Deel 2 - Hoofdstuk 3: AS IS - Interne Analyse Flashcards

1
Q

Wat is het doel van een interne analyse?

A

De eigen sterken en zwakten van de onderneming opzoeken.

De interne analyse kan gezien worden als een deel van de SWOT-analyse.

Hier gaat het om het vinden van de S(trengths) en de W(eaknesses).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke vier soorten organisatiediagnoses zijn er?

A
  • curatieve organisatiediagnose
  • preventieve organisatiediagnose
  • partiële organisatiediagnose
  • gehele organisatiediagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verklaar een curatieve organisatiediagnose.

A

Dit is een diagnose met als doel om latente problemen aan de oppervlakte te brengen en/of om zichtbare problemen te analyseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Verklaar een preventieve organisatiediagnose.

A

Een systematische diagnose om de huidige situatie in kaart te brengen, een nulmeting.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Verklaar het 7S-model van McKinsey.

A

Het 7S-model van McKinsey modelleert de AS IS-situatie in een onderneming rond zeven dimensies, die allen met elkaar verbonden zijn. Deze dimensies zijn in onderstaande figuur weergegeven:

  • shared values
  • style
  • staff
  • skills
  • structure
  • strategy
  • systems

In recentere literatuur wordt soms een achtste dimensie toegevoegd, nl. solidariteit, zowel tussen medewerkers onderling als de trouw van de medewerkers voor de organisatie zelf.

Het model maakt een onderscheid tussen de zgn. harde S’en (strategie, structuur en systemen) en de zachte S’en (stijl, staff, skills, shared values).

De harde S’en hebben betrekking op de organisatie zelf, de zachte S’en op de mensen in een organisatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verklaar de “Shared Values”-dimensie van het 7S-model van McKinsey.

A

Deze dimensie gaat over de visie, de identiteit van de organisatie.

Deze dimensie staat centraal omdat de shared values zorgen voor de samenhang en sturing van de overige dimensies.

  • Waar zijn de mensen in de organisatie trots op?
  • Wat is het ergste dat je in deze organisatie kunt doen?
  • Hoe loyaal en betrokken zijn de medewerkers?
  • Welke slogan past bij het doel van de organisatie?
  • Wat doet het management om de eigen identiteit van de organisatie te behouden?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Verklaar de “Strategy”-dimensie van het 7S-model van McKinsey.

A

Deze dimensie betreft de doelen die de organisatie en de manier waarop die doelen kunnen bereikt worden.

De strategie moet ook duidelijk aangeven wat van alle delen van de organisatie worden verwacht, zodat ze kunnen bijdragen tot het succes van het geheel.

  • Welke doelen hebben wij in deze organisatie?
  • Wie zijn onze belangrijkste concurrenten en waar zijn die sterk en zwak in?
  • Welke sterkten en zwakten hebben wij zelf als organisatie?
  • Wat zijn de kansen en bedreigingen die op ons afkomen vanuit onze omgeving?
  • Hebben we voldoende inzicht in wat onze belangrijkste stakeholders van ons verwachten?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Verklaar de “Structure”-dimensie van het 7S-model van McKinsey.

A

Deze dimensie gaat over de inrichting, vormgeving van de organisatie.

De formele structuur wordt weergegeven in een organigram.

  • Hoe zijn de taken verdeeld? Wie is voor wat bevoegd?
  • Wie rapporteert aan wie?
  • Wie draagt welke verantwoordelijkheid?
  • Hoeveel hiërarchische niveaus zijn er (depth-of-control)?
  • Hoeveel vrijheid hebben medewerkers om zelf besluiten te nemen?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Verklaar de “Systems”-dimensie van het 7S-model van McKinsey.

A

Deze dimensie omvat alle formele en informele werkwijzen, procedures, communicatiestromen, afspraken, …

  • Welke informatiesystemen bestaan voor het verwerken van orders, voor de planning en uitvoering van de productie, voor beloning en promotie?
  • Welke systemen worden gehanteerd om ziekteverzuim en personeelsverloop te minimaliseren?
  • Hoe worden besluiten genomen?
  • Welke overlegstructuren bestaan in de organisatie?
  • Zijn de bestaande systemen een belemmering om slagvaardig en flexibel te functioneren?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verklaar de “Style”-dimensie van het 7S-model van McKinsey.

