H10: Motivatie en emotie Flashcards

1
Q

Motivatie

A

Motivatie verwijst naar de factoren die ertoe leiden dat een individu zich op een bepaald moment op een bepaalde manier gedraagt. Motivatie beïnvloedt de richting van het gedrag (welke doelen men zal nastreven), de intensiteit van het gedrag (hoeveel inspanning men zal leveren) en de volharding van het gedrag (hoe goed men zal volhouden tot het doel bereikt is). Motivatie is een theoretisch concept dat we afleiden uit de observeerbare gedraging

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Waarom hangt motivatie samen met emotie?

A

Mensen worden aangetrokken tot activiteiten die op het moment zelf als aangenaam ervaren worden en waarvan ze aangename gevolgen verwachten. Zij vermijden activiteiten die als onaangenaam ervaren worden en waar ze onaangename gevolgen verwachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Op welke 2 manieren kan de richting van het gedrag beïnvloed worden?

A
  • Enerzijds kunnen motivaties het gedrag in een bepaalde richting duwen als gevolg van behoeften
  • Anderzijds kunnen motivaties het gedrag in een bepaalde richting trekken door doelen die aantrekken of afstoten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar schrijven mensen hun gedrag meestal an toe?

A

Aan innerlijk verlangen.

Volgens deze visie komt motivatie voort uit behoeften binnen het individu

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Homeostase

A

Een centraal begrip in de visie van waar motivatie vandaan komt. Het is een lichamelijke evenwichtstoestand die door individuen in stand wordt gehouden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Drifttheorie (drive theory, Hull)

A

Een theorie die uitsluitend gebaseerd was op het principe van homeostase.

Volgens Hull gaven fysiologische deficits, zoals een tekort aan voedsel, aanleiding tot een lichamelijke behoefte. Als deze behoefte niet bevredigd werd, resulteerde die in een drift. Een drift was een psychologische toestand die de mens of het dier aanzette tot daden om de drift te reduceren. De reductie van een drift was aangenaam en elk gedrag dat daartoe bijdroeg werd bekrachtigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Instincttheorie.

A

Populair in het begin van de 20ste eeuw.
Volgens deze theorie worden gedragingen van mensen en dieren bepaald door instincten; dit zijn onvrijwillige gedragingen die uitgelokt worden door een stimulus en een genetische basis hebben.

Volgens evolutiepsychologen is ook het verlangen naar kinderen op instinct gebaseerd (Geary)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Opwindingstheorie (arousal theory)

A

Het streven van mensen en dieren naar bijvoorbeeld de maximale opwindingsniveau. Het niveau van van de lichamelijk de opwinding kan gemeten worden door te kijken naar de hersenenactiviteit, de hartslag of de spierspanning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Motivatietheorie van Maslow

A

Dit is de bekendste theorie op basis van behoeften. Volgens Maslow dient een onderscheid gemaakt te worden tussen 5 soorten behoeften. Helemaal onderaan staan de fysiologische behoeften (bijv water en voedsel). Een 2e niveau omvat de behoeften met betrekking tot veiligheid en zekerheid (zodat men geen angst hoeft te hebben om slachtoffer te worden van crimineel gedrag of om het inkomen te verliezen) Vervolgens komt de behoeften aan liefde en genegenheid (dit is zowel persoonlijk liefde als sociale acceptatie binnen een groep). Een 4e niveau behelst de behoefte aan waardering door zichzelf en anderen (zelfrespect, bevordering, titel, statussymbool). Helemaal bovenaan staat de behoefte aan zelfrealisatie. Mensen voelen zich pas helemaal goed als ze hun potentieel zoveel mogelijk hebben kunnen realiseren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wanneer wordt een persoon volgens Maslow gemotiveerd?

A

Als aan de behoeften op alle lagere niveaus voldaan was.
Maslow verondersteld dat een uitgehongerde persoon enkel bezig zou zijn met het zoeken naar voedsel en niet naar het nastreven van hogere intellectuele prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarom was de visie van Maslow problematisch?

A

Omdat het belang van een motief niet altijd afneemt als aan dat motief voldaan wordt. Soms gebeurt juist het tegenovergestelde: hoe groter de voldoening die een persoon vindt in de vervulling van een bepaalde behoefte (bij door te eten), hoe belangrijker die behoefte wordt. Een 2e probleem is dat de volgorde van de niveau’ s niet voor iedereen gelijkt lijkt te zijn. Zo geven mensen soms een veilige situatie op om aan iets riskant beginnen, waarvan ze hopen dat het hun zelfrealisatie ten goede zal komen. Daarom hadden latere onderzoekers binnen de behoeftetraditie het liever over verschillende soorten behoeften die naast elkaar bestaan, zonder hierin een bepaalde ordening (hiërarchie) aan te brengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waardoor ervaren psychologen de motivatietheorie op basis van behoeften toch onvolledig?

A
  • Een visie op basis van behoeften is in essentie een negatieve visie. Zij is vooral geschikt om te verklaren hoe een organisme in een stabiele situatie in stand houdt, minder om te verklaren waarom een organisme wil groeien, zich wil ontplooien (bij door nieuwe, creatieve gedragingen).
  • ten 2e heeft een behoeftegebaseerd visie problemen om zelfdestructief gedrag te verklaren. Welke homeostase of behoefte stuwt de neiging om gedrag te vertonen dat leidt tot verwonding en misschien zelfs de eigen vernietiging?
  • Ten 3e worden alle motivaties verondersteld voort te komen uit het huidige functioneren van de persoon. Dit maakt het moeilijk om motivaties te begrijpen die afhankelijk zijn van toekomstverwachtingen of van sociale beïnvloeding. Dit maakt het ook moeilijk om te ontdekken hoe men de motivatie van een persoon kan beïnvloeden. Hoe kan je een student aanmoedigen om meer te studeren. Volgens een behoeftetheorie lijkt dit vooral te moeten gebeuren door een behoefte binnen de student te verhogen: bijvoorbeeld de behoefte om er bij te horen of om waardering te krijgen
    Waardoor ervaren psychologen de motivatietheorie op basis van behoeften toch onvolledig?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Welke visie zijn psychologen als een denkkader gaan gebruiken ivm beperkingen van de behoeftegebaseerde visie?

A

Het denkkader van behoeftegebaseerde visie ging uit van de vaststelling dat doelstellingen mensen ertoe verleiden om bepaalde gedragingen te vertonen of niet te vertonen.
Volgens de doel gerichte visie over motivatie krijgen acties betekenis en zin door de doelstellingen die een individu nastreeft; de kwaliteit en de intensiteit van gedragingen veranderen wanneer de doelstellingen van een persoon veranderen. Het feit dat doelen cognitieve representaties zijn, verklaart waarom deze visie pas vanaf 1970 echt ingang gevonden heeft (binnen het behaviorisme was het bestaan van nietobserveerbare, cognitieve representaties immers onaanvaardbaar)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Doel

A

Een cognitieve representatie van een gewenste of ongewenste eindtoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Van welke 2 componenten hangt de motiverende waarde van een doel af?

