toeval ontdekt op basis van hun neveneffecten, maar het staat zo goed als vast dat ze inwerken op de neurotransmissie die gebruikmaakt van dopamine.

Volgens de dopaminehypothese lijden schizofreniepatiënten ofwel aan te hoge concentraties van de neurotransmitter dopamine in hun hersenen, ofwel aan een extreem hoge gevoeligheid voor de dopamine. De dopaminebanen spelen een belangrijke rol in 3gebieden van de hersenen: het limbische systeem, dat een rol speelt bij het regelen van emotioneel gedrag, de frontale cortex, die een rol speelt bij het controleren van gedragingen, en subcorticale systemen die nodig zijn voor een vlotte uitvoering van bewegingen. De dopamine hypothese bied vooral een goede verklaring voor de positieve symptomen die ook het best op de geneesmiddelen reageren. Bij de negatieve symptomen lijkt het er eerder te weinig gevoeligheid voor dopamine te zijn , zodat men momenteel meer denkt in de richting van een complexe ontregeling van de dopaminsystemen in de hersenen eerder dan van een simpele overgevoeligheid voor dopamine

111
Q

Welke hypothese hadden de psychoanalisten waarom de 1 wel en de ander geen schizofrenie ontwikkelt

A

De psychoanalyse beschouwde schizofrenie als het gevolg van een alomvattende regressie naar een vroeger infantiel stadium, waardoor de patiënt in een fantasiewereld ging leven.

112
Q

Welke hypothese hadden de behaviouristen waarom de 1 wel en de ander geen schizofrenie ontwikkelt

A

Behavioristen verklaarden schizofrene gedragingen als een gevolg van een uit de hand gelopen bekrachtigingsproces, waarbij de bizarre gedragingen bekrachtigd werden door de aandacht die ze trokken

113
Q

Welke hypothese is goed? De psychoanalyse of de behaviouristen?

A

uiteindelijk is gebleken dat deze verklaringen ofwel weinig bruikbaar waren voor een behandeling ofwel beperkt bleven tot perifere symptomen (zoals onder controle houden van gevaarlijke of hinderlijke gedragingen bij de ergst getroffen patiënten

114
Q

Waar let men tegenwoordig op, bij schizofrenen?

A

Op de manier waarop mensen omgaan met hun schizofrenie en met de beperkingen die deze stoornis met zich meebrengt. Het ervaren van wanen en hallucinaties is immers een angstaanjagende gebeurtenis, die ook na het verdwijnen van de acute fase een diepgaande invloed heeft op de patiënt. Ook is er het probleem dat de acute fase bij vele zal terugkomen. Patiënten die alleen medisch behandeld worden zijn slecht voorbereid op deze stressfactoren.

115
Q

Veel psychologische onderzoek richt zich tegenwoordig op hoe de patiënt en de familie kan helpen bij het omgaan met de nieuwe situatie, schizofrenie. Welke elementen komen aan bod?

A
  • Hoe kan men de patiënt en zijn/haar omgeving zo goed mogelijk informeren over wat er gebeurt bij schizofrenie?
  • Welke elementen bieden bescherming voor de patiënt?
  • Is het mogelijk voor de patiënten om actief om te gaan met de stemmen die ze horen, zodat ze niet langer passief het slachtoffer ervan zijn?
  • Hoe kan men patiënten helpen om zich aan hun kuur te houden, ondanks de neveneffecten?
  • Hoe bereidt men patiënten en hun familie het best voor op terugval, zodat zij niet in paniek raken
116
Q

Wat ziet men dat er aan de acute fase voorafging?

A

Dat er een externe stressfactor voorafging en dat de kans ook groter is naarmate er meer stressfactoren in de omgeving zijn.

117
Q

Hoe wordt er tegemoet gekomen naar de vraag voor informatie over schizofrenie bij de patieten en familieleden?

A

Er worden zelfhulpgroepen opgericht door patiënten zelf of door hun familie leden. Dit betekent wel dat dat sociaal kwetsbare patiënten zonder familie die zich voor hen wil inzetten, extra risico lopen

118
Q

Expressed emotion (uitgedrukte emotie)

A

Een gezinsomgangsvorm waarbij men het wel goed meent, maar waarbij de spanningen voor de patiënt en de rest van het gezin zo hoog oplopen dat het risico op terugval verdubbelt

119
Q

Uit welke 2 componenten bestaat “expressed emotion”

A

De leden van het gezin zijn heel sterk begaan met de betrokkene en overbezorgd. Ze denken van zichzelf dat ze veel over hebben voor de persoon.
Tegelijkertijd zijn ze echter ook hyperkritisch en wrokkig. Hoewel ze de echtheid van de ziekte niet in twijfel trekken, praten ze erover alsof de patiënt zelf een behoorlijke mate van controle heeft over de symptomen. Ze hebben vaak ook duidelijke ideeën over wat de patiënt moet doen om te verbeteren.

120
Q

Wat is volgens sommige de reden waarom schizofrenie meer in de westerse cultuur voorkomt?

A

Omdat men in westerse culturen meer blootstaat aan stress (prestatie gerichtheid)

121
Q

Waarom spelen sociale factoren een rol bij schizofrenie?

A

Omdat ze de manier beïnvloeden waarop de symptomen zich manifesteren.
Er bestaan verschillen in inhoud, vorm en type van symptomen tussen diverse landen, culturen en continenten. Ook binnen een cultuur evolueren de symptomen

122
Q

transculturele psychiatrie

A

Een relatief nieuw gebied in de psychiatrie waarin men onderzoek doet naar de uiteenlopende waarde-en normenpatronen in verschillende culturen en de gevolgen hiervan voor de hulpverlening (Kortman)

De invloed van de cultuur op de manier waarop schizofrenie zich uit en de manier waarop men met de stoornis omgaat

123
Q

Stemming

A

Is een emotionele toestand die tamelijk lang duurt (gaande van uren tot maanden), meestal minder intens is dan de een emotie en niet gericht op een bepaalde stimulus.

