A1-A2-10 Flashcards
You can do it.
Je kan het
I want to tell you something.
Ik wil je iets zeggen.
I think about you all day long.
Ik denk de hele dag over je.
I am in love with you.
Ik verliefd met je.
Are you in love with me?
Ben je verliefd op me?
And think of me all day long?
En denk de hele dag aan mij?
I called my mum today.
Ik heb vandaag mijn moeder gebeld.
Ik heb vandaag met mijn morder gebeld.
Ik bel naar mijn moeder.
I am calling the customer service.
Ik bel de klantenservice.
Did you pay?
Heb je betaald?
I pay at the check out corner.
Ik betaal bij de kassa.
I am paying for the coffee.
Ik betaal voor de koffie.
I pay to the waiter.
Ik betaal aan de ober.
I pay with a credit card.
Ik betaal met credit card.
I’ll stay a while longer here.
Ik blijf hier nog even.
I will stay at the party just a little longer.
Ik blijf nog even op het feestje.
Will you stay with me today?
Blijf je vaandag bij me?
To make/earn money
Geld verdienen
Do you make a lot of money?
Verdien je veel geld?
I make money by creating online cursus.
Ik verdien geld met online curssusen maken.
I am lying in bed.
Ik lig op/in bed.
I walk to the supermarket.
Ik loop naar/door de supermarkt.
Have you already met each other?
Hebben jullie al met elkaar kennisgemaakt?
Reply
Reageer
Guests
Gasten
What happened?
Wat is er gebeurd?
Emergencies
Spoedgevallen
Reach
Bereik
Emergency line
Spoedlijn
Need
Hoeven (ik hoef)
İndeed
İnderdaad
Clearly
Duidelijk
Happened
Gebeurd (gebeuren)
I fell
Ik ben gevallen.
It was raining
Het regende
To rain
Regeren
It was a little bit slippery.
Het was een beetje glad.
Cycled away
Fietste weg
To cycle
Fietsen
To practice
De praktijk
Wanted
Wilde (willen)
Turn right
Rechts afslaan
Slipped away
Gleed weg