A1-A2-7 Flashcards
Generally
Meestal
I experience
Ik beleef (beleven)
I practice
Ik oefen
To stay
Te blijven
The backpack
De rugzak
Rug-back de zak- bag
The dictionary
Het woordenboek
trustworthy
Betrouwbaar
Healthy
Gezond
The film is exciting
De film is spannend
Possible
Mogelijk
Op en neer
On and down
Take a good look after me
Kijk eens goed achter mij
Well done
Goed zo
Vertellen
Say
To fall
Vallen
Come and see
Komt dat zien
Play the game
Speel het spel
A few
Een paar
Required
Nodig
Then I put the mikpackages to the ground
Dan zet ik melkpakken op de grond
Time after time
Again and again
Keer op keer
but first I’m looking for a volunteer from the audience
Maar eerst zoek ik een vrijwilliger uit het publiek
To try
Proberen
Someone else?
Nog iemand?
My poor back
Mijn arme rug
Then
Daarna
Heavy box
Zware kist
Correct
Klopt
Have you ever seen a horse?
Heb je ooit een paard gezien?
On the next page
Op de volgende bladzijde
Yourself
Je zelf
Further
Verder
Horses help people on several ways
Paarden helpen mensen op velen manieren
Horses help police to regulate the traffic
Paarden helpen de politie om de verkeer te regelen
Traffic
verkeer
To pull
Trekken
To catch
Vangen
We eat hier.
Wij eten hier
We want to eat here.
We willen hier eten
We must eat here
We moeten hier eten
Shall we eat here?
Zullen we hier eten?
May we eat here?
Mogen we hier eten?
Can we eat here?
Kunnen we hier eten?
That cant eat I
Dat kan ik niet eten
I can sing well
Ik kan goed zingen
I can never make choices
Ik kan nooit keuzes maken
Can you speak Dutch?
Kun je Nederlands spreken?
Get/receive/have
Krijgen
Polite
Beleefd
I need to go to the toilet
Ik moet ga naar de wc
I want to eat a sandwich
Ik wil graag een boterham
Would you mind to talk a little bit slower please?
Wil je iets langzamer praten alsjeblieft?
Shall we take this table?
Zullen we dit tafeltje nemen?
I will make a video for you (plural)
Ik zal een video voor jullie maken
It will be raining tomorrow
Het zal morgen gaan regenen.
May be it will rain
Het zal misschien gaan regenen
Ride(horse)
Rijden
To jump
Springen
To fill something/complete
Vullen
Ears
Oren
Cut out
Knip uit
Round
Rond
To play
Spelen
Game
Spel
Each other
Elkaar
To press
Druk op de
Various
verschillende
To look like
Lijken op
Only
Nog maar
Little
Weining
To Count
Tellen
Today i will
Vandaag zal ik
To tie
Knoop
Corner
Hoek
Toys
Speelgoed
Piece
Stuk
Throw
Gooien
Sky
de lucht
Double
Dubbele
Discount
Korting
Is this the last one?
Is dit de laatste?
These are examples
Dit zijn dus voorbeelden
Far
Ver
Close
Dichtbij
We are now walking in the forest
We lopen nu in het bos.
This forest isn’t big
Dit bos is niet groot.
There are trees.
Dar staan bomen.
Those trees are big.
Die bomen zijn groot
This tree has fallen.
Deze boom is gevallen.
These leaves are green.
Deze blaadjes zijn groen.
This leaf is green.
Dit blaadjes is groen.
These leaves are green.
Die blaadjes zijn groen
That tree does already have red/brownish leaves.
Dat boom heeft wel al rode/bruin blaadjes.
It is so quiet
Het is zo rustig.
Is this my bike?
Is dit mijn fiets?
Who is smaller?
Wie is kleiner?
Lana is smaller than veggie
Lana is kleiner dan veggie
This kitten
Dit kitten
Which one is the smallest?
Welke is er dan het kleinst?
The white cat is the smallest
Het witte katje is het kleinst.
To compare
Vergelijken
What’s faster?
Wat is sneller?
A car is faster than a turtle
Een auto is sneller dan een schildpaad
Which of these cars are the fastest?
Welke van deze autos is het snelst?
What do you find tastier?
Wat vind je lekkerder?