A

Deze dimensie verwijst naar de managementstijl, naar de manier waarop de leiding omgaat met de medewerkers, de wijze waarop met elkaar wordt omgegaan.

  • Hoe gaan managers om met kritiek?
  • Zijn de managers bereikbaar voor de medewerkers, zijn ze betrouwbaar?
  • Durven managers delegeren?
  • Hoe reageren de managers op fouten van medewerkers?
  • Kennen managers persoonlijke dingen van hun personeel?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verklaar de “Staff”-dimensie van het 7S-model van McKinsey.

A

Het gaat hier om de profielen van de managers en van de medewerkers (leeftijd, opleiding, spreiding functies over mannen/vrouwen, …). Ook de wijze van begeleiden, evalueren, belonen, motiveren, … behoren tot deze dimensie.

  • Hoe is de personeelsopbouw naar leeftijd, kennis en ervaring?
  • Worden de bekwaamheden van de personeelsleden voldoende aangesproken?
  • Zijn medewerkers energiek, stressbestendig, creatief, flexibel?
  • Is er voldoende gekwalificeerd personeel?
  • Wordt aandacht besteed aan training en opleiding?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Verklaar de “Skills”-dimensie van het 7S-model van McKinsey.

A

De aanwezige kennis, competenties waarover de medewerkers moeten beschikken. Het betreft echter ook de skills op organisatieniveau.

  • Hoe groot is de leverbetrouwbaarheid van de organisatie?
  • Hebben de medewerkers de juiste vaardigheden voor hun functie?
  • Worden de juiste vaardigheden aangetrokken bij selecties?
  • Is er een groot probleemoplossend vermogen in de organisatie?
  • Is de organisatie klantvriendelijk?
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is het zesde deel dat kan toegevoegd worden aan het model van Mintzberg?

A

De ideologie van de onderneming.

Dit vormt een soort kring (halo) van overtuiging, waarden, normen, de bedrijfscultuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de 3 clusters van kenmerken in het model van Mintzberg?

A
  • coördinatiemechanismen
  • ontwerp van de organisatie
  • situatiebepalende kenmerken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Hoe gebeurt de coördinatie van de taken en activiteiten binnen de organisatie? (model van Mintzberg)

A

Mintzberg maakt daar een onderscheid tussen 6 mechanismen. Elke organisatie gebruikt één of meer van deze coördinatiemechanismen. Deze zijn

  • direct toezicht: één persoon neemt de verantwoordelijkheid voor het werk, geeft de instructies en bewaakt de uitvoering
  • standaardisatie van de werkwijze: er worden werkmethodes, procedures uitgeschreven. De inhoud van het werk is gespecificeerd
  • standaardisatie van de output: kwantitatieve en kwalitatieve kengetallen, rendementseisen specificeren de output
  • standaardisatie van de kennis in de organisatie: wordt bereikt door interne opleiding, training on the job, …
  • onderlinge afstemming: overleg over taakverdelingen is hier een voorbeeld van. De controle van het werk is in handen van de mensen die het werk uitvoeren
  • standaardisatie van normen en waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe ziet het ontwerp van organisatie eruit? (model van Mintzberg)

A

Volgende parameters spelen een rol bij de structurering van een arbeidsorganisatie:

  • de mate van taakdifferentiatie en –specialisatie
  • de mate van formalisatie van gedrag
  • training en instructie
  • de plannings- en beheersingssystemen
  • omvang van organisatorische eenheden en afstemorganen
  • coördinatieorganen
  • ordening van eenheden binnen de organisatie
  • mate van decentralisatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Leg de mate van taakdifferentiatie en –specialisatie uit. (model van Mintzberg)

A

Er kan sprake zijn van horizontale differentiatie, verticale differentiatie, of van interne taakspecialisatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is horizontale differentiatie?

A

Een werknemer voert slechts een klein stukje van het totale primaire proces uit, hij heeft geen taken op een ander beslisniveau, gelijksoortige werkzaamheden zijn geconcentreerd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat is verticale differentiatie?

