Blok 4 Week 1 Flashcards
Vaak is de aanwezigheid van microbiotica voordelig voor de gastheer omdat (4 dingen)
het de gastheer beschermt, het imuunsysteem stimuleert, bepaalde voedigsstoffen kan verteren en bepaalde vitamine kan maken
Hoe kunnen bacteriën de mens ziekmaken
infecties van buitenaf (exogeen), en bij vermindering weerstand van endogene infecties (vb antibiotica gebruik)
Verschil prokaryoot en eukaryoot
Prokaryoten hebben geen celkern en zijn eenvoudiger-> bacteriën zijn zo
Waarom is het belangrijk om te weten of een bacterie aeroob of anaeroob werkt
sommige antibiotica werken alleen op aeroob of anaeroob
Wat zijn non-fermenters en waarom is dit belangrijk voor antibiotica
bacteriën die geen glucose kunnen afbreken, een aantal antibiotica is niet werkzaam bij non-fermenters
Wat betekent het als bacteriën in een kolonie-vormende eenheid (KVE) zich vermenigvuldigen
Chromsomale en plasmidale DNA worden gerepliceerd
Welke factoren beïnvloeden direct de snelheid waarmee bacteriën zich vermenigvuldigen
Soort bacterie, temperatuur, voedingsstoffen en ph, het milieu
Escherichia coli
meest voorkomende bacteriën in de dikke darm van de mens en van warmbloedige dieren, belangrijk voor vertering, anaeroob, deelt het snelst onder optimale omstandigheden, delen elke 20 minuten
Binaire deling
ongeslachtelijke voortplanting door zich te splitsen
Wat zijn de 4 fases voor celdeling van een bacterie
lag-fase, exponentiële fase, stationaire fase, afsterving
Wat is de mutatiefrequentie en waar hangt het vanaf
De frequentie waarmee een bepaalde mutatie optreed; blootstelling aan cytotoxische stoffen (antibiotica) of straling, foutfrequentie van DNA-polymerase, efficiëntie van DNA-herstelmechanismen
Hoe wordt een bacterie resistent tegen antibiotica
mutaties in het bacteriële DNA
Virulentie
Vermogen van bacteriën om ziekte te veroorzaken en schade aan de gastheer toe te brengen, je hebt virulentiefactoren zoals pili, flagellen en een kapsel
Wat is de peptidoglycaanlaag
basisstructuur van bacteriële celwanden met muraminezuurgreop
Wat zijn grampositieve en gramnegatieve bacteriën
grampositieve hebben een veel dikkere peptidoglycaanlaag, verschil te zien met kleuring, niet alle bacteriën kunnen hierop worden ingedeeld want die hebben een andere wand samenstelling
endotoxinen vs exotoxinen
peptideglycaan want deze zit vast aan de bacterie enheeft voor de mens toxische eigenschappen; oplosbare eiwitten die bacteriën kunnen uitscheiden
Wat is het LPS-complex, lipopolysacharidecomplex
meest toxische deel van het buitenmembraan, O-antigeen en lipide A, sterker dan peptideglycaan
Clostridium difficile
Voorbeeld van een belangrijk darmspore, kan intensieve antibiotica of chemokuur overleven, de spore kan weer uitgroeien tot bacterie
Wat doen het ER, golgi apparaat en mitochondrium
eiwitsynthese; bewerking, opslag en transport van eiwitten; energie voor de cel
Wat is een isolaat
verzameling bacteriën die afstammen van 1 cel, wat je als ziektewekker isoleert in een lab
Microbiële/ residente flora kolonisatie
de aanwezigheid van een micro-organisme op of in een gastheer, waarbij groei en vermenigvuldiging van het micro-organisme plaatsvinden zonder dat de gastheer schade wordt toegebracht
Waaruit bestaat de huid, bovenste luchtwegen, mond en keel, maag en dunne darm, dikke darm, vagina flora uit
