Blok 3 Week 6 Flashcards

1
Q

Basal metabolic rate (BMR)

A

de stofwisseling die nodig is om de minimale hoeveelheid energie te leveren die noodzakelijk is voor primaire levensprocessen van een organisme,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Adaptieve thermogenese

A

maken van warmte-> dieëtieve geinduceerde warmte (DIT)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat voor een effect heeft afvallen op het basaalmetabolisme

A

omlaag want minder lichaamsgewicht-> bij meer afvallen weer minder energieinname

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

waar vindt atp gebruik plaats

A

in celkern en cytosol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is de ATP-turnover

A

STP-synthese en verbruik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar vindt atp aanmaak plaats en met wat

A

cytosol en mitochondriën, met creatine fosfaat of er ontstaat melkzuur, aeroob is beter maar langzamer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is de ATP opbrengst bij glucose en glycogeen en vet

A

anaeroob: 2;3. Aeroob: 32;33;106

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat doet de malaat aspiraat shuttle en glycerol-3-fosfaat shuttle

A

membraaneiwit dat elektronen in NADH van het cytosol naar het mitochondrion, niet bij spieren, oxalaat kan worden opgezet in malaat en aspiraat, Bij spieren: glycerol-3-fosfaat shuttle→ elektronen komen niet op NADH maar op FAD terecht dus minder energie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pyruvaat oxydatie in mitochondriën

A

elektronen afnemen en naar FAD en NADH, door vetzuur oxydatie zijn er nog meer NDH en FADH2, dit samen is de citroenzuurcyclus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is de protiën motive force

A

energie van protonengradiënt en membraanpotentiaal-> drijvende kracht van atp-synthese

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Hoeveel protonen heb je nodig om ATP te maken

A

4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is de snelheidbepalende factor van de mitochondriale ademhaling

A

ADP in mitochondriale matrix

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat gebeurt er met ADP als bij het creatinefosfaat de ATP op is

A

omgezet in ATP en AMD (adenylaat kinase reactie), hierdoor komt de glycolyse en glycogenoslyse op gang, ook zorgt het voor meer aanbod van glucose 6-fosfaat, verder wordt pyruvaat weggenomen en lactaat ontstaat wat dus komt door versnelling van glycolyse, AMP leidt uiteindelijk tot vasodilatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waarom kan Remming van de vetzuuroxidatie gunstig zijn voor zuurstofgebrek in de hartspier

A

glycolse oxidatie wat meer O2 levert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Glycolyse

A

van glucose naar pyruvaat, pyruvaat wordt zonder zuurstof lactaat en met zuurstof Acetyl-CoA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Glycogenolyse

A

van glycogeen naar glucose-6-fosfaat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Glycogenese

A

vorming van glycogeen vanuit glucose door insuline

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Vetzuursynthese

A

Vetzuren worden via lipogense omgezet in triagylglycerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Lipolyse

A

vet wordt weer vetzuur en uit eindelijk Acethyl-CoA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Ketongenese

A

ketonlichamen worden toegevoed als Acethyl in de citroenzuur cyclus niet snel genoeg wordt geoxideerd, omgekeerd is ketolyse

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

gluconeogenese

A

glucose wordt gevormd vanuit andere moleculen, de belangrijkste route is van pyruvaat-> glucose-6-fosfaat-> glucose, pyruvaat kan komen van lactaat of alanine

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Waar haalt je lichaam energie vandaan na meer dan 8 uur vasten en waarom kan spierglycogeen niet direct bijdragen aan de lage bloedsuikerspiegel

A

minder uit glucose want de bloedsuikerspiegel is erg gedaalt en meer uit ketonen en vetzuren, 1. spieren hebben geen glucose-6-fosfatase om glucose uit glucose-6-fosfaat te maken. 2. spiercellen kunnen alleen glucose-6-fosfaat zelf gebruiken en niet afgeven aan de bloedbaan, spieren kunnen wel lactaat en alanine afgeven wat de lever om kan zetten in glucose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Cori-cyclus

A
  1. metabolische kringloop die lactaat, geproduceerd door spiercellen (en erythrocyten), recycleert naar glucose in de lever. Het proces zorgt ervoor dat lactaat, dat ontstaat tijdens anaerobe glycolyse, wordt omgezet in glucose via gluconeogenese in de lever. Deze glucose kan vervolgens terugkeren naar de spieren als energiebron.