A
  • de Waarde die aan het doel gehecht wordt

- de Verwachting die een persoon heeft over de kans om het doel te kunnen bereiken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Intrinsieke motivatie

A

Motivatie die gericht is op het uitvoeren van een activiteit wegens het plezier dat men vindt in de activiteit zelf en de voldoening die men haalt uit het voltooien van de activiteit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Extrinsieke motivatie

A

Motivatie om bepaalde activiteiten te vertonen omdat deze activiteiten leiden tot het bereiken van een ander doel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Toekomstperspectief

A

Verwijst naar de tijdsafstand van de doelen die men nastreeft.

kort toekomstperspectief: mensen worden gemotiveerd door doelen op korte termijn.

lang toekomstperspectief: mensen die gemotiveerd worden door doelen op een langere termijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat maken de theorieën op basis van doelen tot slot mogelijk?

A

Om oog te hebben voor het belang van de sociaal-culturele context waarin een persoon zich bevindt. Veel doelstellingen verkijgen immers hun waarde (positief of negatief) door observerend leren of door de sociale goedkeuring of afkeuring die ze met zich meebrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Welke 3 elementen zijn belangrijk in de doelgebaseerde motivatie theorie, goal-setting theory, van Locke?

A
  • Motivatie ontstaat doordat een doel aantrekkingskracht heeft
  • Hoe hoger het doel gesteld zal worden, hoe beter de prestatie zal zijn
  • De prestatie hangt ook af van het engagement dat men aangaat om het doel te bereiken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Wat nemen de meeste onderzoeker tegenwoordig aan als het om motivaties gaat?

A

Dat de behoeftegebaseerde motivaties en doelgerichte motivaties elkaar niet uitsluiten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Leptine

A

Dit is een belangrijk hormoon bij het regelen van de vetafzetting. De cellen die vet opslaan hebben genen die leptine produceren afhankelijk van de hoeveelheid vet die aanwezig is. De leptine komt in de bloedbaan terecht en informeert de hersenen over de grotere vetreserve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Choleystokinnine (CCK)

A

Bij toediening van dieren doet het de dieren stoppen met eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Streefgewicht

A

Het stabiele gewicht dat een lichaam op lange termijn probeert te handhaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hypothalmus

A

Structuur in het midden van de hersenen die anatomisch onderverdeeld kan worden in een aantal afzonderlijke kernen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

LH

VMH

A

Laterale hypothalmus- Honger centrum

Ventromediale hypothalmus - verzadigingscentrum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Incentieve motivatie

A

Een beloning die je motiveert om harder te werken, om een prestatie te leveren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Waarom valt een vanuit een evolutieperspectief te begrijpen dat mensen de neiging vertonen om te veel te eten bij een overdadig aanbod?

A

Wanneer een dier plotseling een rijke voedselvoorraad ontdekt, dan verhoogt het zijn overlevingskansen als het meer eet dan strikt noodzakelijk. Op die manier legt het immers een vetreserve aan voor moeilijkere tijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Wat is een andere reden dat mensen gaan eten?

A

Sommige mensen gaan eten om gevoelens van angst of depressie te ontvluchten (Greeno&Wing) of om de tijd te verdrijven. De laatste groep mensen wordt zwaarder wanneer ze alleen zijn en zich vervelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Wat zijn sociaal culturele invloeden op ons eetgedrag?

A

We eten meestal in een groep. We hebben de neiging meer te eten als de groep groeit. Ook is er een verband tussen de hoeveelheid dat gegeten wordt door de groepsgenoten en het eigen consumeren.

andere sociale invloeden die een rol spelen bij de hoeveelheid voedsel die mensen tot zich nemen, zijn grootte van de porties die voorgezet worden en de eetsnelheid in de cultuur (hoe trager iemand eet, hoe groter de kans is dat het verzadigingsgevoel op tijd ervaren wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Waarom is vanuit evolutionair standpunt seksueel gedrag een interessant gegeven

A

Dit gedrag bevat een hele reeks kenmerkend die de kans op voortplanting verkleinen.
Ten 1e gaan grote hoeveelheden tijd en energie verloren in het vinden van een geschikte partner. Ten 2e is het moment waarop de geslachtsgemeenschap plaatsvindt een moment van verhoogde kwetsbaarheid (veel prooidieren hebben op die manier hun leven verloren). Ten 3e verhoogt geslachtsgemeenschap de verspreiding van levensbedreigende bacteriën en virussen. Tot slot gaat seksualiteit bij veel diersoorten gepaard met frustratie en agressie, vooral bij de mannen, wegens het ontbreken van toegang tot een partner.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waarom wegen de nadelen van voortplanting niet op tegen de voordelen die verbonden zijn aan de genetische diversiteit die gepaard gaat met seksuele reproductie?

A

Doordat genetische materiaal van 2 individuen met elkaar versmolten wordt, ontstaat een veel grotere variatie aan nakomelingen dan men kan verkrijgen vanuit 1 enkel individu. Dit betekent dat de soort zich gemakkelijker aan veranderende omstandigheden kan aanpassen omdat er altijd wel een paar individuen zijn die over de juiste genetische combinatie beschikken om een specifieke toestand aan te kunnen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Wat zijn de belangrijkste geslachtshormonen?

A

De “vrouwelijke” hormoon oestrogeen en progesteron en de de “mannelijke” hormoon testosteron. Zowel mannen en vrouwen produceren beide types van hormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Wanneer is het effect van testosteron het grootst?

A

Als het prenataal toegediend wordt (Afonso & Pfaus)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Coolidge-effect

A

Na gemeenschap met een partner brengt de introductie van een andere partner meestal een snellere hernieuwde activiteit teweeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waarom veroorzaakte het Kinsey-rapport (1950) veel ophef?

A

Omdat de ondervraagde een grotere frequentie en verscheidenheid van sexuele omgang rapporteerde dan verwacht werd. 90% van de mannen en 50% van de vrouwen zeiden voor het huwelijk seks te hebben gehad. Het totale aantal orgasmen per week dat door mannen vermeld werd, lag ook hoger dan men aannam (2x per week op de leeftijd van 20 en 1,5 maal per week op leeftijd van 40; bij vrouwen was dit 0,5x per week op beide leeftijden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Waarom veroorzaakte het Kinsey-rapport (1950) veel ophef?

A

Omdat de ondervraagde een grotere frequentie en verscheidenheid van sexuele omgang rapporteerde dan verwacht werd. 90% van de mannen en 50% van de vrouwen zeiden voor het huwelijk seks te hebben gehad. Het totale aantal orgasmen per week dat door mannen vermeld werd, lag ook hoger dan men aannam (2x per week op de leeftijd van 20 en 1,5 maal per week op leeftijd van 40; bij vrouwen was dit 0,5x per week op beide leeftijden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke vraag wilde Kinsey nog meer beantwoorden?

A

Hoe vaak samenlevende heteroseksuele partners seks met elkaar hebben. Uit zijn resultaten bleek dat een getrouwd paar van gemiddeld 20 jaar 3x per week seks hebben. Dit aantal nam af naargelang van de leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

Welke vraag wilde Kinsey nog meer beantwoorden?