stafylokokken en grampositieve staafjes; stafylokokken en streptokokken en gramnegatieve kokken; streptokokken en stafylokokken en anaeroben; vergelijkbaar met keel; enterobacterales en
enterokokken en anaeroben en gisten; enterobacterales en anaeroben en gisten en
grampositieve staven
Infectie
ontstaat wanneer ziekteverwekkende micro-organismen het lichaam binnen dringen en daar vermenigvuldigen en waarbij door de interactie tussen micro-organisme en gastheer, schade of veranderende fysiologie optreedt
Verschil primaire en opportunistisch
infectie gezonde mens; in immuungecompromitteerde patiënt
Waarom worden bij vrouwen urineweginfecties vaak door eigen darmflora veroorzaakt
afstand tussen darm en urine wegen is klein
Alle eigenschappen van een virus
Kan alleen repliceren in gastheercel, beschikt niet over ribosomen dus kan niet eiwitten maken, heel klein, een viruspartikel heet een virion
Hoe werken enkelstrengse RNA-virussen
positive stranded wat funcioneert als mRNA, negative stranded RNA wat eerst zijn RNA moet omzetten in een kopie om als mRNA te fuctioneren
Welke 3 capside structuren hebt je
Icosaëder: regelmatig 20vlak of varianten, helicaal: helix van eiwitten, Pleomorf: onregelmatig
3 functies van virale eiwitten
replicatie van genoom, proteolytische activiteit (kleinere stukjes maken), structurele functies
6 stappen van virale replicatie
aanhechting-penetratie-ontmanteling-replicatie-assemblage-vrijkomen virusdeeltjes
Baltimore-classificatie
Op basis van hoe het mRNA wordt geproduceert tijdens de replicatiecyclus.
I: Dubbelstrengs DNA->cytomegalovirus
II: Enkelstrengs DNA-> parvoB19 virus
III: Dubbelstrengs RNA-> rotavirus
IV: Enkelstrengs RNA (+)-> SARS-CoV-2, enterovirus
V: Enkelstrengs RNA (-)-> Influenza A virus
VI: Enkelstrengs RNA virus met reverse transcriptase-> Humaan immunodeficientie virus (HIV)
VII: Dubbelstrengs DNA virus met reverse transcriptase-> Hepatitis B virus
3 manieren voor het vrijkomen van virussen vanuit de cel
Lysis, budding (envelop virussen), cel tot cel transmissie
Welke virussen hebben een hoger risico op mutaties: DNA virussen of RNA virussen
RNA want daar is meestal geen proofreading
incubatietijd
de tijd die verstrijkt tussen de besmetting en de eerste klinische symptomen van de ziekte
Wat zijn de 4 mechanismen voor virale pathogonese
directe schade, afweer reactie, immunologische kruisreactie (reactie tegen eigen lichaam), maligne ontaarding
Wat zijn levend verzwakte vaccins en wanneer moet je ze niet geven
vaccins die een verzwakte vorm van een ziekteverwekkend virus of bacterie bevatten. Het verzwakte micro-organisme kan zich nog vermenigvuldigen in het lichaam van de gevaccineerde, maar veroorzaakt geen ziekte. Deze vaccins bootsen een natuurlijke infectie na en zorgen voor een krachtige en langdurige immuunrespons. Niet geven bij patiënten met imuunstoornissen
Immunopathologie
ziekteverschijnselen door immuunrespons zoals cytokinen
In welke categorieën deel je infecties in op basis van ziektebeeld
Darminfecties (gastro-enteritis), hepatitis, huidinfecties, luchtweginfecties, meningitis/ encefalitis, ooginfecties, SOA’s
Diagnostische testen om een virale infectie op te sporen kunnen in twee groepen worden onderverdeeld
Directe testen: Zien het virus zelf (bijvoorbeeld RNA, DNA, of eiwitten).