In de gevoede toestand vindt de cyclus niet plaats omdat:

  1. Lactaatproductie minimaal is door voldoende zuurstoftoevoer.
  2. Energie direct uit voeding beschikbaar is.
  3. De lever zich richt op glucoseopslag (glycogeensynthese) in plaats van glucoseproductie (gluconeogenese).
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

B-oxidatie

A

stap in de vetzuuroxidatie, proces waarbij vetzuren in de mitochondriën (en soms peroxisomen) worden afgebroken om energie te leveren. Tijdens β-oxidatie worden vetzuren stap voor stap afgebroken tot acetyl-CoA, dat vervolgens de citroenzuurcyclus (Krebs-cyclus) binnengaat en ATP oplevert via oxidatieve fosforylering., vetzuren moeten wel eerst geactiveerd worden wat ATP kost. CPT-1 is het sleutelenzym van de vetzuur oxidatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Fenylketonurie (PKU)

A

s een aangeboren metabole aandoening waarbij het lichaam het aminozuur fenylalanine niet goed kan afbreken. Dit komt door een defect in het enzym fenylalaninehydroxylase (PAH), dat normaal gesproken fenylalanine omzet in tyrosine. Als gevolg daarvan hoopt fenylalanine zich op in het bloed, wat schadelijk kan zijn, vooral voor de hersenen-> fenylaline-arm dieet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat doet mTOR

A

sleutelrol in de regulatie van eiwitsynthese-> bij activatie versneld de eiwit synthese en worden meer aminozuren beschikbaar gemaakt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Transaminatie

A

overdracht van een aminogroep van een amnozuur naar ketozuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Oxaalacetaat

A

Energieproductie: Start en onderhoudt de citroenzuurcyclus.
Gluconeogenese: Vormt de basis voor glucoseproductie.
Aminozuurmetabolisme: Fungeert als een voorloper voor aminozuursynthese.
Vetzuurmetabolisme: Reguleert acetyl-CoA-gebruik voor energie of opslag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Wat is de connectie tussen leptine en obesitas

A

Leptine remt de eetlust, door mutaties kan dit worden uitgeschakeld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Verschil tussen wit en bruin vet

A

wit: langdurig opslaan voor energie, bruin: verbranding van eten voor warmte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Grehline

A

versterkt hongergevoel-> verhoogd na gewichtsverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Orexigenen vs anorexigenen effecten

A

stimulatie eetlust en remming energieverbruik; andersom-> signalen uit hippothalamus, hormonen hiervoor zijn PYY, CCK en GLP-1

31
Q

Wat zijn niet-verteerbare koolhydraten

A

voedingssvezels->helpen bij de darmperistaltiek en zorgen dat er voldoende water in het darmlumen aanwezig blijft. Hierdoor zorgen deze niet-fermenteerbare voedingsvezels voor een soepele stoelgang. Voedingsvezels leveren minder energie dan andere koolhydraten

32
Q

Wat beïnvloed de opname van ijzer

A

Meer: Vitamine C, minder: Te veel calcium

33
Q

Verschil randomized controlled trial en cohort studie

A

Een experimentele studie waarin deelnemers willekeurig (randomized) worden toegewezen aan een interventiegroep; Een observationele studie waarin een groep mensen (cohort) wordt gevolgd over een bepaalde tijd. Er wordt gekeken naar de blootstelling (bijvoorbeeld roken) en de uitkomst (bijvoorbeeld longkanker).

34
Q

ondervoeding

A

chronische effect op lengte en acuut effect op gewicht, Indien de SD score <-2 is of er een ongewilde afbuiging van >1 SD is van de groeicurve van gewicht voor leeftijd (<1 jaar) of gewicht voor lengte (> 1 jaar) is er sprake van ondervoeding als het kind wordt opgenomen in het ziekenhuis.

