H21 Hoeveelheden, getallen en maten Flashcards
1
Q
het stuk
A
il pezzo
2
Q
erg, zeer, heel
A
assai
3
Q
overmaat, overdaad
A
l’eccesso
4
Q
buitensporig, overdreven
A
eccessivo/a
5
Q
heel, compleet
A
intero/a
6
Q
groot, talrijk
A
numeroso/a
7
Q
hoog
A
elevato/a
8
Q
meerdere, tamelijk veel, behoorlijk wat
A
parecchio/a
9
Q
grens, limiet
A
il limite
10
Q
vat, ton, het fust (2)
A
la botte/ il barile
11
Q
Alle kleine beetjes helpen
A
La goccia scava la pietra.
12
Q
het slokje water
A
il goccio d’acqua
13
Q
stapel, hoop
A
il mucchio
14
Q
boel, hoop
A
il sacco
15
Q
rijk, overvloedig
A
abbondante
16
Q
allebei, beide
A
entrambi/e
17
Q
oneven
A
dispari
18
Q
cijfer; som, bedrag
A
la cifra
19
Q
Ik moet even iets zeggen tegen X
A
Dico solo due parole a X
20
Q
Driemaal is scheepsrecht
A
Non c’è due senza tre