Blok 4 Week 2 Flashcards

1
Q

Wat zijn klachten, symptomen en auscultatoire afwijkingen bij een luchtweginfectie

A

klachten: hoest, malaise, dyspnoe, hemoptoë, keelpijn, oorpijn, snotterig, hoofdpijn, spierpijn
symptomen: koorts, rinorroe, rode farynx, gezwollen rode tonsillen, stridor, tachypnoe, intrekkingen, kreunen, verlaagde zuurstofsaturatie, cyanose, tachycardie, hypotensie, neusvleugelen
auscultatoire afwijkingen: crepitaties, rhonchi, piepen, verlengd expirium

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Welke klachten passen alleen bij een onderste luchtweginfectie

A

productieve hoest, crepitaties, rhonchi, verlengd expirium, dyspneu, lage zuurstofsaturatie, tachypneu, intrekkingen, neusvleugelen, cyanose. Onderste luchtwegen vanaf stembanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Verschil antigene drift en antigene shift

A

drift: ontstaan van nieuwe virusvarianten door optreden van kleine veranderingen in de antigene structuur van HA en NA. Shift: nieuwe virusvarianten door uitwisselen van genen tussen verschillende influenza virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Zoönose

A

infectie wordt van dier op mens overgedragen door genetische mutaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Herkennen influenza virus

A

acuut begin, verzuim dagelijkse activiteiten, vaak pneumonie, koorts, hoofdpijn, spierpijn, lethargie, symptomen in de luchtweg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Door wat wordt meestal een klassieke verkoudheid veroorzaakt

A

rinovirus (vaak in september)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

welke maanden horen bij welke virussen

A

september: rino, oktober/november: para-influenzavirus, winter: RSV, influenza, corona

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar moet je aan denken bij conjunctivitis (ontsteking van bindvlies van het oog)

A

adenovirus en mycoplasma pneumoniae

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

symptomen superinfectie

A

klachten langer dan een week, bifasisch beloop

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

commensale flora

A

micro-organismen leven zonder de mens te schaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

complicaties van onderste luchtweginfecties

A

Abcesvorming (ontstaan van holte met pus in de long)
Pleuritis en empyeem (ontsteking van de longbladen en pusvorming in de pleuraholte).
Respiratoire achteruitgang (mogelijk ondersteuning van de ademhaling nodig)
Bacteriemie (bacterie vind toegang tot de bloedbaan) wat systemische infecties veroorzaakt (sepsis of bijvoorbeeld endocarditis)
Opvlamming of ontregeling van chronische ziekten (bijvoorbeeld diabetes mellitus).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat produceren club cellen

A

surfactant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Afweermechanismen van de long

A

Hoesten en niezen
Fagocytose eigenschap macrofagen
Trilhaardragend epitheel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Mucociliary escalator

A

samenwerken om ingeademde deeltjes uit de longen te verwijderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Verschil bronchi en bronchioli

A

heeft nog kraakbeen, die niet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Hoe heet de spier aan de dorsale zeide van de trachea

A

musculus trachealis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Welke epitheliale cellen in de bronchus

A

slijmbekercellen, cylindrische trilhaardragende cellen, basale cellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is de pleura

A

buitenvlies van de longen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Welke structuren van het luchtgeleidingssysteem van de long bevatten cilia (trilhaartjes)

A

bronchiolus, trachea, bronchus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

2 dingen over het uitlokken van astma exacerbaties

A

50% wordt uitgelokt door virale infectie, 50% is geassocieerd met een rhinovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Alles over acute bronchitis