A

Hoe vaak samenlevende heteroseksuele partners seks met elkaar hebben. Uit zijn resultaten bleek dat een getrouwd paar van gemiddeld 20 jaar 3x per week seks hebben. Dit aantal nam af naargelang van de leeftijd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de definitie van homoseksualiteit?

A

Homoseksualiteit wordt in verschillende studies enigszins anders gedefinieerd. Soms verwijst de definitie naar het hebben van seksuele gevoelens voor mensen van het eigen geslacht, soms naar het effectief hebben van seks met die personen.

De schatting van het voorkomen van homoseksualiteit verschilt afhankelijk van de definitie die gehanteerd wordt (gevoelens vs gedrag) en is ook afhankelijk van de tijdsperiode die men in aanmerking neemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Wat is de definitie van homoseksualiteit?

A

Homoseksualiteit wordt in verschillende studies enigszins anders gedefinieerd. Soms verwijst de definitie naar het hebben van seksuele gevoelens voor mensen van het eigen geslacht, soms naar het effectief hebben van seks met die personen.

De schatting van het voorkomen van homoseksualiteit verschilt afhankelijk van de definitie die gehanteerd wordt (gevoelens vs gedrag) en is ook afhankelijk van de tijdsperiode die men in aanmerking neemt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar hangt het percentage homoseksualiteit van af?

A
  • Het percentage zal hoger liggen als men aan de proefpersonen vraagt of zij ooit wel eens geslachtsgemeenschap gehad hebben met iemand van hetzelfde geslacht, dan wanneer men vraagt of zij in het afgelopen jaar dergelijke gemeenschap hebben gehad.
  • Wanneer men homoseksualiteit definieert als het ooit gehad hebben van seksuele gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht, dan verkrijgt men schattingen die boven de 20% kunnen liggen.
  • Als men aan de proefpersonen vraagt of ze tijdens het afgelopen jaar seks gehad hebben met iemand van hetzelfde geslacht, dan liggen de schattingen gewoonlijk tussen de 1% en 3%. Dit was bijv. ook het geval in een studie die Stanfort et al uitvoerden bij een representatieve steekproef van 7000 Nederlanders. Zij classificeerden de proefpersonen als homo- of heteroseksueel op basis van het gerapporteerde seksuele gedrag in het voorbije jaar: 2,8% van de mannen en 1,4% van de vrouwen leek op basis van deze definitie homoseksueel te zijn. Zoals bij andere studies over dit onderwerp stelden ook deze onderzoekers vast dat 15% van de proefpersonen ofwel de vraag niet beantwoord had ofwel een oninterpreteerbaar antwoord gegeven had
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Waar hangt het percentage homoseksualiteit van af?

A
  • Het percentage zal hoger liggen als men aan de proefpersonen vraagt of zij ooit wel eens geslachtsgemeenschap gehad hebben met iemand van hetzelfde geslacht, dan wanneer men vraagt of zij in het afgelopen jaar dergelijke gemeenschap hebben gehad.
  • Wanneer men homoseksualiteit definieert als het ooit gehad hebben van seksuele gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht, dan verkrijgt men schattingen die boven de 20% kunnen liggen.
  • Als men aan de proefpersonen vraagt of ze tijdens het afgelopen jaar seks gehad hebben met iemand van hetzelfde geslacht, dan liggen de schattingen gewoonlijk tussen de 1% en 3%. Dit was bijv. ook het geval in een studie die Stanfort et al uitvoerden bij een representatieve steekproef van 7000 Nederlanders. Zij classificeerden de proefpersonen als homo- of heteroseksueel op basis van het gerapporteerde seksuele gedrag in het voorbije jaar: 2,8% van de mannen en 1,4% van de vrouwen leek op basis van deze definitie homoseksueel te zijn. Zoals bij andere studies over dit onderwerp stelden ook deze onderzoekers vast dat 15% van de proefpersonen ofwel de vraag niet beantwoord had ofwel een oninterpreteerbaar antwoord gegeven had
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waarom nemen onderzoekers aan dat stress gepaard gaat met het feit dat homoseksuelen iets vaker psychische problemen rapporteren?

A

Omdat koppels van het zelfde geslacht vaak tegen veel vooroordelen moeten opboksen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Waarom nemen onderzoekers aan dat stress gepaard gaat met het feit dat homoseksuelen iets vaker psychische problemen rapporteren?

A

Omdat koppels van het zelfde geslacht vaak tegen veel vooroordelen moeten opboksen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Prestatiemotivatie

A

De motivatie om iets te verwezenlijken en dit goed te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Prestatiemotivatie

A

De motivatie om iets te verwezenlijken en dit goed te doen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat was de eerste belangrijke theorie over prestatiemotivatie?

A

Dat is de theorie van David McClelland. Deze theorie is gebaseerd op behoefte en stelde dat prestaties het resultaat zijn van een emotioneel conflict tussen het streven naar succes en het vermijden van mislukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
42
Q

Wat was de eerste belangrijke theorie over prestatiemotivatie?

A

Dat is de theorie van David McClelland. Deze theorie is gebaseerd op behoefte en stelde dat prestaties het resultaat zijn van een emotioneel conflict tussen het streven naar succes en het vermijden van mislukking

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Prestatiedrang

A

De behoefte om iets te verwezenlijken en dit goed te doen. Volgens McClelland is dit een relatief stabiele persoonlijkheidstrek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
43
Q

Prestatiedrang

A

De behoefte om iets te verwezenlijken en dit goed te doen. Volgens McClelland is dit een relatief stabiele persoonlijkheidstrek.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Faalangst

A

Een angst die voorkomt uit de schaamte die men voelt bij een mislukking. Door deze faalangst gaan mensen situaties vermijden die tot een mislukking kunnen leiden. Ook de mate van faalangst werd door McClelland als een relatief stabiele persoonlijkheidstrek beschouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
44
Q

Faalangst

A

Een angst die voorkomt uit de schaamte die men voelt bij een mislukking. Door deze faalangst gaan mensen situaties vermijden die tot een mislukking kunnen leiden. Ook de mate van faalangst werd door McClelland als een relatief stabiele persoonlijkheidstrek beschouwd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat bepaald de balans tussen prestatiedrang en faalangst?

A

De richting en de intensiteit van de prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
45
Q

Wat bepaald de balans tussen prestatiedrang en faalangst?

A

De richting en de intensiteit van de prestaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waar hangt de grootte van prestatiedrang af?

A

De prestatiedrang wordt niet bepaald door de prestatiebehoefte in een persoon, maar door de waarde van het doel voor de persoon en de verwachting die de persoon heeft om het doel te bereiken. De mate van faalangst hangt dan ook af van de sterkte van de negatieve gevolgen bij een mislukking (hoe sterker deze gevolgen, hoe hoger de angst) en de verwachte kans dat het doel niet bereikt zal worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
46
Q

Waar hangt de grootte van prestatiedrang af?

A

De prestatiedrang wordt niet bepaald door de prestatiebehoefte in een persoon, maar door de waarde van het doel voor de persoon en de verwachting die de persoon heeft om het doel te bereiken. De mate van faalangst hangt dan ook af van de sterkte van de negatieve gevolgen bij een mislukking (hoe sterker deze gevolgen, hoe hoger de angst) en de verwachte kans dat het doel niet bereikt zal worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
47
Q

Wat wordt er binnen het doelgerichte kader van McClelland duidelijk?