A

De taken bevinden zich op een ongelijk beslissingsniveau.

bijv. wanneer een medewerker zelf de montage doet, maar ook de controle;

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Leg de mate van formalisatie van gedrag uit. (model van Mintzberg)

A

dit betreft de mate waarin er duidelijke taak- en functieomschrijvingen zijn opgesteld, de mate waarin er werkprocedures en protocollen bestaan die beschrijven hoe er in bepaalde omstandigheden moet gehandeld worden.

Een voordeel van sterk geformaliseerd gedrag is dat de span-of-control groter wordt en er minder overleg nodig is

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Leg “training en instructie” uit. (model van Mintzberg)

A

Het voorzien van veel training en instructie laat toe het gedrag van de medewerkers te sturen en formaliseren, de efficiëntie en effectiviteit te verhogen en de kwaliteit van de output te verbeteren.

22
Q

Leg de “plannings- en beheersingssystemen” uit. (model van Mintzberg)

A

Wordt er gewerkt met taakstellingen, doelstellingen, zijn er prestatiecontrolesystemen?

23
Q

Leg “omvang van organisatorische eenheden en afstemorganen” uit. (model van Mintzberg)

A

Of een productieteam al dan niet kan gezien worden als een zelfstandige organisatorische eenheid wordt bepaald door o.a. mate van formalisatie, moeilijkheidsgraad van de uit te voeren taken.

Hoe meer afdelingen, hoe meer overleg nodig en hoe kleiner de organisatie-eenheden kunnen zijn

24
Q

Leg “coördinatieorganen” uit. (model van Mintzberg)

A

Hoe groter de organisatie / afdelingen, hoe moeilijker de coördinatie tussen en in de afdelingen.

25
Q

Leg “ordening van eenheden binnen de organisatie” uit. (model van Mintzberg)

A

Is er een functionele of een marktgerichte indeling?

26
Q

Leg “mate van decentralisatie” uit. (model van Mintzberg)

A

In welke mate is er decentralisatie van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden naar organisatorische eenheden?

Horinzontale of verticale decentralisatie?

27
Q

Wat is “verticale decentralisatie”?

A

Men spreekt van verticale decentralisatie als er in de lijnstructuur wordt gedelegeerd van top naar beneden.

bijv. de business units besluiten zelf over productie-assortiment, budgetteren zelf, stellen eigen productieplanning op, …

28
Q

Wat is “horizontale decentralisatie”?

A

Bij horizontale decentralisatie wordt er gedelegeerd van lijn naar staf.

bijv. naar de technostructuur en de ondersteunende stafs

29
Q

Hoe kan men het model van Mintzberg gebruiken bij de interne analyse?

A
  1. stel vast van welke configuratie de organisatie de meeste kenmerken bezit
  2. analyseer vervolgens de samenhang (of het gebrek aan samenhang) tussen het type omgeving, de vormgevingskenmerken, het functioneren van de hoofdorganen en de coördinatie
  3. bepaal de wezenlijke discrepanties. Deze vormen wellicht aanleiding tot aanpassing.
30
Q

Wat zijn de 7 organisatievormen volgens het model van Mintzberg?

A
  • ondernemersorganisatie
  • machinebureaucratie
  • professionele bureaucratie
  • gedivisionaliseerde organisatie
  • innovatieve organisatie
  • zendingsorganisatie (missionaire structuur)
  • politieke organisatie
31
Q

Leg de politieke organisatie uit. (model van Mintzberg)

A

Deze organisaties worden uiteengedreven door politieke spelletjes, in deze organisaties gaat het vooral om macht.

Hierdoor is er een gebrek aan echte coördinatie en aan duidelijke leiding.

Door een hoge mate van instabiliteit is de organisatie kwetsbaar.