A

ontsteking van de bronchiën, hoesten 1-3 weken, purulent sputum, heel soms koorts, alle leeftijden, vaak een respiratoire infectie, soms bacteriëel, para-influenza, coronavirus waaronder SARS-CoV-2, rhinovirus, respiratoir syncytieel virus, humaan metapneumovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

pneumonie

A

ontsteking van de longweefsel/longblaasjes, hoesten, koorts, benauwdheid, malaise, kinderen, ouderen, afweerstoornis, onderliggend longlijden, respiratoire virussen (SARS-CoV-2, influenza en RSV), pneumokok (vaak in het ziekenhuis), vaak bij HIV, ernstiger beloop bij diabetus mellitus, hart en long aandoeningen, neurologische aandoeningen,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

bronchiolitis

A

ontsteking van de kleinere en terminale luchtwegen, vooral kinderen onder 2 jaar, benauwdheid, piepende ademhaling en koorts, vaak door RSV, jMPV, para-influenzavirus, influenzavirus, SARS-CoV-2, adenovirus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

chronic obstructive pulmonary disease (COPD)

A

progressieve ziekte met luchtwegobstructie door afwijkingen van de luchtwegen en /of alveoli, ouder dan 45, rhinovirus, influenzavirus, para-influenzavirus, coronavirus, adenovirus, RSV, hMPV

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Welke test vraag je aan op het repiratoir materiaal wat je wilt laten onderzoeken op een virale luchtweginfectie

A

virale geneem detectie van respiratoire virussen dmv moleculaire test zoals een multiplex (RT-)PCR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

SARS-CoV-2 virion opbouw en wat doet het in de longen

A

familie van de coronaviridae, lipide-envelop met virale membraaneiwitten: trimere spike-eiwit, membraan en envelopeiwitten, positief enkelstrengs RNA met nucleocapside eiwitten; vochtophoping in de bronchiolen, alveolaire instabiliteit en afsterven van endotheelcellen-> verhoogde cytokine afgifte,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

klinische spectrum van SARS-CoV-2 infecties

A

vaak bovensteluchtweg: hoesten, keelpijn, verkoudheidsverschijnselen, koorts, ziek-zijn, kan ook in lagere lucht wegen: ARDS (acute resiratory distress syndrome), DIS, leeftijd afhankelijk,

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Multisystem inflammatory syndrome in children (MIS-C)

A

Treedt op na auto-inflammatoire aandoening na SARS-CoV-2-infectie, intestinale klachten, koorts, myocard disfunctie, Vaccinatie tegen SARS-CoV-2 lijkt effectief in het voorkomen, kan ook in volwassenen voorkomen: Multisystem infammatory syndrome in adults (MIS-A), behandeling is systemisch corticosteroïden toedienen vaak in combi met immunoglobulinen

29
Q

Long-COVID

A

moeheid, zwakte, concentratiestoornissen, kan erg verschillen, kortademig, hoesten

30
Q

Verschil humorale en cellulaire immuniteit

A

B cellen produceren antistoffen/lichamen (bij Covid tegen spike eiwit); virusspecifieke B en T cellen zorgen voor immunologisch geheugen op lange termijn dus ook bij hernieuwde blootstelling

31
Q

Alles over influenza

A

negatief enkelstrengs RNA, gesegmenteerd, met envelop met hemagglutinin en neuraminidase. Infecteerd epitheel cellen, brengt eigen RNA polymerase om postitief RNA te maken, dit maakt eiwitten die gaan uit de cel door budding, het virus komt vrij door neurainidase. Influenza A heeft M2 proteine. Overdracht via druppelinfectie, kinderen scheiden het langer uit omdat het vaak een primaire infectie is wat betekend dat ze nog geen immuniteit hebben ontwikkeld, vaak wordt er een multiplex viraal respiratoir panel ingezet, bij elke patiënt die tijdens het influenza seizoen opgenomen wordt met een luchtweginfectie en een (PCR)-bewezen influenza A of B wordt geadviseerd om bij symptomen korter dan 48 uur oseltamivir te starten

32
Q

Verschil influenza A en B

A

A: veranderd snel, veel subtypen en strains, kan pandemieeën veroorzaken, vaak in wilde water vogels B: 2 linages: yamagata en victoria, veranderd langzaam