A

Dat zijn werk beperkt tot de intrinsieke motivatie voor doelen die een individu zichzelf stelt

47
Q

Wat wordt er binnen het doelgerichte kader van McClelland duidelijk?

A

Dat zijn werk beperkt tot de intrinsieke motivatie voor doelen die een individu zichzelf stelt

48
Q

Door welke 3 componenten wordt volgens doelgebaseerde theorieën de prestatiemotivatie bepaald? (Elliot et al)

A
  • Taakmotivatie: men wil de activiteit tot een goed einde brengen (het taakdoel bereiken). Grosso modo komt deze component overeen met de prestatiedrang van McClelland en de intrinsieke motivatie.
  • Egodoelen zijn gericht op het prestatieniveau en op de positie ten opzichten van anderen. Mensen met sterke egodoelen hechten veel belang aan de indruk die ze op andere maken.
    Bij egodoelen wordt een onderscheid gemaakt tussen positieve egodoelen die toenadering zoeken, en negatieve egodoelen die vermijding induceren. De negatieve egodoel komt overeen met de faalangst van McClelland
48
Q

Door welke 3 componenten wordt volgens doelgebaseerde theorieën de prestatiemotivatie bepaald? (Elliot et al)

A
  • Taakmotivatie: men wil de activiteit tot een goed einde brengen (het taakdoel bereiken). Grosso modo komt deze component overeen met de prestatiedrang van McClelland en de intrinsieke motivatie.
  • Egodoelen zijn gericht op het prestatieniveau en op de positie ten opzichten van anderen. Mensen met sterke egodoelen hechten veel belang aan de indruk die ze op andere maken.
    Bij egodoelen wordt een onderscheid gemaakt tussen positieve egodoelen die toenadering zoeken, en negatieve egodoelen die vermijding induceren. De negatieve egodoel komt overeen met de faalangst van McClelland
49
Q

Waartoe zullen mensen met negatieve egodoelen toe geneigd zijn?

A

Zij zullen geneigd zijn om zich prestatiedoelen te stellen die ofwel beneden hun capaciteiten liggen (veel kans op slagen), ofwel ver erboven (deze doelen zijn voor iedereen onbereikbaar dus niet bedreigend).

49
Q

Waartoe zullen mensen met negatieve egodoelen toe geneigd zijn?

A

Zij zullen geneigd zijn om zich prestatiedoelen te stellen die ofwel beneden hun capaciteiten liggen (veel kans op slagen), ofwel ver erboven (deze doelen zijn voor iedereen onbereikbaar dus niet bedreigend).

50
Q

Zelf-handicappen

A

Dit is een andere manier om aan faalangst te ontsnappen dmv zichzelf een handicap te verschaffen.

Dit is een tactiek waar iemand de gevolgen van falen voor zichzelf probeert te minimaliseren en de gevolgen van succes probeert te maximaliseren door externe factoren.

50
Q

Zelf-handicappen

A

Dit is een andere manier om aan faalangst te ontsnappen dmv zichzelf een handicap te verschaffen.

Dit is een tactiek waar iemand de gevolgen van falen voor zichzelf probeert te minimaliseren en de gevolgen van succes probeert te maximaliseren door externe factoren.

51
Q

Waarom veroorzaakte het Kinsey-rapport (1950) veel ophef?

A

Omdat de ondervraagde een grotere frequentie en verscheidenheid van sexuele omgang rapporteerde dan verwacht werd. 90% van de mannen en 50% van de vrouwen zeiden voor het huwelijk seks te hebben gehad. Het totale aantal orgasmen per week dat door mannen vermeld werd, lag ook hoger dan men aannam (2x per week op de leeftijd van 20 en 1,5 maal per week op leeftijd van 40; bij vrouwen was dit 0,5x per week op beide leeftijden)

52
Q

Welke vraag wilde Kinsey nog meer beantwoorden?

A

Hoe vaak samenlevende heteroseksuele partners seks met elkaar hebben. Uit zijn resultaten bleek dat een getrouwd paar van gemiddeld 20 jaar 3x per week seks hebben. Dit aantal nam af naargelang van de leeftijd.

53
Q

Wat is de definitie van homoseksualiteit?

A

Homoseksualiteit wordt in verschillende studies enigszins anders gedefinieerd. Soms verwijst de definitie naar het hebben van seksuele gevoelens voor mensen van het eigen geslacht, soms naar het effectief hebben van seks met die personen.

De schatting van het voorkomen van homoseksualiteit verschilt afhankelijk van de definitie die gehanteerd wordt (gevoelens vs gedrag) en is ook afhankelijk van de tijdsperiode die men in aanmerking neemt

54
Q

Waar hangt het percentage homoseksualiteit van af?

A
  • Het percentage zal hoger liggen als men aan de proefpersonen vraagt of zij ooit wel eens geslachtsgemeenschap gehad hebben met iemand van hetzelfde geslacht, dan wanneer men vraagt of zij in het afgelopen jaar dergelijke gemeenschap hebben gehad.
  • Wanneer men homoseksualiteit definieert als het ooit gehad hebben van seksuele gevoelens voor iemand van hetzelfde geslacht, dan verkrijgt men schattingen die boven de 20% kunnen liggen.
  • Als men aan de proefpersonen vraagt of ze tijdens het afgelopen jaar seks gehad hebben met iemand van hetzelfde geslacht, dan liggen de schattingen gewoonlijk tussen de 1% en 3%. Dit was bijv. ook het geval in een studie die Stanfort et al uitvoerden bij een representatieve steekproef van 7000 Nederlanders. Zij classificeerden de proefpersonen als homo- of heteroseksueel op basis van het gerapporteerde seksuele gedrag in het voorbije jaar: 2,8% van de mannen en 1,4% van de vrouwen leek op basis van deze definitie homoseksueel te zijn. Zoals bij andere studies over dit onderwerp stelden ook deze onderzoekers vast dat 15% van de proefpersonen ofwel de vraag niet beantwoord had ofwel een oninterpreteerbaar antwoord gegeven had
55
Q

Waarom nemen onderzoekers aan dat stress gepaard gaat met het feit dat homoseksuelen iets vaker psychische problemen rapporteren?

A

Omdat koppels van het zelfde geslacht vaak tegen veel vooroordelen moeten opboksen.

56
Q

Prestatiemotivatie

A

De motivatie om iets te verwezenlijken en dit goed te doen.

57
Q

Wat was de eerste belangrijke theorie over prestatiemotivatie?

A

Dat is de theorie van David McClelland. Deze theorie is gebaseerd op behoefte en stelde dat prestaties het resultaat zijn van een emotioneel conflict tussen het streven naar succes en het vermijden van mislukking

58
Q

Prestatiedrang

A

De behoefte om iets te verwezenlijken en dit goed te doen. Volgens McClelland is dit een relatief stabiele persoonlijkheidstrek.