35
Q

Wanneer is er sprake van een groeiachterstand

A

Verandering gewicht/leeftijd >-1SD binnen 3 maanden bij kinderen < 1 jaar op de groeicurve

Verandering gewicht/lengte >-1SD binnen 3 maanden bij kinderen ≥1 jaar op de groeicurve

Afname in lengtegroei 0.5–1 SD/jaar bij leeftijd < 4 jaar en 0.25 SD/jaar bij leeftijd >4 jaar

36
Q

Wat is de rol van SRY

A

activeert SOX9 en FGF9, wat leidt tot de ontwikkeling van testes in XY-embryo’s-> zit op Y-gen

37
Q

Wat doet AMH

A

Wordt geproduceerd door de testes en voorkomt de ontwikkeling van de gangen van müller-> gelijk aan aantal ontwikkelde follikels

38
Q

Wat doet testosteron

A

Gemaakt door de testes, de gangen van Wolff behoudt en in DHT wordt omgezet, essentieel voor mannelijke kenmerken zoals penisontwikkeling en haargroei

39
Q

Wat doet de activiteit van WNT en RSPO1

A

onderdrukt SOX9-FGF9 en transdifferentiatie naar testes voorkomen.

40
Q

compleet androgeen ongevoeligheidssyndroom (CAIS)

A

bij XY-individuen werken androgeenreceptoren niet. Hoewel de testes testosteron en AMH produceren, reageert het lichaam niet op testosteron. Hierdoor verdwijnen zowel de gangen van Müller als Wolff, en ontwikkelen deze personen geen mannelijke geslachtskenmerken, maar ook geen baarmoeder of eierstokken.

41
Q

Hoe kan een X-chromosoom ontstaan met het SRY gen

A

SRY-gen zit dicht bij de pseudo autosomale regio’s op het Y-gen waar bij de meiose een crossover kan plaats vinde, hierdoor iet vruchtbaar omdat zonder de Y belangrijke spermatogenese genen missen en omdat de aanwezigheid van 2 X chromosomen de spermatogonia wordt verstoord

42
Q

AOS Androgeenongevoeligheidssyndroom

A

46,XY karyotype, maar ontwikkelen vrouwelijke uitwendige geslachtsorganen en secundaire geslachtskenmerken doordat ze ongevoelig zijn voor androgeen (mannelijke geslachtshormonen), X-chromosomale overerving, Er is geen oksel- en schaambeharing, acne en zweetgeur, en extra spierontwikkeling, omdat vrouwen met AOS niet reageren op testosteron. Er vindt geen eicelontwikkeling plaats, omdat er een testis is gevormd. In deze testis vindt overigens geen spermatogenese plaats.

43
Q

Welke hormonen laten de testes indalen

A

INSL3 en DHT

44
Q

Tot wat ontwikkeld de gang van Wolff

A

epididymis (bijbal), zaadleider en zaadblaasje

45
Q

Tot wat ontwikkeld de gang van Müller

A

eileider, uterus, baarmoederhals en bovenste deel van de vagina

46
Q

Microscopisch Ovarium

A

aan de buitenkant bekleed met mesotheel daarin liggen de cortex en medulla, in de cortex zitten eicellen, er zijn verschillende typen follikels: primordiale follikel→ oocyt met follikelcellen waarbij de oocyt in een rustfase zit, secundaire follikel→ met ook zona pellucida met granulosa cellen en theca-cellen, tetertiare follikel→ alles nog groter, graafse follikel→ gaat bijna barsten, als een vrouw zwanger wordt, wordt het een curpus luteum, bij geen zwangerschap wordt het een corpus albicans

47
Q

Microscopisch testes

A

tubuli seminiferi→ worden spermatozoa gevormd, retetestis→ verzameling van alles, epididimus→ bijbal, testis bekleed door de tunica vaginalis aan de buitenkant→ mesotheelcellen en het dikke kapsel eromheen is het tunica albuginea, en de tunica vasculose met de bloedvaten. In de binnenkant vind spermatogenese plaats→ aan de buitenkant van de cel zitten spermotogonium wat primaire spermotocyten en secundaire spermatocyten worden, daarna worden het spermatieden (na meiose) en daarna spermatozoom. Sertolli-cellen zorgen voor voeding van de spermatogonia, ze zitten er tussen en zijn langwerpig. Tubulus rectus: laatste stuk van tubuli seminiferi→ zitten alleen nog maar sertolli-cellen, in de epididimis rijpen spermatozoa verder uit. Leydigcel→ tussen de tubuli seminifiri en produceren testosteron, bij anabole steroïden onderdrukken LH en FSH iets waardoor je ontvruchtbaar wordt

48
Q

Microscopisch uterus

A

binnestje laag is endrometrium, het grootste gedeelte myometrium en het laatste buitenste laagje is het serosa dus mesotheel. In het endometrium vind innesteling plaats, er zitten kronkelende buizen epitheel, stroma is onderhevig aan hormonen, in de eerste fase van de cyclus is er veel mitose in de buizen→ proliteratief, later in de cyclus deelt het weefsel wat minder→ meer secretie voor innesteling van embyro, als er geen innesteling is wordt het slijmvlies afgebroken en wordt er opnieuw opgebouwd. In het myometrium zijn er gladde spiercellen dus die hebben een celkern in het cytoplasma, doordat er veel gladspierweefsel is zijn eer meer leiomyomen.