124
Q

Stemmingsstoornissen

A

Zijn ernstige verstoring in de stemming die leiden tot een buitensporige neerslachtigheid of opgetogenheid. Dikwijls gaan ze gepaard met veranderingen in het eet-of slaappatroon en in het denken.
De gemoedsverstoring leidt tot ernstige problemen in sociale relaties en op het werk.

125
Q

Welke categorien zijn er voor stemmingsstoornissen?

A
  • Ernst van de stoornis (het aantal beperkingen en de mate waarin het functioneren beperkt wordt)
  • Duur van de stoornis (of ze eenmalig is, chronisch of intermitterend- met terugkerende emoties
126
Q

Bipolaire stoornis

A

Een opeenvolging van 1 of meerdere manische en depressieve episodes bij eenzelfde individu.

127
Q

Manische episode

A

Is een toestand van intense en onrealistische gevoelens van opwinding en euforie.

Er bestaan verschillende gradaties, gaande van een sterk geluksgevoel, optimisme, babbelen en een overdaad aan energie bij een milde vorm tot extreme vormen die bestaan uit opgewonden en onsamenhangend praten, heel weinig slaap, een grote behoefte aan sociale contacten (waarbij men soms opdringerig wordt) en een verhoogde seksuele drang.

128
Q

Wat gebeurt er, bij een manische episode, omdat de verantwoordelijkheidsbesef verminderd?

A

Men verkwist dikwijls veel geld aan ondoordachte aankopen en investeringen en raakt men betrokken bij gevaarlijke activiteiten (bv door wild tekeer te gaan in het verkeer

129
Q

Waar gaat een manische episode mee gepaard?

A

Een groot energie verbruik en dat wreekt zich gewoonlijk. Daarna volgt de depressieve episode

130
Q

waar kan een manische episode een neveneffect van zijn?

A

Van een medische behandeling voor depressie. Dan komt men van een depressie in een manie terecht, gevolgd door een terugval (Morishita&Arita)

131
Q

Wat ervaart men bij depressieve episodes?

A

Somberheid en neerslachtigheid

132
Q

Wanneer komen depressieve episodes voor?

A

Komt veel voor na een belangrijk verlies (bijv verlies van een naaste of bij verlies van werk.)

133
Q

Welk evidentie is er dat een occasionele depressieve periode van een beperkte duur adaptief kan zijn op lange termijn?

A

Dikwijls ervaren mensen korte depressieve periodes als een gelegenheid waarbij ze een bestaand probleem verhelderd hebben of voor zichzelf een besluit genomen hebben dat ze later als heilzaam ervaren. Dit komt doordat men tijdens een depressieve periode soms gevoelens en gedachten onder de loep neemt die men normaal gezien voor zich uit schuift.

134
Q

Wanneer spreken we van een depressieve stoornis?

A

Wanneer de depressieve periode in belangrijke mate met het gewone functioneren begint te interfereren

135
Q

Hoe definieert de DSM-IV een depressieve stoornis?

A

5 of meer van de volgende symptomen zijn binnen een periode van 2 weken aanwezig geweest en wijzen op een verandering ten opzichte van het eerdere functioneren. Bij de 5 symptomen moet ofwel symptoom 1 ofwel symptoom 2 aanwezig zijn

1) Depressieve stemming gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag, zoals blijkt uit subjectieve mededelingen of observatie door andere
2) Duidelijke vermindering van interesse of plezier in bijna alle activiteiten gedurende het grootste deel van de dag, bijna elke dag
3) Duidelijke gewichtsveranderingen (toe of afname)
4) Verandering in het slaappatroon (slapeloosheid of een verhoogde slaapdrang)
5) Psychomotorische agitatie of remming die waarneembaar is door anderen, bijna elke dag
6) moeheid of verlies aan energie, bijna elke dag
7) Gevoelens van waardeloosheid of buitensporige of onterechte zelfverwijten of schuldgevoel, bijna elke dag
8) verminderd vermogen tot nadenken of concentratie of besluiteloosheid, bijna elke dag
9) Terugkerende gedachten aan de dood en suïcide

136
Q

Wat zijn de cognitieve en motivationele factoren die meespelen bij depressie?

A

De persoon reageert trager, heeft moeite oom zich te concentreren en wordt overweldigd door negatieve gedachten en herinneringen. Men begint te twijfelen aan de eigen waarde en de status die men binnen de groep heeft.
Hierbij worden hopeloosheid en zelfverwijten soms afgewisseld met kwaadheid en verwijten naar anderen toe. Hopeloosheid veralgemeent zich tot een verlies aan motivatie om iets aan de situatie te doen. In de ernstigste gevallen is men niet meer in staat om ook nog maar iets te doen en voelt men zich zich alleen maar ellendig

137
Q

Wat zijn de 4 risicogroepen voor depressie volgens een onderzoek van Bracke&Wauterickx

A
  • Zich isolerende mannen
  • Werkeloze
  • Uit echt gescheiden moeders
  • Studenten

Bij de laatste groep zijn het vooral de stresserend levensgebeurtenissen en problemen met het lichaamsbeeld of de zelfwaardering die bijdragen tot een verhoogde kans op depressie.

138
Q

Wanneer dalen de depressiescores?

A

Tegen verwachtingen in vonden Bracke&Wauterickx dat de depressiescores daalden naarmate de leeftijd toenam.
Dit is een bevinding die ook in en een Amerikaans onderzoek gedaan werd (Nolen-Hoeksema)

Ouderen hebben wel een verhoogd risico bij het verlies van hun partner of als ze langdurig moeten zorgdragen voor een zieke partner

139
Q

Wat is de concordantiegraad voor een depressieve stoornis bij eeneiige tweelingen?