59
Q

Faalangst

A

Een angst die voorkomt uit de schaamte die men voelt bij een mislukking. Door deze faalangst gaan mensen situaties vermijden die tot een mislukking kunnen leiden. Ook de mate van faalangst werd door McClelland als een relatief stabiele persoonlijkheidstrek beschouwd

60
Q

Wat bepaald de balans tussen prestatiedrang en faalangst?

A

De richting en de intensiteit van de prestaties

61
Q

Waar hangt de grootte van prestatiedrang af?

A

De prestatiedrang wordt niet bepaald door de prestatiebehoefte in een persoon, maar door de waarde van het doel voor de persoon en de verwachting die de persoon heeft om het doel te bereiken. De mate van faalangst hangt dan ook af van de sterkte van de negatieve gevolgen bij een mislukking (hoe sterker deze gevolgen, hoe hoger de angst) en de verwachte kans dat het doel niet bereikt zal worden.

62
Q

Wat wordt er binnen het doelgerichte kader van McClelland duidelijk?

A

Dat zijn werk beperkt tot de intrinsieke motivatie voor doelen die een individu zichzelf stelt

63
Q

Door welke 3 componenten wordt volgens doelgebaseerde theorieën de prestatiemotivatie bepaald? (Elliot et al)

A
  • Taakmotivatie: men wil de activiteit tot een goed einde brengen (het taakdoel bereiken). Grosso modo komt deze component overeen met de prestatiedrang van McClelland en de intrinsieke motivatie.
  • Egodoelen zijn gericht op het prestatieniveau en op de positie ten opzichten van anderen. Mensen met sterke egodoelen hechten veel belang aan de indruk die ze op andere maken.
    Bij egodoelen wordt een onderscheid gemaakt tussen positieve egodoelen die toenadering zoeken, en negatieve egodoelen die vermijding induceren. De negatieve egodoel komt overeen met de faalangst van McClelland
64
Q

Waartoe zullen mensen met negatieve egodoelen toe geneigd zijn?

A

Zij zullen geneigd zijn om zich prestatiedoelen te stellen die ofwel beneden hun capaciteiten liggen (veel kans op slagen), ofwel ver erboven (deze doelen zijn voor iedereen onbereikbaar dus niet bedreigend).

65
Q

Zelf-handicappen

A

Dit is een andere manier om aan faalangst te ontsnappen dmv zichzelf een handicap te verschaffen.

Dit is een tactiek waar iemand de gevolgen van falen voor zichzelf probeert te minimaliseren en de gevolgen van succes probeert te maximaliseren door externe factoren.

66
Q

Hoe worden prestatiedrang en faalangst volgens McClelland geleerd?

A

Op basis van opvoeding die mensen kregen en de ervaringen die ze tijdens hun leven meemaakte. Ook binnen de doelgerichte visies over prestatiemotivaties gaat men ervan uit dat de waarden van doelen en de verwachtingen om de de doelen te bereiken, grotendeels tot stand komt op basis van een leerproces

67
Q

Welke variabelen zijn er als het gaat om de invloed die ouders op hun kinderen hebben?

A
  • De mate van stimulatie thuis
  • Opvoedingsstijl
  • Het geloof de ouders in de vaardigheden van hun kinderen
68
Q

Zelfregulatie (Bandura)

A

Het proces waarbij iemand doelen stelt en zichzelf beloont bij het bereiken van die doelen. Dit is een zeer efficiënte manier om jezelf te motiveren

69
Q

Hoe werkt zelfregulatie het best?

A
  • Ten 1e helpt het om tastbare beloningen te gebruiken
  • ten 2e is het beter om met expliciete kortetermijndoelen te werken dan met algemene langetermijndoelen.
  • Ten 3e is het belangrijk dat je realistische doelen leert stellen, doelen die een goede kans van slagen hebben (zodat je de bijbehorende bekrachtiging kunt ervaren)
70
Q

Wat is van belang bij het ontstaan van faalangst?

A
  • Het meemaken van mislukkingen

- De manier waarop men tegen de mislukkingen aankijkt?

71
Q

Welke 2 verschillende reacties van kinderen die geconfronteerd worden met een moeilijke taak wordt door Diener en Dweck beschreven?

A
  • Sommige kinderen begonnen al snel een gevoel van hulpeloosheid te vertonen, schreven de mislukking toe aan hun eigen tekorten en geven het op
  • Andere kinderen bleven relatief opgewekt en probeerden allerlei strategieën uit terwijl ze zichzelf moed inspraken.

Deze kinderen presteerden hetzelfde op een taak dat onder hun niveau lag

72
Q

Wanneer interpreteren mensen mislukkingen als een egodoel en wanneer als men de mislukking interpreteert aan een veranderbare eigenschap in het algemeen volgens Elliot en Dweck

A

Als mensen mislukking volgens egodoelen zullen interpreteren als ze ervan overtuigd zijn dat de mislukking te wijten is aan iets dat niet te veranderen is (bij een vaststaande persoonlijkheidstrek). Wanneer mensen daarentegen geloven dat de mislukking te wijten is aan een veranderbare eigenschap, dan zullen ze die gemakkelijker volgens een taakdoel interpreteren

73
Q

Wat is een ander reden voor overdreven faalangst?

A

De perceptie van een mislukking. Sommige mensen hebben angst voor activiteiten waar ze niet mee vertrouwd zijn, omdat ze een catastrofale visie hebben over de gevolgen van een mogelijke mislukking

Andere mensen hebben teveel angst dat iets als een mislukking gezien zal worden en blijven te lang met een activiteit bezig. Hun perfectionisme verhindert hen om iets af te werken

74
Q

Wat zijn emoties?

A

Dit is moeilijker te definiëren dan je op het eerste gezicht verwacht. Onderzoekers onderscheiden op zijn minst 3 aspecten in de emotie:

  • Een evaluatie van de stimulus (cognitieve beoordeling)
  • Een respons (in de vorm van een fysiologische opwinding, een gezichtsuitdrukking en bepaalde gedragingen)
  • Een subjectieve ervaring

Op basis hiervan omschrijven we emotie als een reactie op een stimulus die bestaat uit een fysiologische opwinding en gepaard gaat met een evaluatie van de stimulus, een gezichtsuitdrukking en een subjectieve ervaring

75
Q

Waarom zijn emoties heftiger dan denkprocessen?

A

Dit komt omdat ze gepaard gaan met lichamelijke veranderingen

76
Q

Welke 2 verschillende reacties van kinderen die geconfronteerd worden met een moeilijke taak wordt door Diener en Dweck beschreven?

A
  • Sommige kinderen begonnen al snel een gevoel van hulpeloosheid te vertonen, schreven de mislukking toe aan hun eigen tekorten en geven het op
  • Andere kinderen bleven relatief opgewekt en probeerden allerlei strategieën uit terwijl ze zichzelf moed inspraken.

