H 7-8-9 Flashcards
afhankelijk zijn van
dipendere da
jongetje/meisje; kindje
il bimbo/a
verwennen; bederven
viziare
op elkaar lijken
assomigliarsi
als twee druppels water op elkaar lijken
assomigliarsi come due gocce d’acqua
gelijkenis; overeenkomst
la somiglianza
hecht, verbonden
unito/a
neefjes en nichtjes (van broer en zus)
i nipoti
schoonbroer/ zus
il cognato/a
oud, bejaard
anziano/a
schoonzoon
il genero
schoondochter
la nuora
overgrootvader/moeder
il bisnonno/a
opzoeken, op bezoek gaan
andare a trovare
de voorouder
l’antenato/a
ouder jonger
maggiore , minore
paar, stel
la coppia
samenwonend stel
la coppia di fatto
de verloving
il fidanzamento
de wederhelft
la dolce metà
bruidegom/ bruid
lo sposo/ la sposa
het trouwfeest
lo sposalizio
trouwerij, bruiloft
le nozze
opvoeden
educare
(een of andere) vent
il tizio
doe ze de hartelijke groeten van mij
salutali tanto da parte mia
moeite doen, de moeite nemen
disturbarsi
niet langer storen
togliere il disturbo
verdriet, spijt
il dispiacere
hartelijke groeten
cordiali saluti
welterusten wensen
dare la buonanotte
het afscheid
l’addio
afscheid nemen
dirsi l’addio
band; verhouding, relatie
il legame
kennis, bekende
il/la conoscente
blij, verheugd
lieto/a
aangenaam (met u kennis te maken)
Molto lieta di fare la Sua conoscenza
mag ik me even voorstellen?
Permette che mi presenti?
alstublieft
per cortesia
gastvrij
ospitale
ontvangst, onthaal, receptie
il ricevimento
iets terugdoen, iets uitwisselen
ricambiare qc
persoon bezoeken
andare/ venire a trovare qualcuno
de gast
l’invitato/a
de uitnodiging
l’invito
gast; logé/ gastheer, gastvrouw
l’ospite
Pardon, Mag ik even? Mag ik er even langs?
Permesso?
(aan)kloppen
bussare
plaatsnemen, gaan zitten
accomodarsi
de verwachting
l’aspettativa
gunst, dienst
il favore
een dienst bewijzen
fare un favore a qc
waarde, verdienste
il pregio
bevoorrechten, de voorkeur geven aan
privilegiare
de steun, ondersteuning, hulp
l’appoggio
hulp, redding
il soccorso
begeleider/ster
l’accompagnatore/trice
begeleiding
l’accompagnamento
met elkaar overweg kunnen; verstand hebben van
intendersi
het met iemand aanleggen
intendersela con qu
akkoord, afspraak, samenwerking
l’intesa
iemand tevreden stellen; iemand zijn zin geven (2)
accontentare qu/ sottisfare qu
zich redden, onderling regelen
arrangiarsi
iets gemeen hebben, iets delen
condividere qc
op eigen verantwoordelijkheid
sotto la nostra responsabilità
we hebben allemaal groot ontzag voor hem
proviamo tutti grande rispetto per lui
iemand belonen
ricompensare qu
beloning, vergoeding
la ricompensa
maatschappij
la società
iemand uitsluiten, buitensluiten
emarginare qu
marginalisering, uitsluiting
l’emarginazione
randfiguur, drop-out
l’emarginato/a
niveau, peil
il livello
beledigen, kwetsen
offendere
wrok; rancune
risentimento
te lijden hebben onder
risentire di
blunder, afgang
la gaffe
een blunder begaan
fare una gaffe
iemand verdenken, wantrouwen
sospettare di qu
verbijstering, verwardheid
la perplessità
iemand vervelen; iemand irriteren
annoiare qu
de teleurstelling
la delusione
ruzie maken/hebben
litigare
ruzie
il litigio
boos/kwaad zijn op iemand
avercela con qu
Sorry, maar op wie ben je nou boos?
Scusa, con chi ce l’hai?
dom, stom
sciocco/a
domheid; dwaze streek, kleinigheidje
la sciocchezza
de woede
l’ira
opvliegend, nijdig
irascibile