33
Q

Alles over respiratoir syncytieel virus (RSV)

A

kan grote meerkernige cellen (syncytia) vormen, via aerosolen en hand-slijmvliescontact, veel voorkomend verkoudheidsvirus bij kinderen, Familie: Paramyxoviridae, enkelstrengs RNA met lipidemembraan, F en G eiwitten als oppervlakte antigenen,

34
Q

RSV bronchiolitis

A

ontsteking van de kleinere en terminale luchtwegen, jonge kinderen en ouderen, kan verspreiden naar luchtwegen, bronchi, brochioli en alveoli, inflammatie in de bronchioli
oedeem van de (sub)mucosa
necrose en verlies van trilhaarcellen
veel mucusproductie, apnoes
Differentiaal diagnose RSV:
Pulmonaal: pneumonie, piepen bij virale infectie, astma, anatomische afwijking van de bronchiaalboom, corpus alienum, pseudocroup, kinkhoest,
Cardiaal: congenitale hartafwijking, myocarditis, decompensatio cordis
Gastro-intestinaal: gastro-oesofageale reflux met aspiratie
Systemisch: sepsis, cystische fibrose,
passieve immunisatie voor RSV door middel van nirsevimab, voornamelijk overgedragen via druppeltransmissie

35
Q

palivizumab

A

palivizumab is een antilichaam wat 4 weken bescherming geeft, risicofactoren:
Prematuur (< 30 weken zwangerschapsduur) geboren zuigelingen < 6 maanden aan het begin van het RSV-seizoen;
Kinderen < 1 jaar met hemodynamisch significante congenitale hartafwijking (CHD);
Kinderen < 2 jaar die in de afgelopen 6 maanden behandeling voor chronische longziekte (BPD) nodig hadden;
Kinderen < 2 jaar met het syndroom van Down.
Daarnaast kunnen kinderartsen overwegen om RSV-profylaxe toe te dienen bij:

Kinderen met spinale musculaire atrofie type 1c met betere prognose door medicatie;
Prematuur (30-32 weken) geboren zuigelingen na individuele afweging en overleg met ouders, rekening houdend met extra risicofactoren zoals leeftijd, gezinsomstandigheden, en gezondheidsfactoren;
Zuigelingen met ernstige longaandoeningen of immunodeficiëntie, zoals ernstige longhypoplasie, congenitale hernia diafragmatica, interstitiële longziekten, of ernstig beloop van CF.

36
Q

Wat zijn belangrijke wetten

A

Wet op publieke gezondheid 2008, wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg,

37
Q

Nosocomiale infectie

A

infectie opgelopen in het ziekenhuis-> exogeen als het niet van eigen micro-organismen komt

38
Q

Welk antilichaam is een indicatie voor een recente infectie

A

IgM, daarna wordt het G of A

39
Q

Wat is aviditeit

A

hoe goed antilichamen binden, de mate van binding van antistoffen neemt toe over de tijd, hoog is dus lang geleden

40
Q

E(L)I(S)A

A

wellen zijn bedekt met antigenen, daarin komt het serum van de patiënt, antilichamen kunnen binden, daarna worden andere serums toegevoegd waardoor andere kleuren ontstaan

41
Q

Welke extra stap is nodig voor de detectie van een RNA virus ten opzichte van een DNA virus bij een PCR

A

reverse transciptase

42
Q

Vier verschillende stadia van virale infectie met een karakteristiek patroon van antilichaam productie

A

Acute primaire infectie (hoge IgM response, lage IgG titers)
Acute secundaire infectie (sterke IgG response, en geen/zwakke IgM response)
Convalescentie fase (alleen IgG, geen IgM);
Chronische infectie (hoge levels IgG en IgA, geen IgM).