A

40%

140
Q

Welke hypothese is het sterkst wanneer men naar de specifieke biochemische mechanismen kijkt?

A

Dat de activiteit van neuronen die via serotonine met elkaar communiceren, verlaagd is bij depressieve patiënten

141
Q

Welke medicijnen worden het meest voorgeschreven?

A

Serotonine-heropname inhibitoren.

142
Q

Naast depressie, welke andere stoornissen zijn onderhevig aan serotonine gevoeligheid?

A

Bij angststoornissen, eetstoornissen en persoonlijkheidsstoornissen zijn veranderingen in de serotoninegevoelige activiteiten gevonden, waarbij vooral een verband gezien wordt tussen verlaagde serotonineactiviteit en impulsiviteit

143
Q

Wat lijkt er nog meer verlaagd te zijn bij patiënten met een depressieve stoornis?

A

De activiteit van op noradrenaline gebaseerde hersensystemen. Een verlaagde noradrenalineactiviteit is in verband gebracht met specifieke depressiesymptomen zoals vertraagde bewegingen en het verminderde vermogen om plezier te beleven. Omgekeerd is er evidentie dat tijdens een manie de activiteit van noradrenaline, naast dopamine verhoogd zou zijn.

144
Q

De psychische factoren bij depressie volgens Freud

A

Freud stelde vast dat er een overeenkomst bestaat tussen depressie en het rouwproces na het verlies van een belangrijk iemand. Volgens Freud regresseerde een rouwend individu naar het orale stadium (waar in het kind geen onderscheid kan maken tussen zichzelf en anderen) en introjecteert het individu de verloren persoon, zodat hij/zij dezelfde gevoelens ervaart ten opzicht van zichzelf als ten opzichte van de verloren persoon. Bij deze gevoelens zitten ook woede en vijandigheid (die volgens Freud altijd onbewust meespelen in relaties). Volgens Freud was depressie dan ook het gevolg van een ingebeeld of symbolisch verlies, waarbij de agressie zich naar binnen richtte. Hierdoor heeft een depressieve patiënt een laag zelfbeeld, is hij/zij zelfkritisch en zijn er suicidegedachten

145
Q

Welke andere psychische factoren die een bijdrage leveren tot het ontstaan en het onderhouden van een depressieve stoornis zijn er?

A

Peter Lewinsohn (leerpsychologie) argumenteerde dat een depressie een gevolg is van een verminderde positieve bekrachtiging vanuit de omgeving (bij wanneer men een baan verliest of weinig erkenning ondervindt voor het werk dat men doet)

146
Q

Welke cognities factoren zijn er bij depressie?

A

De meest prominente theorie hierover komt van Aaron Beck. Volgens Beck zijn de negatieve gevoelens en gedragingen bij depressie het gevolg van negatieve gedachten. Aan de basis liggen depressieveroorzakende schema’s of disfunctionele gedachten, die zich ontwikkelen tijdens de kindertijd en de adolescentie op basis van de sociale ervaringen met ouders, familie en leerkrachten.
Als gevolg van gevolg van deze schema’s zien mensen zichzelf als inadequaat, waardeloos en hulpeloos. Zij maken deel uit van de diathesis, de kwetsbaarheid van een persoon en kunnen jarenlang verborgen blijven als er zich geen belangrijke stresserend omstandigheden voordoen. Wanneer ze echter geactiveerd worden dan leiden ze tot automatische negatieve gedachten over zichzelf, de wereld en de toekomst. De negatieve kijk trekt de betrokkene in een depressie en houdt die ook daar, omdat alle verdere beslissingen, gedragingen, gevoelens en interacties negatief gekleurd worden.

147
Q

Hoe verklaarde Martin Seligman hoe negatieve overtuigingen ontstaan en eventueel tot depressie leiden?

A

Hij verwees naar zijn bevindingen in verband met aangeleerde hulpeloosheid. Volgens Seligman hebben depressieve mensen geleerd om zichzelf te beschouwen als iemand die geen controle of invloed meer heeft op de gebeurtenissen om zich heen.

148
Q

Tot welke 3 tekorten leidt aangeleerde hulpeloosheid?

A
  • Motivationele deficits:
    Men onderneemt geen pogingen meer om iets aan de situatie te veranderen.
  • Cognitieve deficits:
    De negatieve gedachten interfereren met andere gedachten en maken het moeilijk om te ontdekken hoe men opnieuw controle kan verwerven
  • Emotionele deficits:
    Men wordt passief en neerslachtig, wat ich uit in de lichaamshouding en de gezichtsuitdrukking; het was Seligman opgevallen dat zijn honden er depressief uitzagen, dit had hem op het idee gebracht
149
Q

Waarom heeft Seligman zijn theorie gedeeltelijk aangepast?

A

Omdat oncontroleerbare negatieve gebeurtenissen bij mensen niet automatische leiden tot aangeleerde hulpeloosheid. Wanneer mensen met een negatieve situatie geconfronteerd worden, dan is hun eerste vraag: waarom? Zij proberen te begrijpen wat er gebeurt en het antwoord op deze vraag zal bepalen hoe de persoon zich voelt onder de situatie. Mensen proberen een situatie te verklaren door causale attributies te maken

150
Q

Atrributies varieren op 3 dimensies volgens Selinga?

A
  • intern/extern
    het ligt aan mij of het lift aan iets/iemand anders
  • globaal/specifiek
    dit is altijd zo vs dit is enkel in deze situatie zo
  • stabiel/veranderbaar
    dit zal altijd zo blijven vs dit kan ik veranderen
151
Q

Welke attributie verhoogt de kans op depressie?

