Blok 2 Week 3 Flashcards

1
Q

Wat is WES

A

Coderende deel van het DNA wordt gesequenced van een specifiek gen. Nadelen: niet in het intron, microdeleties niet zichtbaar, niet in mitochodionaal DNA, geen repeat expansies opsporen, geen methyleringsafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Gain of function/dominant negatief

A

afwijkend eiwit verstoord de werking van normaal eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Imprinting

A

1 allel staat uit, als het andere allel gemuteerd is leidt dit tot ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Loss of function/ haploisufficiëntie

A

Een allel produceert niet genoeg eiwit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Two-hit hypothesis of knudson

A

1 mutatie in een allel wordt geërfd, in het andere allel ontstaat ook een mutatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Allelische ziekten

A

aandoeningen door mutaties in hetzelfde gen maar verschillende mutaties leiden tot verschillende ziektebeelden-> allelische heterogeniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Pseudo-dominantie

A

overerving van een recessieve aandoening lijkt op die van een dominante

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Tri-allelische overerving

A

3 allelen die bijdragen aan een ziekte-> Bardet-Biedl sydroom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Reciproke translocatie

A

stukken niet-homologe chromosomen worden uitgewisseld

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Heteroplasie vs homoplasie

A

Sommige cellen hebben meer aangetasten mitochondriën vs in een cel zijn alle mitochondriën evenveel aangedaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is lyonisatie

A

Bij vrouwen wordt standaard 1 x-chromosoom uitgeschakeld waardoor er barr-bodies ontstaan, maar pseudosomale regio’s staat wel aan op het inactieve chromosoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is hemofilie

A

erfelijke bloedstollingsstoornis-> x-gebonden recessief (net als incontinentia pigmenti (IP))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Genotype syndroom van Klinefelther en turner

A

XXY, X

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat is een non disjunctie

A

Fout bij celdeling waardoor chromosomen niet goed uit elkaar getrokken zijn-> abnormaal aantal chromosomen-> trisomie of monosomie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Waarvan is er sprake bij het
Wolf-Hirschhorn syndroom

A

gedeeltelijke deletie van de korte arm van chromosoom 4

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat is een SNP en een SNP-array

A

Variatie in 1 nucleotide, SNP-array spoort deze op-> alleen kleine gebieden en kleine veranderingen, alleen ongebalanceerde translocaties

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Wat zijn de 3 soorten mozaïcisme

A

Constitiutioneel: fout tijdens eerste delingen-> fout in het hele lichaam. Somatisch: lokale groep cellen. Kiemcel: somatisch mozaïek in je gonaden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Verschil Prader-Willie en Angelman syndroom in chromosomen

A

Angelman (1 gen): paternale chromsoom staat uit, Prader-Willie (Meerdere genen): maternale chromosoom staat uit. Als er een mutatie is in het andere chromosoom komt het symdroom tot uiting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Niet genetische oorzaken ontwikkelingsachterstand

A

Perinatale problemen, niet-aangeboren hersenletsel, infecties, teragotenen, Deprivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Anticipatie

A

ernst van een aandoening neemt toe per volgende generatie dus of aandoening begint eerder of symptomen verergeren door Trinucleotide repeat expansie (ziekte van huntington, dystrophia myotonica, fragiele X syndroom)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

premutatie

A

nog geen verschijnselen maar bij een toenemende repeats is de kans op expansie naar een volle mutatie toegekomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Genetische oorzaken ontwikkelingsachterstand

A

structurele infecten, imprinting effecten, monogone aandoeningen, numerieke chromosoomafwijkingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Wat zijn de 5 genetische technieken om fouten op te sporen

A

WGS (incl exonen), WES (groot aantal genen (Noonan)), sanger sequencing (1 gen (Sotos)), karyotypering (down), SNP-array (kleine deleties en inserties (down))

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Verklaringen identieke mutaties in 2 families

A

Verre familie, toeval, kwetsbare plek, enige levensvatbare mutatie, specifieke mutatie leidt tot specifiek ziektebeeld, selectief voordeel, non-parterniteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

kwartierstaat

A

Alle directe voorouders dus waar iemand vanaf stamt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Betekenis C en P voor een mutatie

A

C: nucleotide, P: aminozuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Alles over fragiele X-syndroom

A

mutatie op FMR-1 gen-> trinucleotideherhaling, X-gebonden overerving, premutatie bij repeats tussen 55 en 200

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is een disharmonisch profiel

A

verschillen tussen verbale en performale intelligentie (aanpassingsvermogen) of als de sociaal emotionele ontwikkeling achterloopt bij cognitieve ontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Cefaal hematoom

A

Bleoding onder het beenvlies-> binnenbotgrenzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

subgaleale bloeding

A

tussen peesblad en botvlies (oppervlakkiger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

caput seccedaneum

A

zwelling zachte weefsel

28
Q

deformatieve schedelvorm afwijking

A

vervorming van het hoofd gevolg van prenatale en/of postnatale krachten op de groeiende schedel

29
Q

subdurale bloeding

A

bloeding binnen de schedel

30
Q

De 4 wetenschappelijke namen voor schedelnaden

A

Satura metopica, coronaria, sagitalis, lambodoiea

31
Q

4 vormen van platte hoofden

A

Brachycefalie: platting centraal achterhoofd, plagiocefalie: afplatting aan een kant van het hoofd, scafocefalie: schedel lang en smal, Trigonocephalie: punt bij voorhoofd

