Engels voc Unit 5 Flashcards
1
Q
geweldpleging
A
assault
2
Q
chantage
A
blackmail
3
Q
omkoperij
A
bribery
4
Q
inbraak
A
burglary
5
Q
kindermishandeling
A
child abuse
6
Q
fraude, bedrog
A
fraud
7
Q
moord
A
murder
8
Q
zakkenrollen
A
pickpocketing
9
Q
diefstal
A
theft
10
Q
- beschuldigen
- een beschuldiging
A
- to accuse
- an accusation
11
Q
- arresteren
- een arrestatie
A
- to arrest
- an arrest
12
Q
vatten, vangen
A
to capture
13
Q
- aanklagen
- een aanklacht
A
- to charge
- a charge
14
Q
- samenwerken
- een samenwerking
A
- to collaborate
- a collaboration
15
Q
- wedijveren (competitie voeren)
- een wedstrijd
A
- to compete
- a competition
16
Q
- schatten
- een schatting
A
- to estimate
- an estimate
17
Q
- onderzoeken, bestuderen
- een onderzoek
A
- to examine
- an examination
18
Q
- identificeren
- identificatie
A
- to identify
- the identification
19
Q
- onderzoeken
- een onderzoek
A
- to investigate
- an investigation
20
Q
- fotograferen
- een fotograaf
- fotografie
A
- to photograph
- a photograph
- photography
21
Q
- publiceren
- een publicatie
A
- to publish
- a plublication
22
Q
- ondervragen
- een vraag
A
- to question
- a question