A

Interne, globale en stabiele attributie, omdat men dan een negatieve gebeurtenis aan een blijvende negatieve karaktertrek toeschrijft.

152
Q

Welke attributie is minder bedreigend en zal eerder leiden tot een voorbijgaande gedeprimeerdheid, zonder zelfverwijten?

A

Een externe, specifieke, veranderbare attributie

153
Q

Wat is de laatste psychische factor die voorgesteld werd te verklaring van het ontstaan en onderhouden van een depressieve stoornis

A

De neiging tot piekeren. Sommige mensen hebben de neiging om zich op hun gevoelens te fixeren wanneer het niet goed gaat, en zich alleen nog bezig te houden met hun symptomen (vermoeidheid, verminderde concentratie, verdriet en hulpeloosheid) in een poging om de oorzaken te begrijpen. De kwetsbaarheid bij deze mensen treedt op wanner zij blijven piekeren en geen stappen ondernemen om iets te doen aan hun gevoelens en de oorzaken ervan.

154
Q

Wat is volgens Nolen-Hoeksema de reden dat depressie meer optreedt bij vrouwen dan bij mannen?

A

Vrouwen blijven piekeren.
Wanneer vrouwen iets negatiefs meemaken dan zijn zij geneigd om hierover te blijven nadenken, terwijl mannen meer ontsnappingsgedrag

155
Q

Waardoor hebben mannen meer kans op een aan middelen gebonden stoornis?

A

Omdat bij en negatieve ontsnappingsgedrag meer naar middelen wordt gegrepen

156
Q

Wanneer worden mannen kwetsbaar voor depressie

A

Mannen worden kwetsbaarder voor depressie naarmate ze meer voeling proberen te krijgen met hun gedachten en emoties

157
Q

Door welke sociale factoren bepalen gedeeltelijke waarom vrouwen meer depressieve stoornissen tonen dan mannen?

A

Vrouwen hebben meer kans om geconfronteerd te worden met stresserend gebeurtenissen en daar het slachtoffer van te worden, Een aantal voorbeelden hiervan zijn mishandeling binnen de intieme relatie, seksuele misbruik, minder zeggenschap over de besteding van de gezinsfinancien etz.

Een andere sociale factor die ertoe bijdraagt dat meer vrouwen met depressie gediagnosticeerd worden, betreft het feit dat artsen bij dezelfde symptomen vlugger geneigd zijn om een vrouw als depressief te diagnosticeren dan een man

Een andere sociale factor waarvan men ook een invloed vaststelt, is het al dan niet hebben van een ondersteunende partner

Mensen die niet kiezen om geen langdurige relatie te hebben een verhoogd risico op depressie

Relatie problemen zijn ook een belangrijke stressfactoren

Het niet hebben van werk, vooral bij jongeren is dit een variabele die hun gevoel van welzijn in sterke mate bepaalt

158
Q

Welk sociale factor krijgt steeds meer aandacht mbt depressie

A

De mate van stressfactoren in de hedendaagse samenleven.

159
Q

Welke elementen suggereren dat de maatschappelijke ontwikkelingen in de 20ste eeuw het aantal depressieve stoornissen hebben laten toenemen, ondanks de verbeterde behandelingsmogelijkheden?

A
  • Een eerste element is dat oudere personen minder depressieve stoornissen vertonen dan jongeren. Ook wanneer men de ziekte geschiedenis van mensen uit verschillen cohorten vergelijkt, komt men tot de vaststelling dat mensen die in de 2e helft van de 20ste eeuw geboren zijn, meer en vroeger met depressieve stoornissen geconfronteerd worden dan mensen in de eerste helft van de 20ste eeuw
160
Q

Welke attributie is minder bedreigend en zal eerder leiden tot een voorbijgaande gedeprimeerdheid, zonder zelfverwijten?

A

Een externe, specifieke, veranderbare attributie

161
Q

Wat is de laatste psychische factor die voorgesteld werd te verklaring van het ontstaan en onderhouden van een depressieve stoornis

A

De neiging tot piekeren. Sommige mensen hebben de neiging om zich op hun gevoelens te fixeren wanneer het niet goed gaat, en zich alleen nog bezig te houden met hun symptomen (vermoeidheid, verminderde concentratie, verdriet en hulpeloosheid) in een poging om de oorzaken te begrijpen. De kwetsbaarheid bij deze mensen treedt op wanner zij blijven piekeren en geen stappen ondernemen om iets te doen aan hun gevoelens en de oorzaken ervan.

162
Q

Wat is volgens Nolen-Hoeksema de reden dat depressie meer optreedt bij vrouwen dan bij mannen?

A

Vrouwen blijven piekeren.
Wanneer vrouwen iets negatiefs meemaken dan zijn zij geneigd om hierover te blijven nadenken, terwijl mannen meer ontsnappingsgedrag

163
Q

Waardoor hebben mannen meer kans op een aan middelen gebonden stoornis?

A

Omdat bij en negatieve ontsnappingsgedrag meer naar middelen wordt gegrepen

164
Q

Wanneer worden mannen kwetsbaar voor depressie

A

Mannen worden kwetsbaarder voor depressie naarmate ze meer voeling proberen te krijgen met hun gedachten en emoties

165
Q

Door welke sociale factoren bepalen gedeeltelijke waarom vrouwen meer depressieve stoornissen tonen dan mannen?

A

Vrouwen hebben meer kans om geconfronteerd te worden met stresserend gebeurtenissen en daar het slachtoffer van te worden, Een aantal voorbeelden hiervan zijn mishandeling binnen de intieme relatie, seksuele misbruik, minder zeggenschap over de besteding van de gezinsfinancien etz.

