A1-A2-6 Flashcards
Are you so sweet en so small and so young?
Ben je zo lief en zo klein en zo jong?
You are naughty and old and big.
Je bent stout en oud en groot.
Welcome to this lesson about adjectives
Welkom bij deze les over adjectives
My last video
Mijn laatste video (laatst)
Just
Gewoon
Nala is a sweet little cat
Nala is een lieve kleine kat
A sweet little cat ( indefinite)
Een lief, klein katje
A fantastic film
Een fantastiche film
A red wine
A rode wijn
The tall women
De lange vrouw
The red rose
De rode roos
The dutch man
De nederlandse man
The little girls
De kleine meisjes (plural)
The beautiful girl
Het mooie meisje (definite)
My tasty bier
Mijn lekkere bier
The sweet kittt Nala
Het lieve katje Nala
a sweet cat ( indefinite)
Een lief kat
The kittt is beautiful, sweet, small and black
Het katje is mooi, lief, klein en zwart
This egg is fried.
Dit eitje is gebakken.
The fried egg. (Past)
A fried egg (past)
De gebakken eitje.
Een gebakken eitje.
Het gebakken ei.
A golden watch.
Een gouden horloge
The golden watch
Het gouden horloge
The watch is made of gold.
Het horloge is van goud.
Small
Klein
Big
Groot
The bank is old, cheap and small.
De bank is oud, goedkoop en klein.
İn front of
Voor
Something
İets
This is an old, cheap, small bank.
Dit is een oude, goedkope, kleine bank.
New bank
Nieuwe bank
Big bank
Grote bank
Expensive bank
Dure bank
These are vegan stroopwaffels.
Dit zijn veganistische stroopwaffels.
These are tasty.
Deze zijn lekker.
The tasty stroopwaffels
De lekkere stroopwaffels
Disgusting
Vies
Strong
Sterk
Dirty
Vies
This cloth/towel is dirty.
Dit doekje is vies.
The dirty cloth
Het vieze doekje
This towel is clean.
Deze handdoek is schoon
Clean
Schoon
The clean towel
De schone handdoek
The dirty towel (het)
Het vieze doekje
This is cold
Dit is koud
The cold iceblok
De koude iceblok
The tea is hot.
De thee is heet (heyt).
Later it will become warm.
Later wordt dit warm.
This glass is full
Dit glas is vol.
This glass is empty.
Dit glas is leeg.
The apple is hard.
De appel is hard.
The banana is soft.
De banaan is zacht.
The soft banana
De zachte banaan.
The hard banana
De harde banaan
Loud music
Hard muziek
Now the music is soft.
Nu is de muziek zacht.
Light (environment)
Licht
The lamps are on, it is light.
De lampen zijn aan, het is licht.
The lamps are out, it is dark
De lampen zijn uit, het is donker.
Nice, fun, interesting, entertaining
Leuk
Annoying
Vervelend (fırfeyland)
Boring
Saai
Boring
Saai
A party can fun
Een feestje kan gezellig.
Nice people fine atmosphere. The party is fun.
Leuke mensen, fijne sfeer. Het feestje is gezellig.
Not cozy
Ongezellig
Difficult
Moeilijk
Easy
Makkelijk
Dutch is hard, english is easy
Nederlands is moeilijk, engels is makkelijk
High
Hoog
Low
Laag
This flat is tall and the other house is low.
Deze flat is hoog en andere huis is laag.
My hair is long, my hair is short.
Mijn haar is lang, mijn haar is kort.
The answer can be correct or wrong.
Het antwoord kan goed zijn of fout zijn.
You can be a good person or a bad person.
Je kunt een goed persoon zijn of een slecht zijn.
Poor, rich
Arm, rijk
I am poor and bill gates rich
Ik ben arm en bill gates is rijk
I wish you now a nice, beautiful, cosy, fantastic day
Ik wens je nu een leuke, mooie, gezellige, fantastiche dag.
See you on wednesday
Tot woensdag
In the meantime
In de tussentijd
Can I ask you something sir?