Indirecte testen: Meten de immuunreactie van de gastheer tegen het virus (bijvoorbeeld antilichamen) (immunoassays (CPE))
Wat zijn parasieten
eukaryoten organismen die leven ten koste van hun gastheer (niet zijnde schimmels)(want die zijn heel anders), kunnen moeilijk gekweekt worden, vaak chronische infecties
Verschil ecto en endoparasieten
buitenkant van de gastheer; binnenkant van de gast heer
Wat kunnen parasieten wel en virussen en bacteriën niet
verschillende ontwikkelingsstadia in de levenscyclus en daardoor in meerdere gastheren door groter genoom
Wat zijn protozoa en hemi
eencelligen; helminthen (wormen)
Alles over rondwormen (nemotoda)
veel soorten, meestal geen tussen gastheer meerdere stadia, rond, geslachtelijk, verschillende organen
2 soorten platwormen
zuigwormen en lintwormen
Alles over lintwormen
kop en lang gedeelte, gesegmenteerd, 2slachtelijk, geen darm, intermediaire gastheer
Alles over platwormen (platyhelmtinthen)
indirecte ontwikkelingscyclus, 2geslachtelijk
Alles over malaria
parasitaire infectie door protozoa, verschillende parasieten met verschillende koortspatronen, hoofdpijn en spierpijn en malaise, aantonen door microscopie en uitsluiten door dikkedruppelprepaat maar vaak antigeentest of moleculaire testen, in NL is het te koud voor de mug met die parasiet, Plasmodium falciparum
Hoe worden parasieten aangetoond
microscopie of PCR, antigenen
Waarom zorgt meerdere keren infectie niet voor steriele immuniteit bij parasieten
door seksuele voortplanting is er veel variatie
Alles over ascariasis
door endoparasieten, het is een spoelworm (helminth), eieren van wormen die ontwikkelen waarna je hem oraal kan opnemen, in de maag komt de larve uit het ei, daarna komt het in de long als volwassenen via lange cyclus, symptomen zijn koorts en hoesten en eosinofilie en buikpijn en ondervoeding en gastro-intetsinale obstructie,
faeco-orale transmissie
besmetting door indirecte of directe inname van ontlasting (feces) via de mond
Mycologie
wetenschap over fungi->eukaryoten
Alles over fungi
kern met kernmembraan, meerdere chromsomen per cel, celorganellen, groter dan bacteriën, seksueel of aseksueel dus met meiose of mitose
Alles over de celwand van de fungi
celwand en celmembraan, celwand bestaat uit chitin, glucans en mannan waardoor het hard is, celmembraan bestaat uit dubbele fosfolipiden laag bestaand uit sterolen door ergosterol,
Alles over gist
eencellige fungus, voortplanting door budding (aseksueel), kan ook pseudohyf (de nieuwe cel blijft vastgehecht aan de parentale cel en wordt verlengd)
Alles over schimmels
meercellige fungus, complexe structuren met hyfen die kunnen worden verdeeld in septae wat voor bescherming zorgt, vormen sporen voor voortplanting, aseksuele en seksuele voortplanting, mycelium-> wit harige structuur
Verschil teleomorfe en anamorfe stadium
sekuele sporen; aseksuele vormen bij schimmels-> via een zak structuur of op speciale structuren of door veranderingen in hyfen
Hoe ontwijken fungi ons imuunsysteem
geen herkenning, bescherming of massale groei waardoor ze ontsnappen aan fagocytose
mycotoxines en mycosen
toxines die fungi produceren die toxisch zijn voor de mens; fungale infecties
3 soorten mycosen
Superficiële en cutane: huid, haar, nagels door kolonisatie of dermatofyten die kreatine afbreken. vaak geen klachten. Subcutane: afwijkingen in diepere lagen van de huid en soms bot maar verspreiden niet naar andere organen.Systemische: als het kan verspreiden over het hele lichaam, komt vaak voor bij lage weerstand of risicofactoren.
4 kleuringen voor directe microscopie voor fungi
Gram: gisten en schimmels kleuren positief. Fluorescerende: te zien door UV licht. KOH: voor preparaat haren, huid en nagels, waardoor die worden afgebroken maar schimmels en gisten niet. Oost-Indisch: verdenking op cryptokokken, op hersenvocht
Determinatie van gisten en schimmels
Door te kweken. Gisten: wit, en kan middels Maldi-TOF. Schimmels: zacht en er wordt een speciale kleuring gebruikt. Kweken kost wel tijd. Soms wordt er een biopt of CT-scan gemaakt.