49
Q

Waar staan de afkortingen van het Tanner stadium voor

A

M: borstonwikkeling, P: pubisbeharing, G: uitwendig genitaal, P: pubisbeharing

50
Q

waardoor start bij meisjes de puberteit

A

activatie van de hypothalamus-hypofyse-gonaden as, met toename van pulsatiele afgifte van gonadotrofines door de hypofyse aan de bloedbaan. De gonadotrofines stimuleren de gonaden tot afgifte van geslachtshormonen. De start van de puberteit bij meisjes wordt gekenmerkt door borstontwikkeling. De start bij meisjes is het gevolg van oestradiolproductie door de ovaria

51
Q

Pubertas praecox is het te vroeg optreden van puberteit. vóór de leeftijd van 8 jaar bij meisjes en voor 9 jaar bij jongens, Dit kan worden ingedeeld in 2 categorieën

A
  1. Centrale pubertas praecox, ten gevolge van voortijdige activatie van de hypothalamus-hypofyse-gonaden as
  2. Perifere pubertas praecox, het gevolg van voortijdige geslachtshormoon secretie door degonaden of bijnieren zonder gonadotrofine stimulatie-> - lage LH- en FSH-niveau’s, Bij jongens kan de testikelgrootte onderscheid maken tussen CPP en PPP
52
Q

Premature thelarche

A

borstontwikkeling vóór de leeftijd van 8 jaar, zonder andere puberteitskenmerken zoals lengtegroeiversnelling of (> 1 jaar) voorlopende botleeftijd. Dit is een onschuldige idiopathische aandoening.

53
Q

Premature pubarche

A

het verschijnsel van pubes- of okselbeharing vóór de leeftijd van 8 jaar, zonder borstontwikkeling of lengtegroei versnelling.

54
Q

Premature adrenarche

A

vroegtijdige toename van bijnierandrogenen-> belangrijk voor de groei van lichaamsbeharing en de zin in seks

55
Q

Pubertas tarda

A

Vertraagde puberteit, gekenmerkt door het uitblijven van puberteitskenmerken na 13 jaar bij meisjes (geen borstontwikkeling) en na 14 jaar bij jongens (geen testisgroei)

56
Q

hypothalame-hypofysaire-gonadale (HPG)

A
  1. De hypothalamus geeft gonadotropin-releasing hormone (GnRH) af in een pulsatiel patroon.
  2. GnRH stimuleert de hypofyse om luteïniserend hormoon (LH) en follikelstimulerend hormoon (FSH) af te geven.
  3. LH en FSH activeren de gonaden (testikels bij jongens, ovaria bij meisjes) om geslachtshormonen (testosteron, oestradiol) te produceren.
  4. De geslachtshormonen zorgen voor de ontwikkeling van secundaire geslachtskenmerken en vruchtbaarheid. oestrogeenspiegels zijn het gevolg van een actieve hypothalamus-hypofyse-gonadale as
57
Q

Verschillende neurotransmitters betrokken bij de puberteit

A
  1. GABA: verminderd het loslaten van GnRH
  2. Leptine: informeert hersenen over perifere engergiereserves
  3. Kissleptine: regulatie voortplanting, de neuronen geven signalen door aan GnRH-neuronen, brengen ook oestrogeenreceptor en androgeenreceptor tot expressie
  4. KAL1-gen controleert onder andere de migratie van GnRH naar de hypothalamus.
58
Q

Waarom centrale pubertas praecox vaker voorkomt bij meisjes

A

GnRH onderdrukking is hoger bij jongens

59
Q

Menarche

A

eerste menstruatie, vaak een anovulatiore cycli→ geen ovulatie, daarna wel door een LH-piek, tijdens de menstruatie stijgt estradiol, als dit genoeg is wordt veel LH vrijgegeven wat voor ovulatie zorgt, na openbarsten van de follikel daalt estradiol→ corpus luteum scheid progesteron uit→ minder LH en FSH, Na de menarche bedraagt de gemiddelde lengtegroei tot de uiteindelijke lengte ongeveer 6 cm

60
Q

ongedifferentieerde gonalde weefwel bestaat uit 4 belangrijke cellijnen

A

sertolicellen worden, leydigcellen die androgenen produceren die secundaire geslachtskenmerken induceren en testosteron uitscheiden, bindweefcellen die peritubulaire myoïde cellen worden die de basale lamina van het testisweefsel produceren, germinale cellen die spermatozoa worden.

