Eva 05.10 hete & Boek 200- Flashcards
1
Q
invented prices
A
verzonnen prijzen
2
Q
negotiate
A
onderhandelen
3
Q
get rid of
A
kwijtraken
4
Q
industry
A
bedrijfstak
5
Q
to connect, to joint / csatlakozik (3-forms)
A
aansluiten, sloot aan, aangesloten
6
Q
chain / lánc
A
ketting
7
Q
whistling kettle / fütyülő teáskanna
A
fluitketel
8
Q
nowadays
A
tegenwoordig
9
Q
főleg ha a ruhákról van szó / especially when it comes to clothes
A
vooral als het gaat om kleren
10
Q
novel
A
roman
11
Q
decrease / csökken (3-forms)
A
afnemen nam af, is afgenomen
12
Q
diligent
A
zorgvuldig
13
Q
The books are carefully classified.
A
De boeken worden zorgvuldig gerubriceerd.
14
Q
garden gnome
A
tuinkabouter
15
Q
four-poster bed / baldachinos ágy
A
hemelbed
16
Q
disassembly / szétszerelés
A
demontage
17
Q
only
A
slechts
18
Q
gas stoves / gáztűzhelyek
A
gasfornuizen
19
Q
the clothing stock
A
de kledingvoorraad
20
Q
cot / germekágy
A
ledikant
21
Q
worker
A
arbeider
22
Q
artist
A
kunstenaar
23
Q
well dressed
A
goed geklede
24
Q
to push (3-forms)
A
dringen, drong, gedrongen
25
to reorder
bijbestellen
26
to recover / helyrehoz
herstellen
27
Your order will be shipped within three working days.
Je bestelling wordt binnen drie werkdagen verstuurd.
28
No, that was not asked.
Nee, dat werd niet gevraagd.
29
Yes, it is fried in oil with honey.
Ja, hij is gebakken in olie met honing.
30
The shops were closed.
De winkels waren gesloten.
31
The winning song was sung by a girl.
Het winnende lied werd gezongen door een meisje.
32
These issues are handled by the human resources department.
Deze kwesties worden behandeld door de afdeling personeelszaken.
33
That table is reserved.
Die tafel is gereserveerd.
34
Gyakrabban sétáljon...
Nemen vaker de benenwagen...
35
The Dutch have their administration organized best.
Nederlanders hebben hun administratie het best voor elkaar.
36
The Dutch overestimate his ability to use money
Nederlanders overschat zijn kundigheid met geld
37
by trial and error
met vallen en opstaan
38
the way in which the Dutch deal with money
de manier waarop Nederlanders met geld omgaan
39
in money matters
in geldzaken
40
People feel fear at the same time when they are in debt.
Bij het hebben van schulden voelen mensen tegelijk angst.
41
the shame
de schaamte
42
the despair / a kétségbeesés
de wanhoop
43
they walk around with a feeling of guilt / bűnösnek érzik magukat
ze lopen rond met een schuldgevoel
44
the savings
het spaargeld
45
to borrow
lenen
46
only in extreme case
alleen in het uiterste geval
47
the insurer (insurance company)
de verzekeraar
48
according to a study...
dat blijkt uit een onderzoek...
49
when it comes to finances / ha pénzügyekről van szó
als het om financiën gaat
50
significantly fewer mortgage loans
aanzienlijk minder hypotheekleningen
51
three-quarters
driekwart
52
emergency capital / sürgősségi tőke
noodkapitaal
53
they have no less than six dogs
ze hebben maar liefst zes honden
54
questionable
twijfelachtig
55
given his salary
gezien zijn salaris
56
the modest Dutch score
de bescheiden Nederlandse score
57
and those who have it
en degenen die het hebben
58
gloomier / komorabb
somberder
59
I'd rather not say that.
Dat zeg ik liever niet.
60
I think that is very personal.
Dat vind ik wel heel persoonlijk.
61
I'd rather not talk about that.
Daar praat ik liever niet over.
62
That's none of your business.
Dat zijn jouw zaken niet.
63
Ez nem a te dolgod.
Dat gaat je niets aan.
64
That depends
Dat hangt van af
65
It depends on.
Dat hangt ervan af.
66
You can't say that like that.
Dat kun je niet zo zeggen.
67
It is difficult to say anything about that.
Het is moeilijk om daar iets over te zeggen.
68
You cannot say that in general.
Dat kun je zo niet in het algemeen zeggen.
69
That is very personal.
Dat is heel persoonlijk.
70
That differs per situation ... / Ez helyzetenként eltér ...
Dat verschilt per situatie...
71
A bank is brought.
Er wordt een bank gebracht.
72
Many bicycles are stolen here.
Er worden hier veel fietsen gestolen.
73
There is singing.
Er wordt gezongen.
74
There has been smoking here.
Er is hier gerookt.
75
the dismissal / az elbocsátás
het ontslag
76
take into account / figyelembe venni
rekening houden met
77
relative to / viszonyítva
ten opzichte van
78
the loss
het verlies
79
the employee
de werknemer
80
annually recurring week
jaarlijks terugkerende week
81
to promote ...
ter promotie van...
82
the objective / a célkitűzés
de doelstelling