31
Q

Wat kan een oorzaak zijn van die afplattingen

A

craniosynostose

32
Q

Hemanginoom en wanneer moet je het behandelen

A

stukje huid dikker en rood of paars van kleur, meer dan 10, snel groeien, ulceratie, stridor, centraal in gelaat, erbuiten maar >4 cm op mamma of genitaleïen of heel zichtbaar

32
Q

Ooievaarsvlek (neavus teleangiectaticus)

A

verwijding van dunne vaatjes

33
Q

Wijnvlek (neavus flammeus)

A

capillairen uiteengezet, opletten bij zijkant van het hoofd voor het Sturge Weber syndroom

34
Q

cafe-au-lait-vlekken

A

groeien met kind mee, kunnen aanwijzingen zijn voor andere ziektes

35
Q

mongolenvlek

A

egale blauwgrijze vlek

36
Q

microtie/anotie

A

in elkaar gevouwen oorschelp

36
Q

aangeboren moedervlek (congenitale naevus)

A

te veel pigmentcellen, kan kwaadaardig worden, soms ook problemen met zenuwstelsel→ neurocutane melanose

37
Q

Hemihypertrofie

A

assymetrische benen

37
Q

teratologie

A

alle invloeden die schade kunnen aanrichten tijdens de zwangerschap, teratogeen effect is afhankelijk van: structuur en werkingsmechanismen van de stof, dosis en duur, maternale modificatie, mogelijkheid foetus bereiken, embryonale periode→ leidt tot veel problemen

38
Q

tubereuze sclerose (ziekte van Bourneville)

A

indicaties: 1. adenoma sebaceum; papels op gezicht
2. periunguale fibromen; tumoren rondom nagels
3. ash leaf macula; witte vlekken
4. lumbosacrale bindweefsel neavi; huid ziet er uit als hobbelig leer
5. cafe au lait vlekken op hele lichaam
6. forehead plaques; verheven huidkleurige of lichtrode plaques
7. nodulaire fibromen op gingiva; soort blaren in de mond
8. multipele papillomateuze en fibomateuze lesies; grote uitstekende moeder vlekken
9. poliosis; plukje witte haren op voorhoofd of wenkbrauw

39
Q

inductie

A

beïnvloeden van andere cellen

40
Q

genetische predispositie

A

de erfelijke aanleg of voorbeschiktheid voor het krijgen van een aandoening of ziekte

41
Q

Verschil major en minor anomalie

A

major heeft wel invloed op gezondheid of is levensbedreigend, minor heeft wel een signaal functie

42
Q

Deformatie

A

afwijkende vorm of positie als gevolg van mechanische krachten die inwerkten op een normale structuur, er kan wel een spontane correctie optreden

43
Q

Disruptie

A

afwijkende vorm of schade door extrinsieke factoren-> geen spontane correctie

44
Q

Malformatie

A

afwijking van het begin, intrinsiek

45
Q

dysplasie

A

bepaald weefsel niet goed ontwikkeld

46
Q

penetrantie

A

de kans dat een individu met een afwijkend genotype het fenotype laat zien

47
Q

variabele expressie

A

als bij een aandoening symptomen kunnen veranderen van aard en aantal

48
Q

pleiotropie

A

verandering in 1 gen kan leiden tot meerdere fenotypische veranderingen

49
Q

associaties

A

het vaker dan op basis van toeval in combinatie met elkaar opgetreden van 2 of meer aangeboren aandoeningen

50
Q

sequenties

A

combinaties van afwijkingen die uit elkaar ontstaan

51
Q

schisis

A

spleet of gat in het gehemelte, bovenlip of kaak

52
Q

Wanneer ben je te klein of te groot

A

2 SDS, bij SDS boven 1,6 neemt de kans toe op aandoening ook bij groei of versnelling van boven 1 SDS

53
Q

Door wat wordt lengtegroei beïnvloed

A

genen, hormonen (groeihormoon en schildklier hormoon), voeding, chronische ziekte, medicatie

54
Q

3 soorten groeistoornissen

A

primair: verstoorde regulatie groeischijf-> mutatie of vroege afbuiging met stabiele lengtegroei tot aan puberteit, secundair: invloed van buitenaf op de groeischijf-> endocriene stoornissen, chronische ziekte, voeding of eerst normale groei en daarna afbuiging of versnelling, idopathisch: familiair/ niet familiair of langzame of snelle groei van onbekende origine

55
Q

Alles over het downsyndroom

A

trisomie 21, chromosomale aandoening, karyotypering of SNP-array

56
Q

Noonan syndroom

A

Meerdere genen, WES, autosomaal dominant,

57
Q

Marfan syndroom

A

mutatie op het FBN1-gen, sanger sequencing, autosomaal dominant, lang iemand

58
Q

22Q11 sydnroom

A

microdeletie op chromosoom 22, SNP-array

59
Q

Klinefelther

A

Klinefelther; XXY dus chromosomaal trisomie gelsachtscellen, karyotypering of SNP-array, lange mensen

60
Q

Turner syndroom

A

alleen X dus monosomie, karyotypering of SNP-array

61
Q

hyper- of hypotelorisme

A

ver of dichtbij staande ogen

62
Q

syndactylie

A

vingers of tenen zijn tegen elkaar aan gegroeid

63
Q

synophrys

63
Q

brachdactylie

A

vingers of tenen zijn korter

64
Q

polydactilie

A

meer vingers of tenen

64
Q

ptosis

A

hangend ooglid

65
Q

waardenburg syndroom

A

witte pluk, 2 verschillende kleuren ogen

66
Q

camptodactyly

A

gebogen vinger

66
Q

clinodactylie

A

vinger staat scheef