A1-A2-5 Flashcards
I wish you a very nice say.
Ik wens je een heel fijne dag.
No, I’m not doing well.
Nee, het gaat niet goed.
It goes bad.
Het gaat slecht!
I’m very mad (angry).
Ik ben heel boos.
I’m furious.
Ik ben woedend.
I’m sad.
Ik ben verdrietig.
I’m not doing so good.
Het gaat niet zo goed.
I’m down. I am not feeling like myself/comfortable.
Ik ben down. Ik ben niet in m’n hum.
I’m well.
Het gaat wel.
So, so
Zo, zo
Yes, it is going well/smoothly.
Ja, het gaat lekker. Het gaat goed.
Het gaat z’n gangetje.
I’m not worried about anything.
Ik maak me nergens zorgen over.
It’s going very good/ fine.
Het gaat heel goed.
Het gaat prima.
It’s fantastic.
Het is fantastisch.
It’s excellent. It’s going great.
Het gaat uitstekend.
I am very happy.
Ik ben heel blij.
Ik ben gelukkig.
I am lucky.
Ik heb geluk.
I am happy because I’m in love.
Ik ben blij (Gelukkig) om dat ik ben verliefd.
It’s going great.
Met mij gaat de toppie.
Bad
Slecht
Kim is lying on the table.
Kim ligt op de tafel.
Kim is standing between the table and the closet.
Kim staat tussen de tafel en de kast.
Kim is standing next to and also by the table.
Kim staat naast de tafel en ook bij de tafel.
Kim is standing in front of the table.
Kim staat voor de tafel.
Kim is standing behind the table.
Kim staat achter de tafel.
Kim is standing against the wall.
Kim staat tegen de muur.
The whiteboard is hanging on the wall.
Het whiteboard hangt aan de muur.
Kim standing infront of the camera.
Kim staat tegenover de camera.
The little candles are around the dish.
De kaarstjes staan om de schotel.
Kim is lying under the table and the table is therefore above the kim.
Kim ligt onder de tafel en de tafel is dus boven Kim.
Kim is in the toilet.
Kim is in de wc (vese)
Kim is out the toilet.
Kim is uit de wc.
This candy is of kim and for the cats.
Dit snoep is van Kim en voor de katten.
Kim is giving the catcandy to Veggie.
Kim geeft het kattensnoep aan Veggie.
Kim is standing with Nala in the kitchen.
Kim staat met Nala in de keuken.
Kim is going to outside.
Kim gaat naar buiten.
Kim is outside the house.
Kim is buiten het huis.
Kim is inside the house.
Kim is binnen het huis.
Congratulations with your birthday.
Gefeliciteerd met je verjaardag.
Pleased to meet you.
Prettig met je kennis te maken.
To take
Nemen
Can I order?
Mag ik bestellen?
I take red wine.
Ik neem rode wijn.
The same
Hetzelfde
Waiter, can we pay/settle?
Ober, magen we betallen/afrekenen?
To celebrate
Vieren
Together
Samen
It’s on me/my treat
Ik trakteer. (Trakteren)
To call
Roepen
Cheers
Proost
Nou
Well then
Later
Later
Once more
Nog een keer
To order
Bestellen
To pay
Betalen
Only/just
Nog maar
First, second, third, fourth,eigth, twentieth
Eerste, tweede, derde, vierde, achtste,twintigste
I have to leave/must.
Ik moet weg.
How do you celebrate your birthday?
Hoe vier jij je verjaardag?
(Vieren)
That is not so important now.
Important
Dat is nu niet zo belangrijk.
Belangerijk
A few days
Een paar dagen
Wonderful
Prachtig/geweldig