Agars
medium om bacteriën en schimmels te kweken
mengcultuur en reincultuur
bevat twee of meer verschillende soorten micro-organismen; één specifieke soort micro-organisme
Pathogeniteit; virulentie; predisponderende factoren
vermogen van een micro-organisme om ziekte te veroorzaken; de mate waarin een micro-organisme schade veroorzaakt; factoren die de kans op iets vergroten
Door welke bacterie wordt een UWI vaak veroorzaakt
E. coli
Primair pathogene vs. opportunistische micro-organismen
veroorzaken ziekten bij gezonder personen; veroorzaken alleen ziekten bij verzwakte immuunsystemen
Factoren die de pathogenese van infectieziekten beïnvloeden
Microbieel, gastheerafweer, omgevingsfactoren
Wat zijn de 3 fases van microbiële kolonisatie
adhesie- kolonisatie- invasie
fysieke en biochemische barriere
huid en slijmvliezen; maagzuur en enzymen
Wat zijn verschillende routes van microbiële invasie
direct, hematogene verspreiding, lymfogene verspreiding
Antimicrobiële therapie
bestrijden of onderdrukken van infectie -> vaak zijn infecties self-limiting
3 categorieën antimicrobiële therapie
eigen afweer, verwijderen van de focus, lysis/replicatie tot stilstand brengen
Wat is een biofilm
Laag van bacteriën die en matrix hebben gevormd met veel biopolymeren, komt vaak op lichaamsvreemd lichaam, die bacteriën zijn anders dan de normale, ze zijn veel minder gevoelig voor antibiotica
4 soorten antimicrobiële geneesmiddelen
antibacteriële middelen (antibiotica), antivirale middelen, antifungale middelen, antiparasitaire therapie
Faagtherapie
gebruik van bacteriofagen voor de behandeling van pathogene bacteriële infecties, wordt weer meer gebruikt door antibiotica resistentie, maar ook hier kunnen resistentie en antistoffen worden gemaakt, tijdrovend, wordt niet veel gebruikt
4 punten waar antibiotica op aangrijpt op een bacterie
celwand of celmembraan (schade aan bacterie), op bacteriële nucleïnezuur syntese (geen nieuw DNA of beschadiging), foliumzuur (geen aanmaak foliumzuur), bacteriële eiwitsynthese in ribosomen
Wat doen NAG en NAM
worden aan elkaar gebonden en gaat naar de buitenkant van de cel-> crosslinks komen door transpeptidase die L of D-alanine aan elkaar maakt waardoor de peptidoglycaanlaag sterker wordt, dit wordt de celwand,
Hoe werkt penciline (bind aan celwand)
Het bindt aan transpeptidase waardoor geen crosslinks kunnen plaats vinden, de celmembraan knapt
Wat zijn beta-lactam antibiotica
meest gebruikt, goedkoop, veilig, werkt op de celwand, is er een voorbeeld van, kan er allergie van krijgen, 3 groepen: penicillines, cefalosporinen, carbapenems
Wat zijn de 3 groepen peniciline
Smal spectrum:
- Penicilline (Dekt streptokokken en gramnegatieve kokken en anaeroben grampositieve)
- Flucloxacilline (weinig resistentie, dekt staphylococcus en streptokokken, indicatie bij infectie door S. aureus)
Breed spectrum:
- Amoxicilline (vooral werkzaam tegen veel grampositieve kokken en beetje tegen gramnegative staven)
Penicilline met bètalactamase remmer:
- Amoxicilline-clavulaanzuur (Augmentin®); (bredere spectra, clavulaanzuur zorgt dat bacteriën de antibiotica niet onwerkzaam kunnen maken door ze op te vangen, dingen behandelen dat niet meer kan met peniciline en amoxiciline, veel anaerobe bacteriën maar daardoor diarree)
de eerste keus bij een ongecompliceerde urineweginfectie
nitrofurantoïne maar niet bij een vrouw met een nierinsufficiëntie
Verschil hogere en lagere urinewegen
hoog: ureteren en nieren, laag: blaas, urethra en prostaat
bacteriurie
aanwezigheid van bacteriën in de urine, je hebt significante bacteriurie (minimaal 105 bacteriën per milliliter urine) en asymptomatische bacteriurie