32
Q

Leg de zendingsorganisatie uit. (model van Mintzberg)

A
  • missie, cultuur, huisstijl, ideologie, … zijn de belangrijkste onderdelen van de organisatie
  • de missie is weinig flexibel
  • coördinatie gebeurt door middel van waarden en normen. Direct toezicht is minder noodzakelijk eens de “indoctrinatie” voltooid
  • weinig staf, weinig hiërarchie, weinig statusverschil
33
Q

Leg de innovatie organisatie uit. (model van Mintzberg)

A

Adhocratie = ad hoc + bureaucratie

  • bevinden zich in dynamische omgevingen, waar innovatie en samenwerking in projecten noodzakelijk is
  • het zijn vaak jongere bedrijven, nog niet mee in de tendens tot bureaucratisering
  • effectiviteit en klantgerichtheid zijn belangrijker dan efficiëntie
  • veel taakspecialisatie. Expertise ligt aan de basis van machtsverdeling (en niet hiërarchie)
  • samenwerking is erg belangrijk en gebeurt door wederzijdse afstemming, er is een democratische structuur, zonder strikt onderscheid tussen lijn- en staffuncties
  • de strategische beleidsvorming gebeurt niet strikt top-down. De top beslist welke projecten aan te nemen, maar binnen een project gebeurt de strategiebepaling op verschillende plaatsen in de organisatie
34
Q

Leg de gedivisionaliseerde organisatie uit. (model van Mintzberg)

A

De werkvloer bestaat uit divisies, die op zich een eigen organisatiestructuur hebben.

Deze structuur komt vooral voor bij multinationals.

Kenmerken zijn:

  • diversificatie van de producten
  • beperkt direct toezicht op elk van de divisies: de strategisch top houdt zich alleen bezig met de allerbelangrijkste beslissingen
  • beheersing gebeurt via standaardisering van de output (bijv. periodieke controle op de behaalde rendementen). Het bestaan van effectieve, kwantitatieve standaarden voor de divisies bepaalt in sterke mate het al dan niet succesvol zijn van deze structuur. Door de standaardisering m.b.t. divisie-output is er een relatief kleine technostructuur
  • divisies worden beoordeeld op financieel-economische kengetallen en ondervinden weinig prikkels om ondernemend te zijn
  • divisionalisering kan op termijn leiden tot machinebureaucratie
35
Q

Leg de professionele bureaucratie uit. (model van Mintzberg)

A

Deze bureaucratie ontstaat door standaardisatie van de kennis bij specialisten.

Een groot deel van de macht ligt dan ook bij de ondersteunende hulpdiensten, gezien die in grote mate verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van de uitvoering.

De kenmerken zijn:

  • sterk gestandaardiseerde professionele werkzaamheden op de werkvloer, met grote autonomie en zelfsturing
  • de professionele werkzaamheden worden minder beïnvloed door de technostructuur
  • door de coördinerende werkzaamheden van de professionals zelf is het middenkader beperkt
  • de strategische top superviseert weinig direct, maar richt zich vooral op het onderhouden van relaties met externen en op het binnenhalen van opdrachten (ze worden als het ware meer “verkopers”)
  • er zijn grote ondersteunende hulpdiensten voor de professionals
36
Q

Leg de machinebureaucratie uit. (model van Mintzberg)

A

Is typisch bij massafabricage van relatief eenvoudige producten.

Ook het productieproces en de distributie zijn hier meestal niet complex.

Kenmerken zijn hier:

  • een omvangrijk kader met oog op de beheersing van het werk op de werkvloer
  • uitgebreide technostructuur, die de standaardisaties ontwerpt, bewaakt, verbetert
  • de formele coördinatiemacht ligt bij de strategic top; functionele, vak- en/of productinhoudelijk kennis ligt bij het middenkader
  • strakke afbakening van taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden en dus weinig ruimte voor democratie, inspraak en invloed
  • een typisch probleem bij de effectieve uitvoering van het strategisch beleid volgt uit het feit dat de plannen centraal werden geformuleerd maar dat de implementatie decentraal gebeurt.
37
Q

Leg de ondernemersorganisatie uit. (model van Mintzberg)

A

(ook pioniers- of simpele structuur genoemd)

Een voorbeeld is een onderneming, nog in de pioniersfase met een eigenaar – directeur.

