Deel 1 kadering van diagnostie en behandeling Flashcards
Waar komt de client vandaan en waar gaat hij naartoe? Deze vraag heeft elke psycholoog in zijn achterhoofd.
In het Nederlands taalgebied vormt de diagnostische cyclus (De Bruyn et al., 2003) iteratief proces =de basis voor wetenschappelijk verantwoord psychodiagnostisch onderzoek.
Benoem de vier stappen van de diagnostische cyclus en noem bij elke stap enkele vragen die tijdens die stap beantwoord dienen te worden.
1 Klachtenanalyse; Wat is de aanleiding voor het onderzoek, achtergrond van de aanvraag? Wat is de hulpvraag van de client: diens perspectief doel onderzoek? Dossier raadplegen.
Leidt tot verhelderde diagnose: kaders zijn nu bekend waarbinnen psychodiagnostisch onderzoek kan worden verricht.
Start: duidelijk beeld belevingswereld en situatie van cliënt: probleemverhelderende geprekken en door gebruik van informatie die in intakeprocedure wordt verzameld.
-gestandaardiseerde klachteninventarisatie
-speciële anamnese
-psychiatrische anamnese
-biografische anamnese (+evt heteroanamnese)
Remco Aarts (24 jaar) wordt door de huisarts verwezen naar de specialistische ggz met de vraag of er sprake is van persoonlijkheidsproblematiek. Afgaande op de vraagstelling wordt Remco binnen het team Persoonlijkheidsstoornissen gezien voor de intake. Tijdens de intake komt naar voren dat er bij Remco sprake is van woede-uitbarstingen, impulsiviteit, een negatief zelfbeeld en angst om uitgelachen te worden in sociale situaties. Ook wordt duidelijk dat hij speciaal basis- en voortgezet onderwijs heeft gevolgd. Het intaketeam besluit om aanvullend diagnostisch onderzoek te doen naar de persoonlijkheid. Er wordt een gestructureerd interview (SCID-5) voor persoonlijkheidsproblematiek afgenomen. Op basis van de resultaten wordt bij Remco een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis vastgesteld en hij wordt aangemeld voor schematherapie. Na tien sessies schematherapie is er echter nog geen enkele verbetering van de klachten waarneembaar. De schematherapie is inmiddels gestopt en Remco wordt besproken binnen het multidisciplinaire team. Daar wordt besloten om nogmaals psychodiagnostisch onderzoek uit te voeren, maar nu breder en dus niet uitsluitend gericht op het gebied van de persoonlijkheid. Uit het nieuwe onderzoek blijkt dat Remco qua intelligentie op het niveau van een licht verstandelijke beperking functioneert (IQ 68). Hiermee komen de eerdere diagnostische resultaten in een ander daglicht te staan. Vanuit zijn lage intelligentie kan al grotendeels worden begrepen waarom Remco moeite heeft met sociale situaties, zijn emoties niet goed kan reguleren en kampt met een negatief zelfbeeld. Op grond van de uitslag van het intelligentieonderzoek wordt hij verwezen naar een instelling voor mensen met een verstandelijke beperking, zodat de behandeling op zijn intellectuele niveau afgestemd kan worden.
Wat had beter gekund?
Het psychodiagnostisch proces bij Remco zou van betere kwaliteit zijn geweest als het intaketeam zich minder had laten leiden door de expliciete vraag van de verwijzer of er hier sprake was van persoonlijkheidsproblematiek. Het was beter geweest wanneer het intaketeam was begonnen met falsificatie van hun hypothese in plaats van met verificatie. Bij de hypothese dat de problemen verklaard worden door een persoonlijkheidsstoornis, zou de nulhypothese (de problemen worden niet verklaard door een persoonlijkheidsstoornis) eerst getoetst moeten worden. Een alternatieve hypothese had dan meer kans gemaakt, bijvoorbeeld dat beperkingen in de intelligentie tot problemen hebben geleid. Ondersteuning voor die alternatieve hypothese was al beschikbaar, maar niet gebruikt: het feit dat cliënt speciaal onderwijs had gevolgd was een legitieme aanleiding geweest om het intelligentieniveau nader te onderzoeken. De tunnelvisie werd versterkt doordat Remco werd onderzocht binnen een team dat voornamelijk werkt met cliënten met persoonlijkheidsproblematiek. Dit leidde ertoe dat het negatieve zelfbeeld, de affectieve labiliteit, de impulsiviteit en de sociale angst van Remco al snel werden gezien als samenhangend met een persoonlijkheidsstoornis.
kern psychodiagnostiek
integratie van onderzoeksgesprekken,
(gedrags-) observaties, psychologische tests en vragenlijsten om antwoorden op de onderzoeksvragen te krijgen; persoons-omgevings en gedragsfactoren.
specifieke aanpak kan verschillen per benadering (deel 2) en per stoornis (deel 3)
de rol van psychodiagnostiek
-onderzoeksgesprek (+gedragsobservaties) geven vaak voldoende basis om behandeling te starten (bijv. enkelvoudige stoornis, duidelijke aanleiding).