cystitis (blaasontsteking)
significatie bacteriurie met klachten of tekenen van infectie
uropathogenen
verwekkers van urineweginfecties, vaak vanuit de darm en vaak bacteriën
Wat voorkomt allemaal urineweginfecties
neutrofielen voor de afweer, hoge osmolatiteit en lage pH van urine, productie van antibacteriële factoren, kolonisatie door normale flora, urineflow (soms een retentieblaas)
Grootste reden voor vaker urineweginfectie bij oudere mannen
obstructie van urethra
Klachten cystitis
Dysurie: pijnlijke of branderige mictie (plassen)
Pollakisurie: kleine beetjes plassen
Toegenomen mictiefrequentie
Loze aandrang
Hematurie: bloed bij de urine
Troebele urine
Pijn in de onderbuik of rug
Riekende (=stinkende) urine
pyelonefritis
nierbekkenontsteking
prostatitis
infectie prostaat
tekenen van weefselinvasie (bij pyelonefritis en prostatitis)
koorts
flank- of perineumpijn
algehele malaise
koude rillingen
acute (toename van) verwardheid / delier
urosepsis
uropathogenen in de bloedbaan-> kan leiden tot septische shock
Waar let je bij verdenking urineweginfectie op bij kinderen mannen en vrouwen
kinderen:
koorts
braken
sufheid
pijnlijke / branderige mictie
toegenomen mictiefrequentie
slappe straal
verminderde groei (m.n. bij kinderen <3 maanden)
zwangeren:
voortijdige weeën
toename van harde buiken
mannen:
vergrote prostaat
moeilijk uitplassen
risicogroep gecompliceerd beloop urineweginfectie
verminderde weerstand, diabetes mellitus, afwijking aan nieren of urinewegen, zwangeren, mannen, kinderen
Wanneer lichamelijk onderzoek bij klachten passend bij urineweginfectie
vrouwen met recidiverende urineweginfecties (3 of meer per jaar), mannen, kinderen, koorts of andere tekenen van weefselinvasie, patiënten waarbij anamnese niet mogelijk is
Welk lichamelijk onderzoek doe je bij verdenking op urineweginfectie
urineretentie, peritoneale prikkeling, flankpijn, slagpijn in nierloge, andere massa’s in de buik, obstipatie, atrofie vaginale slijmvlies, vaginale fluor, uitvloed uit de penis, balanitis, vulvitis, epidymitis, anatomische afwijkingen, prolaps middels vaginaal toucher, rectaal toucher alles bij geen vermoeden prostatitis, sufheid, bloeddruk, ademhalingsfrequentie, hartfrequentie, saturatie, capillary refill
Soorten urineonderzoek
urinestick, urinesediment (microscoop), dipslide (bacteriën kweek uit urine, sneller dan normale kweek), kweek. kijken naar nitriet en leukocyten of bacteriën of uropathogenen
Welke antibiotica geef je bij wel en geen weefselinvasie
niet: nitrofurantoine en trimethoprim. Wel: ciprofloxacine, amoxicilline/clavulaanzuur, cotrimaoxazol
Welk soort antibiotica bij urosepsis
cefalosporinen en vaak intraveneus in combinatie met animnoglycosiden
Waar vragen naar voor microbiologisch onderzoek
verzwakt immuunsysteem, dieren in huis of werken met dieren, in het buitenland geweest zijn,
Belang van aantonen ziekteverwekker
gericht therapie bepalen en hoelang, gevolgen omgeving, eventuele afweerstoornis
Op wat kun je een direct preparaat gebruiken en alles erover
alles maar vaak geen virus want is te klein, vaak een gramkleuring, voordeel is meerdere micro-organismen, snel, ook niet-kweekbare organismen, nadelen zijn weinig sensitief en geen determinantie nodig
Alles over de kweek
met virussen en schimmels, op veel lichaamsmaterialen, in een bloedkweek-incubator, soms moet je een speciale agar of kweekconditie nodig, steeds minder bacteriën-> semi kwantitatieve kweek, uitslag door Maldi-TOF door de bacteriën met de matrix te laseren waardoor je de bacterie kan indentificeren, daarna moet je gevoeligheid uitzetten uitslag duurt 2/3 dagen ongeveer, voordelen zijn meerdere micro-organismen, redelijk sensitief, redelijk goedkoop, nadelen zijn alleen kweekbare organismen, erg arbeidsintensief en duurt lang. Er zijn altijd factoren die de kweek beïnvloeden