Een andere sociale factor die ertoe bijdraagt dat meer vrouwen met depressie gediagnosticeerd worden, betreft het feit dat artsen bij dezelfde symptomen vlugger geneigd zijn om een vrouw als depressief te diagnosticeren dan een man

Een andere sociale factor waarvan men ook een invloed vaststelt, is het al dan niet hebben van een ondersteunende partner

Mensen die niet kiezen om geen langdurige relatie te hebben een verhoogd risico op depressie

Relatie problemen zijn ook een belangrijke stressfactoren

Het niet hebben van werk, vooral bij jongeren is dit een variabele die hun gevoel van welzijn in sterke mate bepaalt

166
Q

Welk sociale factor krijgt steeds meer aandacht mbt depressie

A

De mate van stressfactoren in de hedendaagse samenleven.

167
Q

Welke elementen suggereren dat de maatschappelijke ontwikkelingen in de 20ste eeuw het aantal depressieve stoornissen hebben laten toenemen, ondanks de verbeterde behandelingsmogelijkheden?

A
  • Een eerste element is dat oudere personen minder depressieve stoornissen vertonen dan jongeren. Ook wanneer men de ziekte geschiedenis van mensen uit verschillen cohorten vergelijkt, komt men tot de vaststelling dat mensen die in de 2e helft van de 20ste eeuw geboren zijn, meer en vroeger met depressieve stoornissen geconfronteerd worden dan mensen in de eerste helft van de 20ste eeuw
168
Q

angststoornis

A

Een angststoornis bestaat uit een ernstige en aanhoudende vorm van angst zonder een realistische aanleiding. De betrokkene beseft het irreële karakter van de aandoening en lijdt eronder; de stoornis interfereert met het functioneren

169
Q

n welke categorieën verdeelt de DSM-IV de angststoornissen?

A
  • Paniekstoornis (met of zonder agorafobie)
  • Specifieke fobie
  • Sociale fobie
  • Veralgemeende angststoornis
  • Obsessieve-compulsieve stoornis
  • Post-traumatische stressstoornis
  • Acute stressstoornis
  • Middel-geïnduceerde angststoornis
170
Q

Specifieke fobieën

A

Zijn intense angstreacties op voorwerpen of activiteiten waarvan het gevaar niet in verhouding staat tot de hevigheid van de reactie.
Er bestaat een dwingende aandrift om te vluchten of om de situatie te vermijden. Fobieën betreffen altijd stimuli en situaties die een zekere mate van gevaar inhouden (of ingehouden hebben voor onze voorouders), Bij een fobie is echter de inschatting van het risico en/of de ernst van de gevaren buiten proporties geraakt. De betrokkene is niet langer in staat om de situatie op een rationale manier te beoordelen

171
Q

Waar passen specifieke fobieën perfect in?

A

Over wat bekend is over conditionering. Op basis van klassieke conditionering kunnen neutrale stimuli een schrikreactie uitlokken als ze geassocieerd worden met een schrikaanjagende ervaring.

Ook is het mogelijk om angst voor voorwerpen te krijgen op basis van observerend leren. Dit is vooral het geval wanneer er al een predispositie bestaat om voorzichtig om te springen met de betreffende voorwerpen of activiteiten.

Tot slot vermoedt men dat de vermijdingsreacties bij specifieke fobieën versterkt worden (en misschien zelfs verworven) op basis van bekrachtiging. Enerzijds is er de negatieve bekrachtiging omdat men aan de negatieve gevolgen ontsnapt en anderzijds is er soms ook positieve bekrachtiging

172
Q

Sociale fobie

A

Deze wordt niet gerekend tot de specifieke fobieën waar in wordt ondergebracht in een aparte categorie, omdat mensen met sociale fobie geen angst hebben voor een specifiek voorwerp of een specifieke activiteit, maar een algemene angst hebben om negatief beoordeeld te worden en in verlegenheid gebracht te worden in een veelheid aan sociale situaties, want in een cultuur kan men gemakkelijker slangen of spinnen vermijden dan situaties waarin men met andere moet omgaan.

173
Q

Wat kan er in de ergste gevallen van sociale fobie gebeuren?

A

Dan begint een persoon te bibberen en te zweten in sociale situaties, zich duizelig te voelen en hartkloppingen te krijgen. Soms durven deze mensen niet meer te eten of te drinken uit angst dat ze onbeleefde geluiden zullen maken of voedsel zullen laten vallen

174
Q

Veralgemeende angststoornis

A

Wordt gekarakteriseerd door een overmatige chronische bezorgdheid over een hele reeks van gebeurtenissen en activiteiten (deze stoornis is niet op een specifiek voorwerp gericht zoals bij fobieën). De betrokken leeft in een voortdurende toestand van gespannenheid, maakt zich constant zorgen en heeft een diffuus (zonder duidelijke grenzen) gevoel van onbehagen

175
Q

Welke gevoelens, bij een veralgemeende angststoornis, moet volgens de DSM-IV tijdens de voorbije 6 maanden meer aanwezig dan afwezig zijn geweest?

A

Er moeten op zijn minst 3 van de 6 symptomen vastgesteld worden.

  • Rusteloos en het gevoel dat men op zijn hoede moet zijn
  • Een gevoel vlug vermoeid te raken
  • Moeite om zich te concentreren
  • Geïrriteerdheid
  • Spierspanning
176
Q

Wie hebben er een verhoogde kans op een veralgemeende angststoornis?

