De Lichamen Flashcards
1
Q
I stand
A
Ik sta (staan)
2
Q
Ik buy
A
Ik koop (kopen)
3
Q
To get
A
Krijgen
4
Q
The kid take (get) a book.
A
Het kind krijgt een boek.
5
Q
The newspaper is on the table.
A
De krant ligt op de tafel.
6
Q
The head
A
Het hoofd
7
Q
The shoulder
A
De schouder (sıkavdır)
8
Q
The knee
A
De knie
9
Q
The toe
A
De teen
10
Q
I sing
A
Ik zong
11
Q
Really
A
Echt
12
Q
Examples
Example
A
Voorbeelden
Voorbeeld
13
Q
To use
A
Gebruiken
14
Q
To mean
A
Betekenen
15
Q
To see
A
Zien (Je ziet)
16
Q
The arm
A
De arm
17
Q
The body
The bodies
A
Het lichaam
De lichamen
18
Q
To compare
A
Vergelijken
19
Q
That is easy.
A
Dat is makkelijk.
20
Q
Then
A
Dan
21
Q
easy
A
Makkelijk