De kenmerken van deze structuur zijn:

  • beperkt midden- en ondersteunend kader
  • coördinatie en macht zit bij de top
  • er is direct toezicht: de medewerkers worden direct aangestuurd door de top
  • de organisatie is zeer organisch en flexibel en er is dus minder behoefte aan de plannende technostructuur
  • geen/kleine ondersteunende staf: de top doet dit werk zelf of het wordt uitbesteed
  • op de werkvloer is er vaak weinig productdifferentiatie, de producten zijn qua kennis niet al te complex
38
Q

Welke zijn de situationele kenmerken van de organisatie? (model van Mintzberg)

A

Mintzberg formuleerde er 4:

  • de dynamiek en de complexiteit van de omgeving van de organisatie: hoe snel en hoe ingewikkeld gebeuren de ontwikkelingen in die omgeving. Hoe dynamischer en complexer de omgeving, hoe organistischer en gedecentraliseerder de organisatie zelf zou moeten zijn
  • het technisch productieproces (robotisering, informatisering, …)
  • leeftijd en omvang van de organisatie: welke instrumenten gebruikt de organisatie om zijn producten en prestaties te kunnen leveren? Hoe meer het productiesysteem het werk op de werkvloer regelt des te bureaucratischer de organisatie wordt. In oudere organisaties zijn de werkwijzen, afspraken, structuren al sterker uitgekristalliseerd. Het gedrag van de medewerkers is dan meer gereguleerd.
  • cultuur van de omgeving: in Azië zijn de werknemers veel loyaler t.a.v. hun organisatie dan in West-Europa, waar de werknemer meer gericht is op het realiseren van zijn eigen doelstellingen.
39
Q

Wat zijn situationele kenmerken van een organisatie?

A

Situationele kenmerken zijn niet of zeer moeilijk door de top van de organisatie te beïnvloeden.

40
Q

Verklaar het organisatiediagnosemodel van Harrison.

A

Harrison bekijkt het functioneren van een organisatie op drie niveau:

  • organisatieniveau
  • teamniveau
  • individuele niveau

Op elk niveau spreekt Harrison van input, throughput en output.

De input bestaat uit grondstoffen, geldmiddelen, personen, informatie,… die de organisatie uit haar omgeving haalt om de output te kunnen realiseren.

Die output bestaat uit de geleverde diensten, geproduceerde eindproducten, de ideëen,..

De throughput zijn de processen, het gedrag, de technieken,… die zorgen dat de input in output wordt omgezet. Hoe beter de throughput georganiseerd, hoe beter de prestaties op de drie niveaus verlopen.

41
Q

Verklaar de BCG-matrix.

A

De Bonston Consulting Group-matrix laat toe de businessportefeuille van een organisatie te analyseren.

De matrix bestaat uit 4 kwadranten die op basis van twee criteria worden gevonden:

  • het relatief marktaandeel: het marktaandeel van een bepaald product wordt hier relatief geplaatst ten opzichte van dat van de grootste speler op de markt. Is het eigen marktaandeel groter dan dat van die grootste speler, dan scoort de organisatie voor dit product een relatief marktaandeel van > 1.
  • de marktgroei: de groei van het product op de markt. Hier onderscheiden de kwadranten zich op een waarde van 10%. Is de groei sterker dan 10%, dan zit het product in één van de bovenste kwadranten.
42
Q

Bespreek het “hoog marktaandeel, lage groei” kwadrant van de BCG-matrix.

A

In dit kwadrant zitten de zgn. “cash cows”.

Deze producten bestaan vaak al een iets langere tijd, waardoor er dus wellicht niet al te veel investeringen meer nodig zijn.

Deze producten genereren veel geld voor de organisatie.

Dit geld kan dan worden ingezet op de producten in de andere kwadranten

43
Q

Bespreek het “hoog marktaandeel, hoge groei” kwadrant van de BCG-matrix.

A

In dit kwadrant zitten de “stars” van de organisatie, die veel geld kunnen opbrengen.

In deze producten wordt echter vaak ook veel geïnvesteerd, waardoor de stars netto niet altijd veel geld opbrengen voor de organisatie.

Ideaal groeien stars uit tot cash cows.

44
Q

Bespreek het “laag marktaandeel, lage groei” kwadrant van de BCG-matrix.

A

De zgn. “dogs” hebben een klein marktaandeel, in een dalende markt.

Dit lijkt geen aantrekkelijke positie, maar in een nichemarkt kan een “dog” toch aantrekkelijk zijn.

Als dogs geen geld meer opbrengen, zal de organisatie ze afstoten en er ook niet meer in investeren

45
Q

Bespreek het “laag marktaandeel, hoge groei” kwadrant van de BCG-matrix.