A

Mensen die perfectionistisch ingesteld zijn, die een groot verantwoordelijkheidsgevoel hebben of die sterk geneigd zijn tot catastrofaal denken

177
Q

Paniekstoornis

A

Bestaat uit het krijgen van onverwachte paniekaanvallen zonder aanwijsbare oorzaak. Volgens de DSM-IV moet de betrokkene meerdere dergelijke aanvallen gehad hebben over een periode van meer dan een maand en moet hij/zij zich zorgen maken over de kans op een nieuwe aanval of over de gevolgen ervan (‘controle verliezen’, ‘ik word gek’). Een paniekaanval wordt gekenmerkt door symptomen als kortademigheid, hartkloppingen, zweten, bibberen en duizeligheid

Deze aanvallen hebben een hogere kans om voor te komen in situaties die met een lichte spanning gepaard gaan. Hierdoor ontwikkelen de betrokkene dikwijls anticipatorische angst, angst voor de plaatsen die een dergelijke aanval zouden kunnen uitlokken. Als gevolg daarvan blijven mensen die paniekaanvallen hebben, dikwijls thuis omdat ze bang zijn voor aanvallen wanneer ze naar buiten - een patroon die bekent staat als agorafobie

178
Q

Obsessieve-compulsieve stoornis

A

Dit wordt gekenmerkt door het voorkomen van terugkerende, ongewilde en opdringerige dwanggedachten of dwangbeelden (obsessies); deze gaan gepaard met dwanghandelingen (compusies) die de betrokkene meent te moeten uitvoeren om de dwanggedachten te neutraliseren en de gevreesde situatie te voorkomen. De obsessie geeft aanleiding tot een groeiend gevoel van spanning, die alleen vermindert kan worden door de dwanghandeling uit te voeren. De betrokkene ervaart geen plezier in de obsessies en compulsies, en voert de compulsies enkel uit om de angst te reduceren. Men schat dat zo’n 2,5% van de bevolking (zowel mannen als vrouwen) in hun leven een obsessieve-compulsieve stoornis zullen ontwikkelen. Sommige stoornissen beginnen in de kindertijd, maar het merendeel ontstaat tijdens de adolescentie of in de vroege volwassenheid wanneer mensenn meer verantwoordelijkheid krijgen

179
Q

Welke obsessies komen het frequentst voor?

A

Degene die te maken hebben met vuil en smetvrees. Daarom bestaan veel dwanghandelingen uit poetsen en zich wassen. Andere obsessies houden verband met agressieve impulsies (het idee dat men een geliefde of een kind kwaad zou doen), seksuele gedachten, impulsen om iets te doen wat tegen het eigen moraal ingaat (obsceniteiten zeggen in een vergadering), herhaalde twijfels (is de deur wel goed dicht) of een behoefte aan symmetrie (alles moet op zijn plaats staan)

180
Q

Wat zijn de 2 belangrijkste categorieën waar dwanghandelingen in onderverdeeld kunnen worden?

A

Poetsen en controleren

Deze houden direct verband met de smetvrees en de twijfels of men alles juist heeft gedaan.

Dwanghandelingen nemen een groot deel van de tijd in beslag en vertonen de neiging om zonder behandeling gaandeweg veeleisender te worden

181
Q

Wat voor dwanghandeling stelt men soms vast?

A

Het uitspreken van een gebed of een reeks getallen.

182
Q

Wat doet men dikwijls met handelingen?

A

Een aantal keren, in een bepaalde volgorde uitvoren

183
Q

Wat zou een oorzaak kunnen zijn dat mensen met een obsessieve-compulsieve stoornis zich doorgaans goed bewust zijn over het zinloze en overdreven karakter, maar het gevoel hebben ze er geen weerstand aan kunnen bieden?

A

De oorzaak zou een ontregeling kunnen zijn in het hersencircuit dat verantwoordelijk is voor de uitvoering van primitieve gedragspatronen, zoals agressie, seks en lichamelijke hygiene. Hierdoor zouden deze gedragspatronen telkens weer automatisch op gang gebracht worden.

Een andere oorzaak is dat een aantal mensen met een obsessieve-compulsieve stoornis lichte geheugenproblemen hebben, waardoor ze moeilijker kunnen bijhouden wat ze gedaan hebben (en dus extra behoefte voelen om te controleren)

Een andere hypothese is dat ongewenste gedachten (obsessies) bij iedereen nu en dan voorkomen (vooral als men vermoeid is of onder druk staat) en dat personen met een obsessieve-compulsieve stoornis vooral verschillen van andere personen in het belang dat ze hechten aan hun obsessies. Zij zouden de neiging hebben om een te grote verantwoordelijkheid te voelen voor het welzijn van anderen, om te vlug te denken dat hun gedachten vroeg of laat in daden zullen uitmonden, en om ervan overtuigd te zijn dat hun obsessies iets zeggen over een onaanvaardbaar aspect van hun karakter (dat daarom in essentie slecht is)

Mensen met een obsessieve-compulsieve stoornis zouden dus niet zozeer verschillen van andere mensen doordat ze obsessies hebben, maar door het belang dat zij aan obsessies hecthen (Ferrier&Brewin) Men vermoedt dat de dwanghandelingen zelf voor een groot deel in stand gehouden worden door negatieve bekrachtiging (omdat het gevreesde onheil uitblijft nadat men de dwanghandeling vertoond heeft)

184
Q

Somatoforme stoornissen

A

Verwijzen naar een groep van aandoeningen waarbij lichamelijke klachten en handicaps ervaren worden zonder aanwijsbare lichamelijke oorzaak. Psychische moeilijkheden uiten zich in een medisch probleem. Essentieel hierbij is dat de betrokkene de symptomen niet veinst; hij/zij is er van overtuigd dat er iets verkeerd is op medisch vlak. De persoon loopt ook vaak verschillende medische instanties af, op zoek naar “de” diagnose.

185
Q

Hoe heet de uiting van psychische problemen via lichamelijke klachten?

A

Somatisering

186
Q

Wat is de meest spectaculaire somatoforme stoornis?