Verschil aangeboren en verworven afweer
snel, vergelijkbaar bij inviduën, macrofagen, patroonherkening, geen geheugenpopulatie; trager, verschilt per indivudi, specefieke herkenning, geheugen, B en T cellen
verschil cellulaire en humorale immuunrespons
beide verworven, cellulair: T-cellen (CD8+ en CD4+), vernietigd geïnfecteerde cellen, intracellulair. Humoraal: B-cellen en antilichamen, intracellulair, neutraliseert pathogenen in lichaamsvloeistoffen. Beide systemen werken samen: Helper-T-cellen stimuleren B-cellen om antilichamen te produceren en ondersteunen cytotoxische T-cellen
Verschil primaire en secundaire lymfoïde organen
primair vorming van B- en T-cellen (beenmerg en thymus), secundair: functie
Functie lymfeklier
filteren van lymfevloeistof, dendrieten en macrofagen presenteren antigenen aan lymfocyten, bij herkenning kan een verworven immuunreactie tot stand komen
Functie van alle granulocyten
Neutrofiel: Fagcytose, Basofiel:
Vrijmaken van histamine en vasoactieve stoffen, Eosinofiel: doden van wormen
verschil in functie van cytotoxische T-lymfocyt en T-helper lymfocyt
Doden van virusgeïnfecteerde cellen ; Productie van cytokinen, activatie van B-cellen en macrofagen
Wat is een effector B-lymfocyt en wat scheid het uit
plasmacel (maakt antistoffen), antilichamen
welke producten worden door effector T-lymfocyten uitgescheiden
cytokinen, perforinen (zorgen dat granzymen de cel in kunne), granzymen (zet cel aan tot zelfdoding)
Op welke cellen komen CD4 en CD8+ op expressie
CD4: T-helpercellen (HLA klasse II-> alleen op dendritische cellen, macrofagen en B-cellen). CD8+: cytotoxische T-cellen (HLA klasse I)
Wat kan T-helpercel activeren
T-helpercellen kunnen macrofagen, cytotoxische T-cellen en B-cellen activeren
Welke lymfocyten zijn vooral betrokken bij het verwijderen van bacteriën en virussen uit het lichaam
B-lymfocyten= bacteriën, cototoxische T-lymfocyten= virussen
Soorten cytokinen en functies (3)
IL-1 Induceert koorts, ontstekingsreacties en activeert T-cellen.
IL-2 Stimuleert de proliferatie van T-cellen en activeert B-cellen en NK-cellen.
IL-4 Bevordert de differentiatie van Th2-cellen en stimuleert B-cellen tot antilichaamproductie.
Waar in de lymfeklier komen de T-cellen met het antigeen in contact
binnenste schors (paracortex)
Hoe komen de T-cellen met het antigeen in contact
De T-cellen herkennen HIV-peptiden, die gebonden zijn aan HLA-moleculen
Waar komen B-cellen met het antigeen in contact
buitenste schors
PRR (Pattern Recognition Receptor), PAMP (Pathogen-Associated Molecular Pattern)
Receptor op aangeboren immuuncellen die patronen op pathogenen herkent; Moleculair patroon dat vaak voorkomt op microben en herkend wordt door PRRs.
Farmacokinetiek, Farmacodynamiek
Wat doet het lichaam met een geneesmiddel; Wat doet het geneesmiddel met het lichaam
twee verschillen tussen NK cellen en CD8+ cytotoxische T cellen
NK-cellen werken direct en hebben geen geheugen, terwijl CD8+ T-cellen activatie en geheugenrespons nodig hebben
Leg uit hoe een virus-geïnfecteerde cel herkend en gedood wordt door een NK cel
- Herkenning NK-cel detecteert afwezigheid van HLA-klasse I en aanwezigheid van stressmoleculen.
- Activatie Inhiberende signalen verdwijnen → Activerende signalen domineren.
- Doding NK-cel doodt de geïnfecteerde cel via perforine/granzym of Fas-FasL interactie.