43
Q

plaque reductie neutralisatie test (PRNT)

A

kijken of een patiënt antistoffen in het bloed heeft die het virus kunnen neutraliseren, virus met serum van patiënt wordt samen gebracht en dan kijken of het serum is geinfecteerd met aankleuring

44
Q

Wat is de Ct waarde bij een PCR

A

aantal cycli wat nodig is om het gluorescente signaal goed te ecteren

44
Q

Chemoluminisentie assays (CLIA)

A

kunnen hoge volumes patiënten samples geanalyseerd worden

45
Q

Next generation sequencing mogelijkheden en voordelen

A

De mogelijkheden van NGS in de virologie zijn o.a.:

Primaire identificatie
Het ontdekken van nieuwe virussen
Identificatie van virulentie factoren en virale resistentie voor geneesmiddelen (e.g. in HIV, CMV, HBV, HCV)
Epidemiologie en surveillance
Genotypering (e.g. enterovirus, HBV, HCV)
Bestuderen van evolutie
Het onderzoeken van (de mate van) verwantschap tussen virus varianten

Voordelen van NGS ten opzichte van Sanger sequencen

Het hele virale genoom kan gesequenced worden zonder specifieke kennis van het genoom
Enorme hoge throughput
Enkele nucleotide resolutie
Kan variatie tussen verschillende samples bestuderen

46
Q

atypische bacteriële verwekkers

A

verwekkers die moeilijk te detecteren zijn met een grampreparaat, moeilijk te kweken zijn met conventionele methoden en minder gevoelig zijn voor beta-lactam antibiotica.

47
Q

Community acquired pneumonia (CAP)

A

buiten het ziekenhuis, meest voorkomende bacterie is Streptococcus pneumoniae, op letten voor vocht tussen pleurabladeren (gebeurd het minst vaak bij atypische verwekkers)

48
Q

alles over de pneumokok

A

grampositieve, gekapselde diplokok, vooral bij kinderen jonger dan 5 jaar, verschil bronchiolitis en pneumonie, pneumokokken unrine-antigeentest,

49
Q

CMV

A

Cytomegalovirus, soort herpes virus

50
Q

symptoom laryngitis

A

blaffende hoest

51
Q

Haemophilus influenzae

A

Verwekken voor cap, pleomorfe gramnegatief aankleurende coccobacil, sommige gecapsuleerd, vaak bij COPD in onderste luchtwegen

52
Q

Legionella pneumophila

A

gramnegatief aankleurende, aerobe, niet-sporevormende ongekapselde staafjes, kan klinisch niet onderscheiden worden van een longontsteking, niet-effectieve hoest, en neuropsychische stoornissen of diarree, untine-antigeentes, oppervlaktewater en in de bodem, meldingsplicht aan GGD

53
Q

M. pneumoniae

A

“atypische” pneumonie, incubatietijd is 3 weken, milde klachten, serologie maar vaak moleculaire laboratoriumtesten zoals PCR, vaak dragerschap

54
Q

Welke bacterie komt uit vogels

A

chlamydia psittaci

55
Q

Controles die je kunt afspreken na het starten van een antibiotische behandeling thuis zijn

A

plotseling bloed ophoesten

56
Q

Na start antibiotica

A

Controleer patiënten na 24 uur (eventueel telefonisch) om verslechtering uit te sluiten, indien de ziekte-ernst daar aanleiding toe geeft.
Laat de patiënt vervolgens contact opnemen als 48 tot 72 uur na het starten met antibioticabehandeling de klachten onvoldoende verminderen.
Instrueer bij overige patiënten om bij uitblijven van herstel of achteruitgang contact op te nemen voor herbeoordeling van de klachten:
patiënten met risicofactoren voor een ernstig beloop, met afwachtend beleid
patiënten zonder risicofactoren met een CRP tussen 20-100 met een afwachtend beleid
Instrueer elke patiënt contact op te nemen bij onder andere:
toenemende klachten of achteruitgang
(toename van) kortademigheid of piepen
terugkerende koorts
pijn op de borst, hemoptoë
oudere kinderen en volwassenen: bijkomende andere verschijnselen zoals koude rillingen, verwardheid, sufheid of collaps
jonge kinderen: voedingsproblemen, minder plassen, kortdurende periodes waarin het kind niet ademt, sufheid, kreunen, ontroostbaar huilen, hoorbare ademhaling met kwijlen