A

De conversiestoornis.
Hierbij is men opeens niet meer in staat om een bepaald lichaamsdeel te gebruiken. (bijv hysterische verlamming, hysterische blindheid) Deze stoornis werd vroeger hysterie genoemd en lijkt tegenwoordig minder voor te komen dan een paar decennia geleden

187
Q

Wanneer kwam de conversiestoornis veel voor?

A

Tijdens de 1e en 2e wereld oorlog werden veel gevallen genoteerd van soldaten die normaal functioneerden, maar op een dag een arm of een been niet meer konden gebruiken of niets meer zagen

188
Q

Welke theorieën zijn voorgesteld om de conversiestoornis te verklaren?

A

Volgens Freud werd de angst ten gevolge van een verdrongen seksueel conflict omgezet (geconverteerd) in een verlies aan sensorisch of motorisch functioneren. Zo zag hij een hysterisch verlamde hand als het gevolg van onbewuste schuldgevoelens over masturbatie.

Behavioristen en leerpsychologen zegen conversiestoornissen dan weer als een manier om aan angst en stress te ontsnappen of om aandacht te trekken. Hiervoor wordt de term secundaire ziekte winst gebruikt.

Oakley wijst er tot slot op dat een conversiestoornis een grote overeenkomst vertoont met verschijnselen die men vaststelt onder hypnose. Ook hier kunnen mensen ervan overtuigd worden dat bepaalde lichaamsdelen niet meer werken. Volgens deze visie ontstaan conversiesymptomen door een autosuggestief mechanisme dat vergelijkbaar is met wat bij hypnose gebeurt.

189
Q

Secundair ziektegewin

A

Voordelen die verbonden zijn aan de mentale stoornis doordat men zich aan onplezierige verplichtingen kan onttrekken

190
Q

Welke 2 andere somatoforme stoornissen zijn er?

A

Hypochondrie en ongedifferentieerde somatoforme stoornis.

191
Q

Wat is het essentieel kenmerk van hypochondrie

A

De vrees om een ernstige ziekte te hebben, gebaseerd op een misinterpretatie van lichamelijke symptomen. Deze vrees is langdurig (minstens 6 maanden) en houdt aan ondanks adequaat medisch onderzoek en geruststelling.
De preoccupatie veroorzaakt een significante mate van lijden of beperkingen in het sociale of beroepsmatige functioneren van een persoon

192
Q

Ongedifferentieerde somatoforme stoornis

A

Hier is sprake van lichamelijke klachten, die vooral gaan over vermoeidheid, duizeligheid, verlies van eetlust of maag-darmproblemen, zonder dat er een lichamelijke toestand is die de ernst van de symptomen kan verklaren. De klachten zijn minstens 6 maanden aanwezig, veroorzaken leed en hinderen het functioneren van de persoon.

193
Q

Waarvoor heeft de ongedifferentieerde somatoforme stoornis recentelijk veel aandacht gekregen?

A

Voor het chronisch vermoeidheidssyndroom (CVS), dit lijkt aan de criteria te voldoen voor een ongedifferentieerde somatoforme stoornis.

Meer dan welke andere aandoening heeft dit syndroom de psychiatrie erop geween dat de de definitie van somatoforme stoornis gebaseerd is op de aanname dat er geen sprake is van lichamelijk disfunctioneren.

194
Q

Waarom is het moeilijk om een assumptie hard te maken?

A

Omdat er misschien wel een lichamelijke oorzaak is, maar kan men dat nog niet vaststellen.

Zo is uit post-mortem analyse gebleken dat een aantal conversiestoornissen in het verleden niet te wijten waren aan psychische oorzaak, maar aan een hersentumor.

Het kan zijn dat dit aan de hand is met CVS en zijn er lichamelijke veranderingen die men met de huidige techniek nog niet kan aantonen.

195
Q

Waar is bij CVS enige evidentie voor?

A

Voor een aantasting van het immunitetissysteem (daarom spreekt men soms ook van myalgische encephalomylites of ME)

196
Q

Welke ander zwakte legt het CVS bloot mbt de manier waarop de DSM-IV somatoforme stoornissen omschrijft?

A

Er wordt een duidelijke scheidslijn getrokken tussen lichamelijk veroorzaakte en mentaal veroorzaakte aandoening. Het is dus niet het 1 of het ander. Gegeven de interacties die men momenteel vaststelt tussen biologische, psychische en sociale factoren, lijkt dit een achterhaald onderscheid te zijn. Men is er steeds meer van overtuigd dat psychische en sociale stress een biologische reactie in gang kan zetten en dat psychische interventies een in gang gezette biologische kettingreacties enigszins kunnen afremmen.

Daarom ook is psychotherapie aangewezen om de lichamelijke klachten bij chronische vermoeidheid te ondervangen (Prins et al)

197
Q

Dissociatieve stoornis

A

Verwijzen naar aandoeningen waarbij er een verstoring voorkomt in het identiteitsgevoel van de persoon. Hiertoe behoren de meest spectaculairste fenomenen uit de psychopathologie.: mensen herinneren zich niet meer wie ze zijn of die zichzelf opgesplitst hebben in meerdere persoonlijkheden met eigen trekken. Een deel van het bewustzijn heeft zich afgesplitst (‘gedissocieerd’) van de rest.

198
Q

Hoe ontstaan dissociatieve stoornissen?

A

Net als bij somatoforme stoornissen ontstaan dissociatieve stoornissen in een poging om angst en stress te ontlopen en om levensproblemen het hoofd te bieden die de capaciteiten van de persoon overstijgen

199
Q

Dissociatieve amnesie

A

Het onvermogen om belangrijke persoonlijke informatie te herinneren als gevolg van een traumatische of stresserende ervaring. De geheugenverlies is psychogeen; het werd niet door lichamelijke factoren veroorzaakt. De informatie lijkt ook niet verloren te zijn, alleen niet meer toegankelijk. Soms kan men die onder hypnose weer bereiken.. Gewoonlijk is de amnesie beperkt in de tijd is het herstel nagenoeg volledig

200
Q

Welke 4 type dissociatieve amnesie zijn er?