A

Dit zijn de question marks in de organisatie (ook wild cats genoemd).

Vaak gaat het om producten die nog maar net op de markt zijn gebracht.

Question Marks vergen veel investering, maar brengen nog niet altijd veel op.

Er moet gestreefd worden naar het omvormen van een question mark naar een star.

Als de komende marktgroei vrij laag wordt ingeschat, dan verwacht men dat het question mark zou kunnen afzakken naar een “dog” en dan zal de organisatie er mogelijk niet in investeren.

46
Q

Verklaar de GE portfolio-analyse

A

De General Electric portfolio-analyse is een model gebaseerd op de BCG-matrix.

De GE-matrix is iets genuanceerder omdat er wordt gewerkt met een 3x3-grid, in plaats van met 4 kwadranten.

De criteria hier zijn:

  • marktattractiviteit (t.v.v. de marktgroei in de BCG-matrix): de marktgroei is slechts één element om de marktattractiviteit te gebruiken. Het 5-krachtenmodel van Porter gaf al aan dat er veel meer indicatoren voor marktattractiviteit mogelijk zijn
  • concurrentiekracht (t.v.v. het marktaandeel in de BCG-matrix): de concurrentiekracht wordt mee bepaald door merkbekendheid, productiecapaciteit, kwaliteitsniveau, innovatiekracht, … van de organisatie. Er zijn dus opnieuw veel meer factoren opgenomen in dit criterium dan in het criterium gebruikt in de BCG-matrix.

De diameter van een cirkel is proportioneel met de omzetgrootte gerealiseerd door de betrokken business unit.

47
Q

Verklaar de customer marketing-methode van J. Curry.

A

Dit is een methode om de AS IS-situatie van het klantenbestand in kaart te brengen.

In dit model wordt een piramide opgebouwd op basis van “customer performance indicatoren”, prestatie-indicatoren die bepaald worden voor elk van de klanten.

Deze prestatie-indicatoren meten de winstgevendheid van de klanten, het klantengedrag (hoe lang is deze klant al klant, heeft hij ook andere leveranciers, … ) en klantentevredenheid.

Onderaan de piramide staan drie elementen – die intern zijn aan de organisatie – waar een organisatie in moet investeren om te kunnen stijgen in de piramide. Dit zijn: organisatie, communicatie naar de klanten en informatie.

48
Q

Wat zijn enkele prestatie-indicatoren betreffend het innoverend vermogen?

A
  • aantal gerealiseerde product- en procesinnovaties
  • uitgaven voor innovatie
  • omvang van octrooien
  • patenten en licenties
  • omvang van het opleidingsbudget
49
Q

Verklaar de waardeketen van Porter.

A

Dit model geeft aan om welke interne processen het allemaal gaat.

Het doel is om een inzicht te verkrijgen in zowel de primaire als secondaire processen, maar ook de samenhang tussen de processen.

50
Q

Wat kan er voor elk (deel)proces in kaart worden gebracht?

A
  • welke activiteiten omvat dit (deel)proces en hoe die onderling samenhangen.
  • hoelang het duurt om het proces te doorlopen
  • het verwachte resultaat van het (deel)proces
51
Q

Welke kengetallen kan van elk proces worden bijgehouden?

A
  • doorlooptijd in dagen/uren/minuten per product
  • procesintensiteit: hoe vaark wordt het proces dagelijks doorlopen?
  • proceskarakter: hoeveel afzonderlijke processtappen zijn er?
  • procescapaciteit: hoeveel parallele stromen zijn mogelijk?
  • reactiesnelheid: hoe vaak wordt er werk tijdelijk weggelegd wegens incompleetheid?
  • procesresultaten: hoeveel verschillende eindproducten kent het proces? Wat betekent dat in EUR/jaar?
  • proceskosten in EUR/jaar?
  • proceskwaliteit: uitval in procenten aan het eind van het proces?
52
Q

Wat zijn enkele belangrijke financiële ratio’s?

A
  • liquiditeit (current en quick ratio, netto bedrijfskapitaal)
  • solvabiliteit (omloopsnelheid activa, gemiddelde voorraadperiode, gemiddelde incassoperiode debiteuren)
  • rendabiliteit (rendabiliteit van het eigen en vreed vermogen)