57
Q

Vehicle-borne transmissie

A

Overdracht van ziekteverwekkers via een besmet voorwerp (fomite) of medium zoals voedsel, water, of bloed. Vector borne is met een levend object

58
Q

directe transmissie vs indirect

A

Direct lichamelijk contact (bijvoorbeeld bij het vasthouden van handen) en overdracht van infectie door de lucht via grote (droplets), langdurig nauw en/of seksueel contact; door het eten van ongekookte (rauwe) en besmette groenten of fruit, garnalen, en schaal- of schelpdieren, zoals mosselen,
door het delen van injectiespuiten.

59
Q

Besmetting, infectie en ziekte

A

Besmetting: het eerste moment waarop een ziekteverwekker het lichaam binnendringt. Het kan zijn dat het micro-organisme meteen opgeruimd wordt door het lichaam, bv. dankzij een sterke immuun response van de gastheer. Er zal dan geen infectie optreden.
Infectie: als de ziekteverwekker zich succesvol in het lichaam heeft gevestigd en zich gaat vermenigvuldigen.
Ziek: als iemand ziektesymptomen ontwikkelt door de infectie of door de eigen immuunreactie tegen de infectie.

60
Q

Basaal reproductiegetal R0 versus effectief reproductiegetal Rt

A

Basaal reproductiegetal R0 = het gemiddeld aantal mensen dat een geïnfecteerd persoon besmet, in een volledig vatbare populatie waar nog geen maatregelen zijn genomen om transmissie te beperken.
Effectief reproductiegetal Rt = het gemiddeld aantal mensen dat een geïnfecteerd persoon daadwerkelijk besmet in de praktijk op een bepaald moment in de tijd.

61
Q

primaire vs secundaire preventie

A

Bij primaire preventie gaat het in eerste instantie om het voorkómen van overdracht vanuit een bron naar een gastheer, of het voorkómen dat potentiële gastheren vatbaar zijn voor ziekteverwekkers.
Secundaire preventie omvat alle activiteiten en interventies die gericht zijn op het voorkómen van verdere ziekteverspreiding in de bevolking.

62
Q

categorie A gesplitst in twee subgroepen bij meldingsplicht

A

Categorie A1: Een infectieziekte valt in groep A1 als er een kans is dat de ziekte pandemisch wordt. Bij A1-infectieziekten kunnen aanvullende collectieve maatregelen genomen worden om verspreiding tegen te gaan, zoals het verplichten van een neus-mondmasker in openbare ruimtes en/of het openbaar vervoer of een verbod op evenementen of het samenkomen van groepen. Ook kan een noodbevoegdheid worden ingezet.
Categorie A2: hierin vallen alle ziekten die eerder in groep A vielen, met bijbehorende wettelijke maatregelen.

63
Q

immunisatie tegen RSV in het eerste levensjaar, 2 opties

A

Passieve immunisatie van het kind voor het RSV seizoen-> Nirsevimab, voorkeur
Vaccinatie in de zwangerschap

64
Q

Waarvoor heeft antibiotica wel of geen zin

A

wel voor een superinfectie en niet voor een virale infectie

65
Q

Behandeling SARS-CoV-2

A

vaak paracetamol maar bij tromboseprofylaxe voor stolling, nirmatrelvis/ritonavir bij kans op ernstig beloop, dexamethoson voor ontstekingsremmend, Ritonavir remt afbraak van medicijnen

66
Q

Waarvoor Aciclovir

A

replicatie van herpes type 1 en 2 van varicella-zoster-virus, CMV-retinitis (herpes), volwassen aids patiënten, bijwerking is leukopenie

67
Q

Behandeling influenza

A

oseltamivir, zanamivir, baloxavir