A
  • Gelokaliseerd
    De persoon herinnert zich niets meer uit een bepaalde periode, gewoonlijk de eerste uren na een traumatische gebeurtenis
  • Selectief
    De persoon is sommige dingen vergeten maar niet alles
  • Veralgemeend
    De persoon vergeet de volledige levensgeschiedenis

continu
De persoon herinnert zich niets meer tot op een bepaald punt in het verleden

De laatste 2 vormen zijn de meest opzienbarende maar komen zelden voor

201
Q

Welk deel van het geheugen wordt er bij dissociatieve amnesie ontoegankelijk?

A

De episodische geheugen (of delen ervan)
Het procedurele, semantische en werkgeheugen blijven intact. Daardoor beschikken de personen nog altijd over de vaardigheden die ze voordien hadden

202
Q

Dissociatieve fugue

A

Hier gaat de betrokkenen nog een stap verder en vergeet niet alleen (een deel van) de eigen identiteit, maar trekt weg uit de vertrouwde omgeving en neemt een nieuwe identiteit aan. De nieuwe identiteit vormt een uitweg uit een situatie die als ondraaglijk ervaren wordt (net zoals bij de somatoforme stoornissen waar een stresserende situatie aanleiding geeft tot lichamelijk symptomen om haar het hoofd te bieden

203
Q

Hoe lang duren dissociatieve fugue’s?

A

Meestal maar enkele dagen. De persoon ‘ontwaakt’ dan en vindt zichzelf terug in een vreemde omgeving zonder te weten hoe hij/zij daar terechtgekomen is (er is maw dikwijls ook een amnesie voor de fugue als die over is)

204
Q

Dissociatieve identiteitsstoornis (vroeger bekend als multiple persoonlijkheidsstoornis)

A

er ontstaat er een dissociatie tussen 2 of meer persoonlijkheden, die op belangrijke trekken van elkaar verschillen en elkaar afwisselen. 1 persoonlijkheid is de oorspronkelijke persoonlijkheid of de gastpersoonlijkheid hiervan heeft de andere persoonlijkheid (of andere persoonlijkheden) zich afgesplitst

205
Q

Wat voor persoonlijkheid hebben de meeste patiënten met dissociatieve identiteitsstoornis?

A

Een kweller, een persoonlijkheid die die de andere pijn en straf oplegt door in het eigen lichaam te snijden, brandwonden te veroorzaken of zelfmoordpogingen ondernemen.

206
Q

Welke vragen zijn belangrijk mbt de gepubliceerde cijfers?

A
  • Welke definities van de stoornis werd gehanteerd?

Uiteraard zal de gevonden frequentie van een stoornis afhangen van de manier waarop men de stoornis gedefinieerd heeft? Hoe strenger de definitie, hoe minder gevallen

  • Gaat het om incidentie of prevalentie?

Bij epidemiologische studies maakt men gewoonlijk onderscheid tussen incidentie en prevalentie. Bij incidentie gaat het om de vraag ‘hoeveel % nieuwe gevallen zijn er in de bevolking. Bij prevalentie gaat het om de ‘hoeveel % gevallen zijn er in de bevolking’

  • Over welke periode werd de prevalentie (incidentie) berekend?

De laatste factor die het cijfer zal beïnvloeden, is de tijdsperiode waarna men kijkt.
Hoe langer de tijdsperiode is, hoe hoger de prevalentie (of incidentie) wordt.

207
Q

Wat is het belang van een algemeen aanvaard classificatiesschema, zoals de DSM?.

A

Zodat verschillende studies het minstens eens zijn over de criteria die gehanteerd worden. Zelfs dan zijn er nog 2 dingen die je voor ogen moet houden:

  • In sommige gevallen wijkt de definitie van de DSM enigszins af van wat de meeste personen menen te weten over een stoornis
  • De criteria in de DSM laten ruimte over voor interpretatie, die door de onderzoekers ingevuld moeten worden
208
Q

Comorbiteit

A

Het feit dat mensen aan meer dan 1 stoornis tegelijk kunnen lijden.

209
Q

Welke groepen met een stoornis heeft een verhoogde kans om een aan middel gebonden stoornis te krijgen?

A
  • Schizofrenie
  • angststoornissen
  • borderline persoonlijkheidsstoornissen
  • antisociale persoonlijkheidsstoornissen
210
Q

Wat is het NEMESIS studie?

A

Deze studie begon in 1994 en bracht voor het eerst de geestelijke gezondheid van de hele bevolking in Nederland in kaart.

Uit deze studies blijkt dat de geschatte levensprevalentie van een mentale stoornis in Nederland geen 25% is maar 41%, en dat 18% van de onderzochte mensen comorbiteit vertoont

211
Q

NEMISIS

A

Netherlands Mental Health Survey and Incidene Study

212
Q

stereotype

A

is een verzameling van overwegend negatieve, vaststaande, simplistische en overdreven gegeneraliseerde opvattingen over een groep van mensen

213
Q

Stigmatisatie

A

verwijt naar het aanbrengen van een schandvlek op iemands reputatie. Het bestaat uit 2 element.

  • Externe stigma
    Verwijst naar de onfaire behandeling die men krijgt van anderen
  • Interne stigma
    Verwijst naar de schaamte en de verwachting van discriminatie die gestigmatiseerde personen voelen en die hen weerhoudt om over hun ervaringen te praten en hulp te zoeken