Mag ik u iets vragen maneer?
I am too late.
Ik ben te laat.
Time
De tijd
Clock
De klok
It is 9
Het is negen uur.
16.00 = afternoon
Vier uur’s middags
4 night
Vier uur’s nachts
9.00 in the morning
Negen uur’s ochtends
9 at night
Negen uur’s avonds
9.30
Half tien
9.15
Kwart over negen
9.45
Kwart voor tien
9.10
Tien over negen
9.50
Tien over half tien
9.20
Tien minuten voor half tien
12.23
Zeven voor half een
9.35
Vijf over half tien
9.42
Twalf over half tien
12.23
Zeven voor half een
We meet at 11.37
We spreken af om zeven over half twalf.
We meet on monday
We spreken af op Maandag.
I was born on august 16.
Ik ben geboren op zestien augustus
The course starts in week 7
De cursus begint in week zeven
It is my birthday in august
Ik ben jarig in augustus
I go on vacation in spring
Ik ga op vakantie in de lente.
In 2021, I would like to move
In 2021 wil ik graag verhuizen.
16.37
Het is zeven over half vijf’s middags
Bless you
Gezondheid
I am going away for a weekend.
Ik ga leaker we wekendie weg
How nice
What leuk
How fun
Veel plezier
Enjoy it
Geniet ervan
I am going to eat curry soon
Ik ga straks curry eten.
How tasty
Wat de lekker
Have a nice meal
Eetsmakelijk
Look! I have painted this! Nice huh?
Kijk! Ik heb dit geschilderd. Mooi he?
How beautiful
Wat mooi
Wat coincidence
Wat toevallig
How funny
Wat grappig
Tonight
Vanavond
I am goig to drink drinks with friends tonight
Ik ga vanavond drinke drinken met vrienden.
What fun/cosy
Wat gezellig
Enjoy!
Geniet ervan
Sorry, I can’t come tonight
Sorry, ik kan vanavond niet komen
What a pity
Wat jammer (yamır)
I was fired today
Ik ben vandaag ontslagen
How annoying
Wat vervelend
How bad
Wat erg
How awful for you
Wat naar voor je
Good luck
Veel sterkte
My cat is sick
Mijn katje is ziek
How sad
Wat zielig
Good luck
Strekte (success)
I am sick too
Ik ben ook ziek
Get well soon
Beterschap
Where are my keys?
Waar zijn mijn sleutels?
How strange/fool/crazy/mad
Wat gek
Oh sorry
Sorry, het spijt me
I am not going outside today
Ik ga vandaag niet naar buiten
My grandfather died yesterday
Mijn opa is gisteren overleden
How awful
Wat erg
Sorry for your loss
Gecondoleerd
I have an important exam tomorrow
Ik heb morgen een belangrijk examen
I have an important exam tomorrow
Ik heb morgen een belangerijk examen
I’ll keep my fingers crossed
Ik ga voor je duimen
Go for it
Zet’m op
Happy birthday
Gefeliciteerd
I have to take my exam to get my drivers licence tomorrow
Ik moet morgen afrijden voor mijn rijbewijs
Tomorrow i am giving a party
Morgen geef ik een feestje
What do you say?
Wat zeg je dan?
Have fun
Veel plezier
Good luck and have fun learning dutch
Veel success en veel plezier met het leren van het nederlands
Almost
Bijna
An animal
Een dier
Claudia gives the book to mark
Claudia geeft het book aan Mark
Claudia gives it to him.
Claudia geeft het aan hem.
Claudia gives him the boek
Claudia geeft hem het boek
She gives it to him
Ze/zij geeft het aan hem
The tshirt has a discount. I am buying the tshirt.
Het tshirt heeft een korting. Ik koop het tshirt.
It is on sale. I buy it.
Het is in de uitverkoop. Ik koop het.
The chair is on the floor.
It
De stoel staat op de grond.(hırond)
Hij
I lift the chair.
I lift it
Ik til de stoel op.
Ik til hem op.