- principe van stepped care model = afhankelijk van de ernst en de hardnekkigheid van de klachten kan worden gekozen voor een meer uitgebreid psychodiagnostisch onderzoek.
*zinvol: indruk intelligentie, cognititef functioneren, persoonlijkheidskenmerken, ontwikkelingsproblematiek
Centraal psychodiagnostisch proces = opstellen en toetsen van een verklarende hypothese (symbolisch: huis)
Rapportage:
-DSM5 classificatie: buitenkant van het huis
-Psychodiagnostiek: opbouw van het huis (stevigheid tegen externe invloeden).
Rollen psychodiagnosticus: intaker, diagnosticus, psychodiagnosticus = alles basishouding van onderzoeker.
Toepassingsgebieden psychodiagnostiek: reguliere ggz, forensische setting, geschiktheidsselectie
psychodiagnostiek
*transdiagnostische benadering: stoornisoverstijgende kwetsbaarheden
*farmacotherapie: vinden van juiste medicatie of biologische interventie
*psychoanalytische: onderliggende mechanismen
*clïentgerichte therapie:integreert diagnostiek.
*cognitieve gedragstherapie: behandeling informeren: sterkte en zwakte
*interpersoonlijke therapie: eerste fase behandelcontract over probleemgebied
gestandaardiseerde klachteninventarisatie
screenen breed op psychische klachten of specifieke symptooomvragenlijsten die de ernst van symptomen uitvragen.
Standaard in kader van intake of onderdeel van ROM procedure (Routine Outcome Monitoring); kwaiteit van de zorg in algemeen, monitoring behandelresultaten.
Outcom Questionnaire (OQ-45) meet 3 functiedomeinen: intrapsychisch, interpesoonlijk en sociale rolvervulling.
Formuleren van hypothesen over aard en ontstaanswijze van de klachten waarmee een cliënt zich meldt.
speciële anamnese
intakegesprek is vaak het eerste gesprek in instelling en kan deel uitmaken van psychodiagnostisch onderzoek= specifieke klachten: accent op huidige problemen
- luxerende factoren dwz welke druppel deed de emmer overlopen.
-aanloop problemen
–> duidelijkheid: volgorde, aard, ernst van problemen en waarom nu hulp.
Vervolgens in kaart brengen, sprake van interfentie = in welke mate de sociale, relationele en functionele aspecten in het leven belemmerd worden door de problemen.
Informeert eigen maatregelen die cliënt al getroffen heeft.
Beeld: beoordelingsvermogen en ziekte-inzicht cliënt
Psychiatrische anamnese
= het systematisch samenvatten van de psychiatrische symptomen, zowel objectieve als subjectieve waargenomen symptomen.
Bestudeert de volgende aspecten:
-verschijning en psychomotoriek
-oriëntatie
-aandacht en geheugen
-waarneming
-spraak en denken
-stemming en affect
-persoonlijkheid
observaties tijdens onderzoeksgesprekken
Ook interesse minder tastbare aspecten: wijzen van afweer:
-rijpere afweermechanismen: inzetten humor, sublimatie
-primitieve vormen: loochening, projectie
sublimatie = sociaal geaccepteerd gedrag
loochening = ontkennen
projectie = toeschrijven aan een ander persoon/externe oorzaak.
mentalisatieniveau = in hoeverre iemand in staat is om gedragingen als resultaat te zien van eigen gedachten en gevoelens.
Gespreksindrukken kunnen worden meegenomen in hypothesen.
biografische anamnese en heteroanamnese
bevraagd naar factoren uit levensgeschiedenis: beschermende of juist factoren die cliënt ontvankelijk maken voor ontwikkelen psychopathologie.
biografische anamnese = informatie uitgevraagd bij cliënt zelf.
heteroanamnese = informatie uitgevraagd bij belangrijke informant (bijv. ouder/verzorger)
- kindertijd uitvragen belangrijk: ontwikkelings-/gedragsproblemen.
Ook belangrijke life-events evenals evt. psychiatrische stoornisen in de familie in kaart brengen.
Afsluiting anamnese:
belangrijkste: huidig functioneren van de cliënt
-kwaliteit sociale relaties/kwaliteit sociaal netwerk
-maatschappelijk situaties
-organische (medische) factoren: evt. aanvraag lichamelijk onderzoek.
beschrijvende diagnostiek
afsluiting van de intake: belangrijkste klachten, ernst, aanleiding en hoe begrepen kunnen worden.
ONDERKENNENDE DIAGNOSTIEK = er wordt een beschrijving gegeven, geen verklaring!
classificatie volgens DSM-5
Onderdeel beschrijvende diagnostiek: ordening of classificatie van de symptomen.
