H4.4: Neuronale prikkeloverdracht Flashcards

1
Q

Is de duur van actiepotentialen voor elk type cel hetzelfde?

A

Nee, bij hart bv langer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn twee oorzaken voor de refractaire periode?

A

Na-kanalen zijn nog geïnactiveerd
K-kanalen staan nog open

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Waar is de drempelwaarde het laagst?

A

In het initieel segment, want daar zitten de meeste Na-kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de knopen van Ranvier?

A

Tussen de myelineschedes, boost het actiepotentiaal; bevatten veel Na-kanalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Op welke twee manieren kan afgifte van stoffen plaatsvinden?

A

Endocrien (aan bloed)
Paracrien (aan nabije cellen bv synaps)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Welke twee soorten synapsen zijn er?

A

Chemische (neurotransmitter bv. vooral in hersenen)
Elektrische (gap junction kanalen bv. in hartspier)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Hoe werken elektrische synapsen?

A

Twee cellen die allebei een hemichannel/connexon (bestaande uit subunits genaamd connexines) hebben vormen samen een holle cilindervorm: gap junction kanaal. Dit kanaal staat open normaalgesproken zodat er een stroompje loopt om het membraanpotentiaalverschil te verminderen. Zorgt voor synchronisatie.
Niet erg selectief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Hoe werken calcium kanalen?

A

Openen bij depolarisatie, waardoor Ca naar binnen stroomt. Deze binden aan de juiste eiwitten, waardoor de vesicles met neurotransmitters exocyteren naar de synaptische spleet, waardoor neurotransmitters kunnen binden aan post-synaptische receptoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waar kunnen synapsen gevormd worden?

A

dendrieten (axodendritisch), soma (axosomatisch), andere zenuweindigingen (axoaxonisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Hoe heten de uitsteeksels van een dendriet?

A

Spines, kunnen veel synapsen bevatten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Hoe kan je neurotransmitters indelen?

A

Klassiek (clear vesicles)of niet-klassiek (dense-core vesicles) (o.a. neuropeptiden)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar zit acetylcholine?

A

motorische eindplaat exciterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat doet glutamaat?

A

hersenen exciterend

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat doen GABA en glycine?

A

inhiberend–> Cl kanalen openen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarop hebben biogene aminen een effect?

A

Op de stemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat past bij dense-core vesicles?

A

-neuropeptiden worden niet lokaal gerecycled
-alleen afgegeven bij hoogfrequentie stimulatie
-zwarte bolletjes

17
Q

Wat past bij clear vesicles?

A

-gerecycled
-afgegeven bij lagere prikkel frequenties
-open bolletjes

18
Q

Hoe werken G-eiwit complexen?

A

Bestaan uit subunits (alfa, beta, gamma). G-eiwit gekoppelde receptoren binden hieraan, waardoor de subunits worden geactiveerd. Deze activeren dan bv second messagers waardoor bv ionkanalen worden gereguleerd

19
Q

Wat is een EPSP?

A

Die zorgt voor een hogere kans op een actiepotentiaal (depolarisatie) (Na en K)

20
Q

Wat is een IPSP?

A

Die zorgt voor een lagere kans op een actiepotentiaal (hyperpolarisatie) (Cl)