61
Q

scular trend

A

menstruatie begint eerder→ door goede levensomstandigheden, daarintegen is borstontwikkeling steeds later→ door obesitas hormoonverstorende chemicaliën en stress. Ook de eindlengte is hierdoor toegenomen

62
Q

Waneer kan een Overmaat aan geslachtshormonen een oorzaak zijn

A

als naast schaamhaar ook een toename in groeisnelheid en progressie van botontwikkeling is

63
Q

Anorchie

A

Afwezigheid van testes-> uitblijven van puberteit

64
Q

Bijnierhypoplasie

A

Onvoldoende ontwikkeling van bijnieren → hormonale tekorten, maar bij intacte testes kan pubisbeharing zich ontwikkelen door testosteronproductie.

65
Q

Wanneer begint de groei van schaamhaar

A

(pubarche) begint na de secretie van bijnier- en ovariumandrogenen.

66
Q

Bij welke grootte van de testes is er sprake van begin van de puberteit

A

testiculaire volume van 4 mL of meer, gemiddelde leeftijd is 11,5 jaar, Bij een testisvolume van 8-10 mL is de testosteronproductie voldoende om virilisatie (ontwikkeling van mannelijke secundaire geslachtskenmerken) te initiëren.

67
Q

Wat doet FSH en LH bij jongens

A
  • FSH: Stimuleert de groei van de tubuli seminiferi, wat bijdraagt aan testiculaire groei.
  • LH: Heeft minimale invloed op testiculaire groei, maar verhoogt wel de testosteronproductie.
68
Q

Spermarche

A

het eerste vrijkomen van spermatozoa

69
Q

Verlate puberteit

A

begin van puberteit op chronologische leeftijd meer dan 2 DS boven het gemiddeld: Meisjes→ B1 op leeftijd meer dan 13 en geen menarche op 15e. Jongens→ testiculair volume kleiner van 4ml op 14e

70
Q

Kan oestradiol via de placenta naar de baby

A

ja

71
Q

Mini samenvatting!

A

Jongens:
De hypothalamus produceert GnRH, wat de hypofyse stimuleert.
De hypofyse scheidt LH en FSH af, die de testes stimuleren om testosteron te produceren.
Testosteron leidt tot spiergroei, peniele groei en een diepere stem.
Meisjes:
De hypothalamus produceert GnRH, wat de hypofyse stimuleert.
De hypofyse scheidt LH en FSH af, die de ovaria stimuleren om estradiol te produceren.
Oestradiol veroorzaakt borstontwikkeling, menstruatie, en heupverbreding.
Gonaden:
Bij jongens: LH stimuleert Leydig-cellen om testosteron te produceren. FSH stimuleert Sertoli-cellen voor spermatogenese en testis groeit.
Bij meisjes: FSH stimuleert follikelgroei, LH bevordert ovulatie en progesteronproductie. Estradiol (uit follikels) stimuleert borstontwikkeling, groei en later sluiting vangroeischijven.

72
Q

AGS: Adrenogenitaal Syndroom

A

Het is een aangeboren aandoening waarbij er een stoornis is in de werking van de bijnieren door een enzymdeficiëntie→ hypothalamus wordt wel gestimuleert itt premature adrenarche

73
Q

DSD

A

ontwikkeling van de in en/of uitwendige geslachtsorganen anders is verlopen→ chromosomaal, 46XY DSD, 46XX DSD. De oorzaak kan belangrijk zijn vanwege mogelijk verhoogde kans op maligniteit.

74
Q

Formule BMI

A

gewicht (kilo)/lengte^2 (meters)

75
Q

Grote deel van gewricht

A

nucleus pulposus binnen en annulus fibrosus buiten

76
Q

Wat doet MC4R

A

stofje in de hersenen wat zorgt voor verzadigingsgevoel

77
Q

Boven manubrium sterni

A

incisura jugularis