Eva 04.12 hete Flashcards
There comes the monkey out of the sleeve!
Daar komt de aap uit de mouw!
to house, to move
huisvesten
to stay, to lodge
logeren
provide shelter / menedéket nyújt
onderdak bieden
accommodation
accommodatie
rental agreement
huurovereenkomst
to go down, to fall, to descend (2)
dalen, afnemen
300
3 ton
a wooden house / the wooden house
een houten huis / het houten huis
Who do you want to …
Aan wie wil je…
What should you pay attention to …
Waarop moet je letten…
How many eggs are there …
Hoeveel eieren zijn er nog…
Hoe are you going to… (with)
Waarmee ga je naar…
When does the first train leave … (3)
Wanneer vertrekt de eerste trein…, Hoe laat vertrekt de eerste trein…, Om hoe laat vertrekt de eerste trein…
What criteria do you have to meet with…
Wat voor criteria moet je voldoen…
How big is…
Hoe groot is…
Which house are you going to buy …
Welk huis ga je kopen…
Who can you discuss the price with …
Met wie kan je over de prijs overleggen…
The townhall is modern.
Het stadhuis is modern.
The dramatic event.
De dramatische gebeurtenis.
The drunken student.
De dronken student.
The hot oven. (2)
De oven is heet., De hete oven.
I live in a beautiful, big house.
Ik woon in een mooi, groot huis.
A teribble man.
Een verschrikkelijke man.
A terribly nice man.
Een verschrikkelijk aardige man.
something nice (to eat)
iets lekkers
nothing special
niets specials
something white
wat wits
There is not much of interest on television tonight.
Er is vanavond weinig interessants op de televisie.
Would you like the big one or the small one?
Wil je graag de grote of de kleine?
the funny thing
het grappige
The funny thing was that…
Het grappige was dat…
many
veel
many people
velen
few
weinig
few people
weinigen
all
alle
all people, everyone
allen
different, various
verschillende
various people
verschillenden
both
beide
both people
beiden
Many people already have this book.
Velen hebben dit boek al.
expensive (2)
duur, kostbaar
modern (2)
modern, nieuw
slim (2)
slank, tenger
to buy (2)
kopen, verwerven
to trade, to exchange (2)
ruilen, wisselen
to lose (2)
verliezen, kwijtraken
sad (3)
somber, triest, verdrietig
fries (2)
friet, patat
city (2)
binnenstad, city
to eat (2)
eten, bikken
to speak (2)
praten, spreken
to build (2)
bouwen, aanleggen