Deze kinderen presteerden hetzelfde op een taak dat onder hun niveau lag

77
Q

Wanneer interpreteren mensen mislukkingen als een egodoel en wanneer als men de mislukking interpreteert aan een veranderbare eigenschap in het algemeen volgens Elliot en Dweck

A

Als mensen mislukking volgens egodoelen zullen interpreteren als ze ervan overtuigd zijn dat de mislukking te wijten is aan iets dat niet te veranderen is (bij een vaststaande persoonlijkheidstrek). Wanneer mensen daarentegen geloven dat de mislukking te wijten is aan een veranderbare eigenschap, dan zullen ze die gemakkelijker volgens een taakdoel interpreteren

78
Q

Wat is een ander reden voor overdreven faalangst?

A

De perceptie van een mislukking. Sommige mensen hebben angst voor activiteiten waar ze niet mee vertrouwd zijn, omdat ze een catastrofale visie hebben over de gevolgen van een mogelijke mislukking

Andere mensen hebben teveel angst dat iets als een mislukking gezien zal worden en blijven te lang met een activiteit bezig. Hun perfectionisme verhindert hen om iets af te werken

79
Q

Wat zijn emoties?

A

Dit is moeilijker te definiëren dan je op het eerste gezicht verwacht. Onderzoekers onderscheiden op zijn minst 3 aspecten in de emotie:

  • Een evaluatie van de stimulus (cognitieve beoordeling)
  • Een respons (in de vorm van een fysiologische opwinding, een gezichtsuitdrukking en bepaalde gedragingen)
  • Een subjectieve ervaring

Op basis hiervan omschrijven we emotie als een reactie op een stimulus die bestaat uit een fysiologische opwinding en gepaard gaat met een evaluatie van de stimulus, een gezichtsuitdrukking en een subjectieve ervaring

80
Q

Waarom zijn emoties heftiger dan denkprocessen?

A

Dit komt omdat ze gepaard gaan met lichamelijke veranderingen

81
Q

Wat beargumenteerde Darwin in zijn 2e boek, “The expression of the emotions in man and animals”

A

Dat de expressie van emoties door stand gekomen was op basis van de evolutieprincipes die hij in “The origin” beschreven had. Om deze stelling te staven, gebruikte hij 2 bewijs gronden.

  • Er is een duidelijke overeenkomst tussen de emotionele uitdrukkingen bij mensen en dieren.
  • Alle mensen gebruiken dezelfde emotionele expressie.
82
Q

Wat zijn volgens Darwin de overlevingsvoordelen van de soorten emoties die men kan uitdrukken?

A
  • soortgenoten waarschuwen bij dreigend gevaar dmv angstig gezicht
  • statushiërarchie opbouwen op basis van woede en angst
83
Q

Waarom werden de argumenten van Darwin in de eerste helft van de 20e ter discussie gesteld?
Er zijn 2 redenen

A
  • Opkomst van het behaviorisme. Volgens deze visie werd alle gedrag verworven op basis van leren en was er dus geen plaats voor aangeboren eigenschappen (tabulus rasa)
  • Maatschappelijk verantwoordelijkheidsgevoel. The origine of species had namelijk geleid tot het ‘sociaal-darwinisme’, een visie die stelde dat het niet nodig was om de maatschappij te veranderen, om de arbeidsomstandigheden te verbeteren of om gelijke kansen in het onderwijs te creëren. De genetische sterke zou toch overleven.

Dit gaf o.a. aanleiding tot de opkomst van eugenetica, de overtuiging dat men een beter ras kon genereren dmv selectieve voortplanting en de uitsluiting van inferieure individuen

84
Q

Hoe raakte Paul Roman betrokken bij de problematiek rond emotionele uitdrukkingen?

A

Hij vroeg zich af of gezichtsuitdrukkingen van patiënten gebruikt worden om de klinische vooruitgangen te boeken.

85
Q

Welk ander evidentie heeft men gevonden dat emoties aangeboren zijn?

A

Ook blinde kinderen lachen als ze zich goed voelen, ondanks het feit dat ze deze uitdrukking nog nooit bij iemand anders geobserveerd hebben

86
Q

Primaire emoties

A

De 6 emoties die door de meerderheid van de mensen herkent worden (Ekman)

  • droefheid
  • blijheid
  • angst
  • woede
  • verrassing
  • combinatie van walging/minachting (soms zijn mensen in staat deze emotie te herkennen en soms niet)
87
Q

Wat is de duidelijkste evidentie van een universele gezichtsuitdrukking?

A

Blijheid. Dit wordt overal door een glimlach tot uiting gebracht

88
Q

Welke 2 soorten glimlachen bestaan er? (Duchenne)

A
  • authentieke glimlach, treedt op bij echte vreugde

- gespeelde glimlach, treedt op in veelheid van andere situaties

89
Q

Hoe zie je het verschil tussen een authentieke en een niet authentieke glimlach?

A

Het verschil situeert zich rond de ogen. Bij rrn authentieke glimlach trekt de circulaire oogspier samen zodat men de indruk heeft dat de ogen mee lachen (door het aanspannen van de oogleden ziet het oog er ronder uit) bij een gespeelde glimlach is dat niet het geval

90
Q

Culturele uitingsregels

A

Regels over welke emotie mag tonen in bepaalde situaties

Door de culturele uitingsregels kunnen individuen uit verschillende culturen elkaar verkeerd begrijpen ondanks dat de communicatie zelf gebaseerd is op universele gezichtsuitdrukkingen

91
Q

Wie hebben er moeite met het herkennen van emoties?

A

Ouderen, schizofrenen, autisten, mensen met depressie en mensen met ziekte van Alzheimer. (Kohler)

92
Q

Hypothese over de gezichtsfeedback

A

Deze hypothese stelt dat de emotionele ervaring van een persoon versterkt of verzwakt wordt door de bijbehorende spieractiviteit in het gezicht. Als je glimlacht zul je je alleen al daardoor beter voelen, als je verdrietig kijkt, dan zul je je ook echt verdrietiger gaan voelen

De hypothese over de gezichtsfeedback gaat over versterken van emoties op basis van onze gezichtsuitdrukkingen

Volgens de redenatie van VanSwearingen et al. is de hypothese over de gezichtsfeedback slecht nieuws voor patiënten bij wie een verlamming aan de mondspieren het glimlachen onmogelijk maakt

93
Q

Wat redeneerde Wild et al over de hypothese van gezichtsfeedback?

A

Dat de hypothese ook kon inhouden dat mensen zich blijer gaan voelen als ze een reeks foto’ s moeten beoordelen van gezichten die allemaal glimlachen, en dat ze zich slechter zouden gaan voelen als ze een reeks foto’s moeten beoordelen van gezichten die droevig kijken. De onderliggende gedachte van deze redenering was dat mensen even de gezichtsuitdrukking imiteren van een persoon die ze zien (spiegelneuronen)

De resultaten bevestigden de voorspelling van Wild et al.

94
Q

Wanneer is het sympathische zenuwstelsel actief?

A

Tijdens sterke emoties en stresssituaties

activatie in het sympathische zenuwstelsel leidt tot een verhoogde hartslag, een verhoogde bloeddruk, hartkloppingen, inhibitie van de speekselklieren (vandaar droge mond) en zweetsecretie (klamme handen)

95
Q

wanneer is het parasympathische zenuwstelsel actief?

A

Tijdens ontspanning en rust

96
Q

Wat is het principe achter de leugendetector?

