College 7 deel 2: Neuro-imaging Flashcards
Twee verschillen van neuro-imaging
- Structurele imaging
- Functionele imaging
Structural imaging
Anatomie
Functional imaging
Activiteit
Spatiële resolutie
De precisie waarmee anatomische details weergegeven worden
Temporele resolutie
De mate waarin snelle veranderingen in het brein gevolgd kunnen worden
Grote beperking van functional imaging
Hele snelle veranderingen kunnen niet gevolgd worden
Straling van CT
Röntgen (2D)
Weergave van CT
Röntgen straling wordt meer opgenomen hoe dichter het weefsel, dus botten wit en lucht zwart
Welke pathologie weergegeven met CT
Hersenbloeding, herseninfarct, tumor
Hypodens weefsel
Lagere dichtheid dan de omgeving (donkerder)
Hyperdens weefsel
Hogere dichtheid van de omgeving (lichter)
Nadelen CT
Slecht weke delen contrast (verschil tussen witte en grijze stof)
Voordelen CT
Kan gebruikt worden voor snelle diagnose in een acute situatie - verschil tussen infarct en bloeding (behandeling daarvan is namelijk totaal anders en verkeerde behandeling kan de staat juist verslechteren)
Straling MRI
Geen straling, maar protonen die binnen een magnetisch veld bij andere weefsels een andere radiofrequentie signaal terug geven (3D)
T1 MRI
Weergave van anatomie en afwijkingen (tumoren, holten). Goed onderscheid tussen witte en grijze stof.
T2 MRI
Verschil tussen beschadigd en gezond weefsel - afwijkingen in myelinescheden. Geen goed onderscheid tussen witte en grijze stof.
Spatiële resolutie CT vs MRI
Redelijk vs hoog
MRS
Magnetic Resonance Spectoscopy, vorm van MRI
Weergave MRS
- Metabole veranderingen in kaart brengen bij verschillende neurologische ziekten.
- Concentraties bepaalde moleculen in kaart brengen, bijvoorbeeld NT’s
- Gliacellen en andere niet-neuronale cellen in kaart brengen
- Inzicht in abnormaliteiten van neurale en niet neuronale cellen (gliacellen) (bij MS en Alzheimer)
Toepassing MRS
Hersentumoren, CVS, epilepsie, Alzheimer, depressie