- meest gebruikte systeem: DSM-5: samengevat, gerelateerd aan wetenschappelijke kennis: juiste behandeling geselecteerd worden.
KRITIEK DSM-classificatie aan toegangspoort van de ggz:
1 individuele problematiek, context en betekenis voor cliënt raakt op de achtergrond.
2. geen eenduidige diagnose: nadere psychodiagnostiek verrichten
3. niet noodzakelijk voor vervolgstappen behandeling? –> geen diagnose stellen
Verklaringsanalyse: waar komen de klachten vandaan?
Onderzoeksvraagstelling en hypothesen:
Gebruik van verschillende instrumenten; vragenlijsten, interviews en tests.
-kunnen ook als onderdeel van probleemanalyse worden ingezet.
Sterk empirische cyclus naar voren: onderzoeksvraagstellingen en hypothesen, keuze van instrumenten en methoden, uitvoering van onderzoek, interpretatie van resultaten, integratie onderzoeksresultaten, terugkoppelingsgesprek.
*hypothese= veronderstelling die hypothetisch getoetst kan worden en dus falsifieerbaar is.
operationalisatie van hypothesen: methode en meetinstrumenten (bijv MMPI).
Duidelijk welk criterium stelt hypothese kan verworpen worden.
Keuze van instrumenten kan verschillen per theoretische benadering en per toepassingsgebied.
Elke methode: hoeverre instrument aansluit en kwaliteit (betrouwbare resultaten)
- COTAN en NIP beoordelen kwaliteit van psychodiagnostische instrumenten.
Het (semi)gestructureerde interview
Gestructureerd interview leidt tot de vaststelling van een bepaalde
psychiatrische classificatie.
- Falsificeren als conformeren.
SCID-5-S = symptomen
SCID-5-P = persoonlijkheidsstoornissen.
- Afgenomen door getraind onderzoeker.
Symptoom-specifieke interview: Y-BOCS = vaststellen dwangstoornissen.
Capaciteitentests
Intellectuele vaardigheden testen en vergelijken met normgroep.
- Screenen/uitgebreid intelligentieonderzoek
Aandachtspunt: afgestemd op cultuur en taal van de cliënt.
- Non-verbale test: SON-R
Buiten domein intelligentie: bijv. ook bij THL, CVA, epilepsie, beginnende dementie.
Meer aandacht: cognitieve klachten kunnen aanzetten/voorwenden = TOMM, AKTG
TOMM = Test of Memory Malingering
AKTG = Amsterdamse Korte Termijn Geheugen
Vragenlijsten
Zelfrapportagevragenlijsten = cliënt zichzelf of zijn/haar klachten zonder tijdsdruk beschrijft en typeert (ruwe scores).
- Algemeen als specifiek, persoonlijkheid, coping-vaardigheden.
Kan gebruik gemaakt worden van specifieke vragenlijsten.
Indirecte methoden
= niet duidelijk bij de cliënt wat er gemeten wordt, informatie kan worden verzameld waar de cliënt zich niet bewust van is, of niet rechtstreeks zou toegeven.
Testen:
- Implicit Association Test (IAT) = automatische attitudes: betrouwbaarheid
individueel niveau onvoldoende.
- Projectieve tests: onbewust niveau uitnodigen iets van zichzelf te laten
zien (bijv. tekenopdracht): normering onvoldoende door vrije structuur.
Structurele persoonlijkheidsinterview = indirecte methode
Gebaseerd op psychodynamische theorie van Kernberg
- 3 ph-organisaties: neurotische, borderline en psychotische.
- Kwetsbaarheid/draagkracht bepaald door mate van: identiteitsdiffusie,
primitieve afweer en realiteitstoetsing.
Identiteit Afweer Realiteitstoetsing
Neurotische PO –> Identiteit is geïntegreerd coherent, stabiel. De afweer is rijp, en de realiteitstoetsing Intact.
Borderline PO–> De identiteit is uiteenlopende mate diffuus. De afweer is overheersende, de realiteitstoetsing is overwegend intact.
Psychotische PO –> De identiteit is onsamenhangend, diffuus. De afweer is primitief. De realiteitstoetsing is gestoord.
Structuur loslaten en confronteren bij tegenstrijdigheden in het verhaal daarmee wordt de spanning opgevoerd, waardoor de afweermechanismen bij de cliënt worden
geactiveerd.
Aanvulling: Eurelings-Bontekoe en Snellen met de dynamische
persoonlijkheidsdiagnostiek = theorie-gestuurd raamwerk om hypothesen over de ph-organisatie te toetsten door het combineren en integreren van de resultaten op semigestructureerde interviews, verschillende ph-vragenlijsten en
projectieve tests.
Onderwerp van controverse (inmiddels meer bewijs)
- Gebrek aan empirische onderbouwing.
- Oneigenlijk gebruik van vragenlijsten.
- Zorgen maken grote conclusies o.b.v. methoden worden getrokken.