A

Het registreren van de verhoogde activiteiten. Hiervoor volstaat het om de hartslag, bloeddruk of de huidgeleiding in de handpalm (deze geeft de maten van de zweetsecretie) te meten.

97
Q

Wat werkt beter dan de leugendetector?

A

De “guilty knowledge test”

Men kan een verdachte confronteren met een reeks van dia’s, waarop verschillende moordwapens te zien zijn (1 per dia) Telkens moet de persoon aangeven of hij/zij het voorwerp herkent. Als de verdachte de moord niet gepleegd heeft zou, dan zal die op bij alle stimuli dezelfde reacte vertonen. Alleen iemand die weet heeft van het moordwapen, zal verschillend reageren op de relevante stimulus, omdat deze stimulus een herkennigsrespons uitlokt

Uit een overzicht van 30 studies bleek dat gem. genomen 75% van de schuldigen ontmaskerd wordt door deze techniek tegenover 7% valse positieven bij onschuldigen (Ben-Shakhar&Elaad)

98
Q

Is opwinding noodzakelijk om een emotie te kunnen voelen? Kunnen we blij, droevig, of kwaad zijn als onze hersenen informatie meer ontvangen over de staat van ons lichaam?

A

Uit data analyse blijkt dat patiënten de verwachte hersenactiviteit ten gevolge van een emotie (angst) nog wel vertoonden, maar in mindere mate en ook niet meer onder alle omstandigheden.

Hoewel fysiologische opwinding bijdraagt tot de intensiteit van emoties, blijkt uit de bovenstaande bevindingen dat ze toch niet noodzakelijk is. Bovendien lijkt ze niet gedifferentieerd genoeg te zijn om de precieze emotie te signaleren

99
Q

Galvische huidreactie

A

De verandering in de elektrische geleiding van de huid ten gevolge van sympathische activiteit

100
Q

Wat was 1 van de allereerste theorie binnen de psychologie over hoe emoties tot stand komen?

A

Deze theorie stelde expliciet dat emoties tot stond komen zonder tussenkomst van de rede (de cognities) Deze theorie werd aan het einde van de 19e eeuw onafhankelijk ontwikkeld door de Amerikaanse psycholoog William James en de Deense fysioloog Carl Lange.

101
Q

James-Lange-theorie

A

Deze theorie over emotie stelde dat stimuli uit de omgeving automatisch een lichamelijke reactie uitlokken die naderhand door onze hersenen als een emotie ervaren wordt.

Deze theorie veronderstelt dat er geen emotie kan optreden zonder lichamelijke opwinding

102
Q

Waarom werk de James-Lange-theorie aangevallen?

A

1 van de argumenten was dat de reacties van het lichaam niet snel genoeg zijn en ook niet gediffertieerd genoeg om te weten of we van een stimulus moeten weglopen of er juist naar toe moeten gaan.
Veranderingen in het sympathische zenuwstelsel treden dikwijls slechts na 1 a 2 seconden op. De vertraging is in strijd met de basissequentie van de James-Lange-theorie. Verder bleek dat, toen mensen ingespoten werken met adrenaline, de meerderheid zei dat ze alleen maar lichamelijke symptomen ervoeren, zoals bevingen en hartkloppingen, maar geen emoties.
Lichamelijke opwinding alleen lijkt dus niet voldoende te zijn om een emotie te beleven

103
Q

Cannon-Bard-theorie

A

Volgens deze theorie stimuleert een emotie-opwekkende situatie gelijktijdig het sympathische zenuwstelsel, dat zorgt voor de lichamelijke opwinding, en de hersenen, die zorgen voor de emotionele beleving

104
Q

Theorie van de cognitieve beoordeling (cognitive appraisal)

A

Volgens de theorie is de eerste stap in een emotionele sequentie de cognitieve beoordeling van de situatie. Alleen wanneer dit gebeurd is, kan fysiologische opwinding voorkomen
De beoordeling is nodig om te beslissen of de gepercipieerde gebeurtenis gevolgen kan hebben voor het persoonlijke welzijn, en zo ja welke.
De bekendste voorstander van deze visie was Richard Lazarus

105
Q

Wat kan een emotionele respons onderdrukken?

A

Rationalisatie

106
Q

Wat is de sterkste evidentie voor het bestaan van 2 verschillende herkenningsroutes, een bewuste en een onbewuste waarbij emoties betrokken zijn?

A

Dit kwam naar voren uit het onderzoek naar gezichtsherkenning.

Sommige mensen kunnen ten gevolgen van een hersenletsel geen gezichten meer herkennen, hoewel de rest wel normaal functioneerde.

Tranel&Damasio onderzochten 2 patiënten. Zij vroegen niet alleen of de patiënten de foto herkenden (dat konden ze niet) maar maten tegelijk de galvanische huidreactie, om te zien of er enige respons zou zijn in het sympathische zenuwstelsel. De resultaten waren verbluffend. Wanneer de patiënten de foto van een vertrouwd persoon te zien kregen, hadden ze dezelfde verhoogde huidreactie als gezonde proefpersonen. Dit toonde het bestaan aan van een emotionele route buiten het bewustzijn om

107
Q

Prosopagnosie

A

Het niet kunnen herkennen van gezichten

108
Q

Capgraswaan

A

De overtuiging dat vertrouwde mensen en dieren opeens hun vertrouwheid verloren hebben en vervangen lijkten te zijn door dubbelgangers (al dan niet buitenaards).

Dit komt vaker voor in de psychiatrische kliniek

109
Q

Waar word capgraswaan gewoonlijk aan toegeschreven?

A

Aan de realiteitsvervormden wanen en de hallucinaties die met zware mentale stoornissen gepaard gaan.

110
Q

Waar denkt men dat capgraswaan vandaan komt?

A

Doordat de onbewuste, emotionele herkenningsroute vernield is. Hierdoor zou een patiënt de mensen uit zijn omgeving nog wel herkennen (via bewuste perceptie), maar niet langer een vertrouwd gevoel bij hen ervaren. Daardoor lijkt het alsof die mensen vervangen zijn door kille, emotieloze dubbelgangers

111
Q

Hoe hebben Ellis&Lewis hun hypothese over capgraswaan getoetst?

A

De onderzoekers maten de galvanische huidreactie van 5 patiënten terwijl zij foto’s van bekende en onbekende gezichten toonden. Bij deze patiënten ontbrak inderdaad de verhoogde huidreactie

112
Q

Welke emoties kunnen niet zonder cognities tot stand komen?

A

Emoties zoals spijt, opluchting en ontgoocheling.

113
Q

Wanneer ervaren mensen spijt?

A

In situaties waarbij de acties die ze ondernomen hebben, geresulteerd hebben in gevolgen die minder aangenaam zijn dan de gevolgen die ze hadden kunnen ervaren indien ze een alternatieve actie ondernomen hadden.

114
Q

Wanneer ervaart men opluchting?

A

Wanneer een gevreesd negatief gevolg niet plaats vindt.

115
Q

Welke elementen bevat het gevoel ontgoocheling?

A

Deze bevat elementen van droefheid omdat men een verwachte gevolg niet gekregen heeft

116
Q

Wat hebben de emoties spijt, opluchting en ontgoocheling met elkaar gemeen?