Wat zijn opsonine receptoren
(Fc-receptoren en complement receptoren) herkennen antistoffen en complement, moleculen die geproduceerd worden door de gastheer zelf. Ze herkennen dus niet direct moleculen van (pathogene) micro-organismen maar hebben altijd ‘brug’moleculen zoals antistoffen en complement nodig voor de herkenning.
Pentraxinen
zoals het C-rectief proteïne (CRP), zijn oplosbare patroonherkenningsreceptoren die voorkomen in het serum/plasma en weefselvloeistoffen. Ze binden bijvoorbeeld aan membranen van bacteriën.
inflammasoom
een complex van eiwitten dat bestaat uit een patroonherkenningsreceptor (= de sensor), adapter eiwitten en (pro-)enzymen, vaak NOD-like receptoren. Andere triggers die leiden tot inflammasoom activatie zijn:
- urinezuurkristallen
- cholesterolkristallen
- asbestdeeltjes
- zuurstofradicalen
- extracellulair ATP
- flagelline.
Het belangrijkste gevolg van inflammasoom activatie is de vorming van (grote hoeveelheden) IL-1bet-> initiatie ontstekingsreactie
Gevolgen van activatie patroonherkenningsreceptoren
- De herkenning leidt in veel gevallen tot fagocytose en afbraak van micro-organismen in lysosomen. De peptiden die hier ontstaan kunnen vervolgens gepresenteerd worden op HLA klasse II.
- De herkenning leidt tot activatie van de antigeenpresenterende cel en expressie van co-stimulatoire moleculen die helpen om T cellen te activeren.
- De herkenning leidt tot productie van cytokinen, die de ontstekingsreactie bevorderen en die T cellen sturen in hun differentiatie naar effector T cellen.
Superantigenen
extreem krachtige toxines die het immuunsysteem overactiveren door een abnormale stimulatie van T-cellen. Dit leidt tot een massale cytokineproductie en kan levensbedreigende ontstekingsreacties veroorzaken. Doordat ze een Tcell binden aan een APC
Nitrofurantoïne
behandeling urineweginfectie, alleen als er geen sprake is van weefselinvasie of systemische infectie, maag-darm bijwerkingen en soms ernstige bijwerkingen, contraindicatie bij meer dan 38 weken zwanger, neonaten, GDP6 inefficiëntie
Cotrimoxazol
Door 2 enzymen te remmen, krijgen bacteriën geen foliumzuur, waardoor ze niet meer kunnen groeien en sterven, alleen als een enkelvoudig antibacterieel middel niet kan door resistentie, preventie van PCP maar in lage dosis, meerdere grote bijwerkingen, verlenging QT
profylaxe
Geneesmiddel om iets te voorkomen
Verschil imflammasoom en complementen systeem
intracellulaire dreigingen; extracellulaire pathogenen
Complement heeft drie hoofdrolfuncties
Opsonisatie (C3b), Ontsteking (C3a, C5a), Lysis (C5-9)-> leidt altijd tot C3 Convertase (splitsing van C3 in C3a en C3b)(Regulatie gebeurt via DAF, Factor H en Factor I om schade aan lichaamseigen cellen te voorkomen.)
3 routes van complement activatie van cascade
klassiek (antistof-antigeencomplex), leptine (mannosemoleculen op bacteriëel oppervlak), alternatief (membraanstructuren in bacteriewand)
Stappen van het Fagocytoseproces
Fagocyten hebben patroonherkenningsreceptoren (PRR’s) die pathogeen-geassocieerde moleculaire patronen (PAMP’s) herkennen,-> fagocytose-> Dendritische cellen en macrofagen presenteren afgebroken pathogeenfragmenten via HLA klasse II aan T-helpercellen (CD4⁺
2 dingen die fagocyten hebben om micro-organismen te doden
antimicrobiële enzymen en eiwitten, productie van reactieve zuurstof en stikstof radicalen
Wat doen neutrofiele granulocten bij fagocytose
enzymen die extracellulaire matrixeiwitten kunnen afbreken, neutrofiel, extracdullair traps-> vangen en doden van extracellulaire micro-organismen
Opsonisatie
Complementfactoren (C3b) en antilichamen (IgG) bevorderen opname via Fc- en complementreceptoren