Eva 08.23 hete Flashcards
1
Q
crossing borders
A
grenzen overschrijden
2
Q
to laugh (+vonzat)
A
lachen om
3
Q
make fun of something
A
grapjes maken van iets
4
Q
stage
A
podium
5
Q
driving skills
A
rijvaardigheden
6
Q
spend on
A
besteden aan
7
Q
appreciate
A
waarderen
8
Q
moreover (2)
A
overigens, bovendien
9
Q
to value /értékel
A
waarde hechten aan
10
Q
gene
A
gen
11
Q
dry humor
A
droge humor
12
Q
morbid humor
A
morbide humor
13
Q
parody
A
parodie
14
Q
language joke
A
taalgrap
15
Q
stand up comedy
A
stand up comedie
16
Q
sale
A
uitverkoop
17
Q
fixed (sure)
A
vast (zeker)
18
Q
to claim (explain clearly) / állít (tisztán kifejez)
A
beweren (duidelijk uitleggen)
19
Q
to seem
A
schijnen zich
20
Q
to connect to each other
A
op elkaar aan te sluiten
21
Q
to value one of the two more
A
meer waarde hechten aan een van de twee
22
Q
contrast
A
contrast
23
Q
tree
A
boom