A

Dat ze niet mogelijk zijn zonder de cognitieve vaardigheid om zich niet-gebeurde acties en/of gevolgen voor te stellen

117
Q

Welke 2 manieren onderscheidt Gross waarop de cognities automatisch uitgelokte emoties kunnen regelen?

A

De 1e manier is gericht op het veranderen van de gedragsmatige reacties op emotie-uitlokkende stimuli. Dit noemde Gross onderdrukking

De 2e manier is gericht op het reduceren van emoties door de betekenis van de stimulus te veranderen of door te focussen op 1 bepaald aspect van de situatie. Dit noemde Gross herbeoordeling.

118
Q

Op basis van welke bevinding kwam Gross tot het besluit dat herbeoordeling van emoties gezonder is dan onderdrukking van emoties

A

Via de Emotion Regulation Questionnaire.

Deze vragenlijst bevat vragen als “ wanneer ik negatieve emoties (zoals verdriet of woede) voel, dan zorg ik ervoor dat niemand die kan zien” (onderdrukking) en “ wanneer ik minder negatieve emoties wil voelen (zoals verdriet en woede), dan verander ik de manier waarop ik over die situatie denk” (herbeoordeling).

Wanneer de resultaten van de vragenlijsten gecorreleerd werden met andere gegevens over de proefpersonen, dan bleken de personen die veel gebruik maakten van onderdrukking over het algemeen minder positieve gevoelens te hebben en evenveel of zelfs meer negatieve gevoelens. Mensen die in grote mate gebruik maakten van herbeoordeling hadden meer positieve en minder negatieve gevoelens

119
Q

Naast reductie van de gevoelens, welke invloed heeft cognities op emoties nog meer?

A

In sommige gevallen zullen zij emoties versterken

120
Q

Welke invloeden hebben emoties op cognities?

A
  • Mensen zijn geneigd om herinneringen op te halen die in overeenstemming zijn met hun gevoelens. Mensen die zich droevig voelen, zullen eerder aan negatieve gebeurtenissen denken dan mensen die zich blij voelen. Volgens Teasdale is dit 1 van de redenen waarom mensen in een depressie verzeild kunnen raken: doordat men zich slecht voelt, komen meer negatieve herinneringen naar boven en dit bevestig het negatieve gevoel.
  • Mensen gaan meer aandacht besteden aan stimuli die aansluiten bij hun gevoelens. Bij een klassieke proef van MacLeod werd de aandacht van de angstige proefpersonen aangezogen of langer vastgehouden door de angstgerelateerde woorden
  • De neiging die personen vertonen om dubbelzinnige stimuli te interpreteren op een manier die in overeenstemming is met hun gevoelens. Uit een proef van Niedenthal et al blijkt dat neutrale gezichtsuitdrukking meer als blij kijken gepercipieerd werd wanneer proefpersonen in een blije stemming gebracht werden dan wanneer ze in een droevige stemming gebracht werden.
121
Q

Welke structuren uit het limbische systeem zijn het belangrijkst in verband met emoties?

A
  • Amygdala
  • Hippocampus
  • Gyrus cingulig
122
Q

Wat is volgens LeDoux de centrale rol van de amygdala

A

Het oproepen van emotionele reacties en ontvangen van informatie uit 2 routes. De 1e route komt vanuit de primaire sensorische gebieden (de primaire visuele, auditieve en somatosenorische cortex); de 2e route komt rechtstreeks vanuit de thalamus, het tussenstation tussen de zintuigen en de primaire sensorische gebieden. De route van de thalamus naar de amygdala maakt het mogelijk om snelle emotionele toenaderings- of vermijdingsreacties te hebben op biologische belangrijke stimuli. Sommige van deze reacties zijn aangeboren (instinctief), andere komen tot stand via klassieke conditionering.
De 2e route, die over de cortex loopt, maakt het mogelijk om op een stimulus te reageren op basis van een cognitieve beoordeling. Volgens LeDoux is dit de bewuste route bij emoties, al lijkt het erop dat deze route waarschijnlijk ook functioneert zonder tussenkomst van het bewustzijn (Nacchache et al)
Het feit dat de amygdala informatie op een onbewust niveau ontvangt, verklaart waar emoties niet altijd vrijwillig te stoppen zijn.
Informatie uit de amygdala wordt doorgestuurd naar de hypothalamus Deze structuur zorgt voor de initiatie van de reactie in het sympathisch zenuwstelsel

123
Q

Wat houden emoties nog meer in dan automatische of instictieve reacties?

A

Mensen en dieren zijn ontzettend goed in het leggen van verbanden tussen contexten en het ervaren van emoties.

Het leggen van verbanden tussen emoties en contexten gebeurt grotendeelss in de hippocampus

124
Q

Waarom wordt de gyrus cinguli vaak als onderdeel van het limbische systeem beschouwd?

A

De functie ervan is nauw verbonden met de subcorticale emotiecentra

125
Q

Maakt het limbische systeem voor ons mogelijk?

A

Om snelle, eenvoudige emotionele reacties op stimuli te hebben. Meestal zijn onze emotionele gedragingen gecompliceerd

126
Q

Wat zijn de 3 belangrijkste corticale gebieden bij emoties?

A

Dit zijn de:

  • Orbitofrontale cortex
  • Dorsolaterale prefrontale cortex
  • Een deel van de parietale cortex.

Er bestaan uitgebreide verbindingen tussen deze gebieden in de hersenschors en de limbische structuren

127
Q

Wat is de functie van orbitofrontale cortex

A

Adequaat reageren op complexe beloningen en straffen.

Bij schade aan de orbitofrontale cortex gaat dat altijd gepaard met problemen om de gevolgen van gedrag op langere termijn te schatten.

128
Q

Wat is de functie van de dorsolaterale prefrontale cortex

A

gevoelens integreren binnen de doelstellingen die men nastreeft

De dorsolaterale prefrontale cortex is het “controlecentrum” voor doelgericht gedrag. Omdat positieve en negatieve emoties een belangrijke rol spelen bij het kiezen van onze doelstellingen, is het logisch dat een er een sterke communicatie bestaat tussen dit centrum en de andere emotiecentra. Hier worden emoties en cognities samengebracht om te bepalen hoe men zich zal gedragen.

Men vermoedt dat de linkerhemisfeer vooral verantwoordelijk is voor de verwerking van positieve stimuli, terwijl de rechterhemisfeer gespecialiseerd zou zijn in het omgaan met negatieve stimuli

129
Q

Wat is de functie van de parietale cortex

A

Gevoelens verstaan.

Een stuk van de parietale cortex blijkt actief te zin bij het percipiëren, begrijpen en onthouden van emotioneel belangrijke informatie.
Andere functies die door dit gebied mede beïnvloed worden, zijn de emotionele toon waarop we iets zeggen, het moment waarop we lachen om wat iemand vertelt, wanneer het onze beurt is om iets te zeggen, hoe dicht we bij iemand mogen staan etc. Voor deze functies werkt de parietale lob nauw samen met de orbiofrontale en dorsolaterale prefrontale cortex